Onderzoek
Coronacrisis vergroot economische verschillen tussen regio’s
Elke regio kan dit jaar een forse krimp van haar economie verwachten, maar tussen regio’s zijn er aanzienlijke verschillen. In het centrum van het land - regio Utrecht en regio Den Bosch - valt de krimp waarschijnlijk nog enigszins mee, terwijl de krimp waarschijnlijk het grootst is in de regio’s in de periferie van het land: Noord- en Zuid-Limburg, Zeeland en delen van Groningen en Friesland. Als deze verwachting uitkomt, worden de regionaal-economische verschillen in Nederland nóg groter dan ze nu al zijn. Dit vergroot de economische opgave in die gebieden.
De Nederlandse economie krabbelt voorzichtig op na een historische klap in de eerste helft van dit jaar. Delen van de economie kunnen weer volop draaien, maar sommige sectoren houden langer last van de coronamaatregelen en hebben daardoor langdurig minder economische activiteit. De mate en de snelheid van het herstel verschillen daarom per sector. In elk geval zal het herstel van de Nederlandse economie dit jaar niet volledig zijn en kunnen we rekenen op een economische krimp van 5,2 procent. Omdat de kenmerken van regionale economieën sterk uiteenlopen, verschilt ook de economische krimp per regio.
Wat verklaart de regionale groeiverschillen?
In de afgelopen decennia zagen we dat de verschillen in economische groei tussen regio’s groot zijn. Dit is deels toe te schrijven aan verschillen in de economische structuur. Gebieden met grote groeisectoren hebben een beter uitgangspunt voor groei dan gebieden met veel bedrijven in sectoren die krimpen of minder hard groeien. Dit wordt het sectoreffect genoemd. Regionale groei blijkt echter nog meer af te hangen van specifieke regionale omstandigheden. Voorbeelden zijn de voordelen die bedrijven ontlenen aan de nabijheid van kennisinstellingen, de kwaliteit van de beroepsbevolking, het gunstige leefklimaat en een goede bereikbaarheid. Andersom, als deze zaken niet op orde zijn, kunnen ze de groei van de regio logischerwijs afremmen. Het effect van regionale omstandigheden op de economie is het regio-effect.
“De krimp is waarschijnlijk het grootst in de periferie”
In de regionale prognoses houden we met beide effecten rekening. Het sectoreffect berekenen we aan de hand van onze sectorprognoses en de economische structuur van regio’s. Het regio-effect schatten we met behulp van transactiedata. Ter illustratie: door de coronamaatregelen tot de zomer is de krimp dit jaar, met bijna een derde, waarschijnlijk het grootst in de horeca. Maar die krimp is natuurlijk niet in elke regio gelijk en onder meer afhankelijk van regionale omstandigheden. Een daarvan is de omvang van binnenlands toerisme. Veel Nederlanders gingen deze zomer op vakantie in eigen land, met Zeeland en Friesland als populaire bestemmingen. Daardoor zien we een relatief kleine daling van de transactievolumes in die provincies, wat betekent dat de krimp in de horeca daar waarschijnlijk relatief meevalt.
Economische krimp in alle regio’s
Elke regio kan dit jaar een krimp van de economie verwachten. Rekening houdend met de verschillen in de economische structuur én de gemeten economische activiteit, zien we daarin wel verschillen (zie figuur onder). Er is een grote middengroep van regio’s met een verwachte krimp die dicht bij de landelijke groeiverwachting van -5,2 procent ligt. De regio’s die daar relatief gunstig tegen afsteken, hebben over het algemeen een gunstigere sectorstructuur, oftewel veel productie in sectoren met een lage krimp of weinig productie in sectoren met een sterke krimp. Zo hebben Den Haag en de Kop van Noord-Holland bijvoorbeeld veel overheidsdiensten, is de zorg groot in Alkmaar en Oost-Groningen en huisvesten Het Gooi en Vechtstreek en Utrecht relatief weinig industrie. In Oost-Zuid-Holland en de Kop van Noord-Holland is de agrarische sector groot. Dat laatste geldt ook voor Delft en Westland, maar in die regio was de economische activiteit tot en met augustus lager dan verwacht. Het omgekeerde geldt voor Noordoost-Brabant. Die regio heeft geen uitgesproken gunstige economische structuur, maar daar was daling van de economische activiteit juist relatief klein.
Voor regio’s met een grote verwachte krimp geldt het omgekeerde. Daar zijn sectoren met een beperkte verwachte krimp relatief klein en/of sectoren die waarschijnlijk hard krimpen relatief groot. Dit zijn grotendeels gebieden met veel industrie, vaak aangevuld met een grote transportsector: Delfzijl en omgeving, Zeeuws-Vlaanderen, Zuidwest-Friesland en Noord- en Zuid-Limburg. Vooral in Zuid-Limburg komt daar ook nog een fors gedaalde economische activiteit bij. Lang niet alle typische industrieregio’s hebben echter een verwachting die slechter is dan het gemiddelde. Zuidoost-Brabant, de Achterhoek, Zuidoost-Drenthe, Zaanstreek en IJmond zitten in de middenmoot, gedeeltelijk omdat een beperkte daling van de economische activiteit in de afgelopen maanden hun relatief ongunstigere uitgangspositie compenseert.
Regionale verschillen worden groter
Samengevat valt de krimp in het centrum van het land waarschijnlijk enigszins mee. Maar let op, de verschillen zijn relatief. Ook in de regio met de laagste krimpverwachting bedraagt deze nog altijd 4,4 procent. De industriegebieden in de perifere delen van het land kunnen dit jaar de grootste krimp verwachten. Eerder onderzoek liet zien dat juist deze regio’s de afgelopen decennia aandeel in de nationale economie verloren. Dus als deze verwachting uitkomt, worden de verschillen in Nederland nóg groter. De coronacrisis vergroot dus de opgave waar deze regio’s al voor stonden.