Onderzoek
Akkerbouwer wordt zoetwatermanager: de invloed van toenemende droogte op de Nederlandse akkerbouw
Akkerbouw is omgaan met de natuur. Maar wat als klimaatverandering leidt tot veranderingen in natuurlijke omstandigheden, met bijvoorbeeld langere perioden met zon en geen regen? Wat betekent dit voor het (economisch) succes van het akkerbouwbedrijf? En moet de ondernemer zijn eigen handelen aanpassen aan een nieuw klimaatnormaal?
In het kort
Inleiding
Akkerbouw is omgaan met de natuur. Maar wat als klimaatverandering leidt tot veranderingen in natuurlijke omstandigheden, met bijvoorbeeld langere perioden met zon en geen regen? Wat betekent dit voor het (economisch) succes van het akkerbouwbedrijf? En moet de ondernemer zijn eigen handelen aanpassen aan een nieuw klimaatnormaal?
In deze publicatie gaan we in op deze vragen, waarbij we het accent leggen op droogte. Allereerst geven we inzicht in de meest recente klimaatscenario’s van het KNMI: wat kunnen akkerbouwers verwachten qua droogte? Vervolgens bekijken we wat de verwachte toename van het aantal langdurige droge perioden betekent voor akkerbouwers in termen van volume- en economische opbrengsten. Daarna zoomen we in op de belangrijkste akkerbouwregio’s van Nederland om een beeld te krijgen van de regionale droogtegevoeligheid. Tot slot geven we inzicht in hoe ondernemers om kunnen gaan met droogte.
Meer droogte in het groeiseizoen
“Nederland moet zich voorbereiden op zwaardere weersextremen.” Dit was de kop boven het KNMI-artikel waarin de nieuwe nationale klimaatscenario’s werden aangekondigd. De scenario’s verkennen de impact van klimaatverandering voor Nederland. Het KNMI onderscheidt vier scenario’s die variëren qua uitstoot van broeikasgassen (de hoge of lage variant) en mate waarin de zomers droger en de winters natter worden (de droge en natte variant). Grof samengevat wijzen de scenario’s op stijgende gemiddelde temperaturen, hitte, droogte, frequentere extreme zomerbuien en nattere winters.
Inzoomend op de impact van droogte op akkerbouw is de indicator voor het neerslagtekort in het groeiseizoen belangrijk. Het neerslagtekort is het verschil tussen de hoeveelheid neerslag die valt en de hoeveelheid vocht die verdampt. Het groeiseizoen is de periode van 1 april tot en met 30 september. De vier scenario’s van het KNMI laten zien dat het maximale neerslagtekort in het groeiseizoen toeneemt. In de periode 1991-2020 lag dit op 160 mm en in 2050 zal dit tussen de 181 en 216 mm bedragen. Dit is een stijging van 13 tot 35 procent afhankelijk van het scenario. Kortom, droogte komt in de toekomst vaker voor.
Ervaringen met extreme droogte 2013-2022
Om te begrijpen wat de verwachte toename van het aantal langdurige droge perioden betekent voor akkerbouwers, nemen we de ervaringen met extreme droogte in de afgelopen tien jaar onder de loep. We kijken naar de droogste jaren in deze periode, en achterhalen wat de droogte voor gevolgen had voor volume-opbrengsten, prijzen en inkomens.
De meest recente droge jaren waren 2018, 2020 en 2022
We zien dat vooral in 2018, 2020 en 2022 sprake was van een hoog neerslagtekort in het groeiseizoen. In 2014, 2016 en 2021 was juist sprake van een relatief laag neerslagtekort (zie figuur 2).
Lage volume-opbrengsten in droge jaren 2018 en 2020
De volume-opbrengsten van gewassen worden voor een belangrijk deel bepaald door de weersomstandigheden tijdens het groeiseizoen. Daarnaast spelen andere elementen een rol zoals raskeuze, bemesting, onkruid- en plaagdruk en positie in het teeltplan. Als we het neerslagtekort in het groeiseizoen afzetten tegen de volume-opbrengsten van de belangrijkste akkerbouwgewassen, zien we dat de droge jaren over het algemeen gepaard gaan met lagere volume-opbrengsten (zie tabel 1). Vooral in 2018 en 2020 is dit zichtbaar. In 2022 leidde de teelt van granen, suikerbieten en pootaardappelen juist tot mooie opbrengsten. De lage opbrengsten in 2018 en 2020 zijn extra opvallend omdat in die jaren ook meer akkerbouwbedrijven beregening hebben toegepast dan in eerdere relatief droge jaren. Kijkend naar de tabel zien we dat zaai-uien het gevoeligst zijn voor droogte. De drie jaren met de laagste opbrengsten vallen een op een samen met de jaren met de hoogste neerslagtekorten. De gemiddelde opbrengst van zaai-uien in de drie droogste jaren is 43 ton/ha, met andere woorden 14 procent onder het tienjaarsgemiddelde van 50 ton/ha.
Prijzen juist hoger in droge jaren 2018 en 2022
Naast volume-opbrengsten zijn marktprijzen bepalend voor de inkomsten van akkerbouwers. Ook hier geldt dat meerdere factoren een rol spelen naast het weer. Denk aan productaanbod vanuit buitenlandse teeltgebieden (die ook met droogte te maken hebben), en ontwikkelingen in de internationale vraag. We zien dat in de droge jaren met relatief lage volume-opbrengsten, de prijzen juist hoog zijn (zie tabel 2). Vooral in 2018 en 2022 zien we dit patroon. In droog jaar 2020 is dit minder zichtbaar. Maar in dat jaar leidden het coronavirus en de lockdowns ertoe dat mensen niet meer uit eten konden gaan. Hierdoor kelderden onder andere de prijzen voor consumptieaardappelen. Opnieuw valt de zaai-ui op: de drie jaren met de hoogste prijzen vallen een op een samen met de jaren met de hoogste neerslagtekorten. De gemiddelde prijs van uien in de drie droogste jaren is 25 euro per 100 kg, met andere woorden ruim 50 procent boven het tienjaarsgemiddelde van 16 euro per 100 kg.
Inkomens bovengemiddeld in droge jaren 2018 en 2022
Volume-opbrengsten en prijzen bepalen de financiële opbrengsten van akkerbouwers. Als we hiervan de kosten aftrekken, kunnen we een beeld schetsen van het financiële resultaat van bedrijven. Dit drukken we uit in het gemiddelde inkomen van akkerbouwbedrijven per onbetaalde arbeidsjaareenheid (aje). Zo kunnen we bedrijven van verschillende omvang onderling beter vergelijken.
Als we het gemiddelde inkomen afzetten tegen het neerslagtekort in het groeiseizoen, zien we dat de droge jaren 2018 en 2022 gepaard gingen met hoge inkomens (zie tabel 3). In droog jaar 2020 is een dergelijk effect niet zichtbaar. De inkomens zijn in dat jaar juist relatief laag. Dit komt door het coronavirus en de daarmee samenhangende lockdownmaatregelen. Hoewel ook andere factoren van invloed zijn op inkomens (bijvoorbeeld energie- en kunstmestprijzen), is droogte waarschijnlijk een van de belangrijkste verklaringen voor het gemiddeld hoge inkomen in droge jaren.
Niet elk bedrijf is een gemiddeld bedrijf
Onze globale analyse laat zien dat gemiddeld genomen, het positieve prijseffect het negatieve volume-effect van droogte meer dan compenseert. Daarom kan droogte ook positief uitpakken voor de gemiddelde inkomens van akkerbouwbedrijven. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat de diversiteit tussen bedrijven groot is. Er kunnen bijvoorbeeld aanzienlijke verschillen zijn qua bouwplan, grondsoort en zoetwaterbeschikbaarheid. Waar het gemiddelde bedrijf financieel voordeel kan hebben van droogte, kunnen andere bedrijven juist onder druk komen te staan. Denk aan bedrijven die beperkte toegang tot zoetwater hebben of die kampen met verziltingsproblemen. Het zijn dit soort regionale en lokale omstandigheden die de droogtegevoeligheid van akkerbouwbedrijven bepalen.
Verschillen in regionale droogtegevoeligheid
Beschikbaarheid van zoetwater komt onder druk te staan
Uit de KNMI-scenario’s blijkt dat periodes van extreme droogte steeds vaker voorkomen. In zulke periodes, is de eerste optie voor veel agrarische ondernemers om hun gewassen te beregenen, bijvoorbeeld met een regenhaspel. De akkerbouw is een van de sectoren die veel gebruik maakt van beregening. In 2018, 2019 en 2020 beregende ongeveer de helft van de Nederlandse akkerbouwers.
Voor beregening gebruiken agrarische ondernemers zoetwater uit oppervlakte- en grondwater. We verwachten dat de beschikbaarheid van zoetwater in de toekomst echter verder onder druk komt te staan. Dit komt onder andere door:
Kortom, het is onzeker of akkerbouwers voldoende beschikking houden over zoetwater uit oppervlakte- en grondwater voor beregening.
Globale beoordeling regionale droogtegevoeligheid
De regionale droogtegevoeligheid van akkerbouwgebieden is afhankelijk van het regionaal bouwplan (I), de natuurlijke uitgangssituatie qua bodem en water (II) en de beschikbaarheid van zoetwater voor irrigatie (III, zie bijlage). Voor de belangrijkste akkerbouwregio’s in Nederland concluderen we het volgende (zie tabel 4):
Zien we al verschuivingen in het areaal zaai-uien?
In uiterste gevallen zorgt droogte (en verzilting) ervoor dat akkerbouwers hun bouwplan moeten wijzigen. Uit onze analyses bleek dat vooral zaai-uien en Zeeland gevoelig waren voor droogte. Volume-opbrengsten van zaai-uien liggen in Zeeland structureel lager dan in andere provincies (zie figuur 3). Illustratief voor de droogteproblematiek is dat precies in de drie droogste jaren (2018, 2020 en 2022), opbrengsten het laagst zijn. Daarbij scoort juist Zeeland in alle gevallen het slechtst van de vijf provincies met het grootste areaal zaai-uien. Kortom, droogteproblematiek lijkt nu al regionaal tot structureel lage volume-opbrengsten te leiden.
In Zeeland is het zaai-uien areaal bijna gehalveerd tussen 2017-2022 (zie figuur 4). Akkerbouwers in deze provincie lijken eieren voor hun geld te kiezen wat betreft uienteelt, en over te stappen op een ander gewas. Alle andere provincies laten een stabiel (Zuid-Holland en Flevoland) of groeiend areaal zien (Groningen en Noord-Brabant). Het antwoord op de vraag ‘zien we al verschuivingen in het zaai-uien areaal’ is dus ja.
Akkerbouwers als zoetwatermanagers
Het voorgaande heeft duidelijk gemaakt dat toenemende droogte een groot effect heeft op de Nederlandse akkerbouw. In de toekomst zullen akkerbouwers (nog) meer zoeken naar de juiste balans tussen de uitgangssituatie qua bodem en water, irrigatiemogelijkheden en het bouwplan.
Water vasthouden als basisstrategie
De uitgangssituatie qua bodem en water gaat over de mate waarin een gebied of perceel water vasthoudt. De basisstrategie is waar mogelijk maximaal water vasthouden, zodat agrariërs dit kunnen benutten in droge perioden. Op gebiedsniveau kan dit bijvoorbeeld door het gebruik van stuwen, flexibel peilbeheer, natuurvriendelijke oevers en aanpassingen in gebiedsinrichting (onder andere beken verbreden en laten meanderen). Agrariërs en waterschap zijn gezamenlijk aan zet om dit gebiedsgericht op te pakken.
Op kavelniveau is bodemvitaliteit een belangrijk aspect. Een vitale bodem is namelijk in staat om water vast te houden in natte tijden en kan water leveren in droge tijden (sponswerking). De structuur van de bodem en het organische stofgehalte zijn hierbij van belang. Agrariërs kunnen hiermee aan de slag door bijvoorbeeld met lichtere machines of lagere bandenspanning te werken (bodemstructuur). Daarnaast kunnen zij groenbemesters en vaste mest inzetten (organische stof). Naast sponswerking biedt een vitale bodem ook andere voordelen. Denk aan meer bodemleven, hogere beschikbaarheid van voedingsstoffen en koolstofvastlegging.
Strategisch nadenken over het bouwplan en irrigatietechnieken
Nadat de basis op orde is qua bodem en water, gaat vervolgens ook de balans tussen bouwplan, verwacht saldo en mogelijke irrigatietechnieken een rol spelen. Dit is een bedrijfseconomische afweging tussen verwachte opbrengsten en kosten (zie figuur 5).
Omdat er op dit moment voldoende zoetwater beschikbaar is, is het voor veel bedrijven goed haalbaar om uien of consumptieaardappelen met een haspel te beregenen. Stel dat er in de toekomst minder zoetwater beschikbaar is (bijvoorbeeld door beleid van de overheid of het waterschap over het onttrekken van grondwater), dan moeten akkerbouwers mogelijk overstappen op druppelirrigatie. Deze techniek is fors duurder. Daarom is het de vraag of het voor akkerbouwers nog haalbaar is om een hoogsalderend, maar droogtegevoelig gewas, zoals uien, te telen. We zullen ons steeds vaker moeten afvragen hoe de toekomstige beschikbaarheid van water is en welk bouwplan en welke irrigatietechniek daar dan het beste bij passen.
Akkerbouwers als zoetwatermanagers
Kortom, verstandig zoetwatermanagement is een must voor een succesvol akkerbouwbedrijf. Naast inzet op water vasthouden zal een ondernemer in de toekomst ook meer afgewogen keuzes maken over het bouwplan en de inzet van irrigatietechnieken. Dit maakt de akkerbouwer van de toekomst een zoetwatermanager.
Bijlage
De volgende tabel gaat in op de onttrekking van grondwater voor beregening in de landbouw in waterschappen in de belangrijkste akkerbouwregio’s. Hierbij merken we op dat de afbakening van de akkerbouwregio’s en de werkgebieden van de waterschappen niet een op een overeenkomen. De weergegeven volumes hebben betrekking op het totaal in het waterschap en zijn dus niet akkerbouwregio specifiek.
In perioden van droogte kunnen waterschappen verbieden om oppervlaktewater voor beregening te onttrekken. In die perioden stellen zij een onttrekkingsverbod in, vaak verfijnd naar deelgebied, gebruik (bijvoorbeeld een verbod op het beregenen van grasland en aardappelen en het toestaan van de beregening van groenteelt) en tijdstip. Onderstaande tabel geeft een overzicht van onttrekkingsverboden in waterschappen in de afgelopen jaren. De tabel laat zien of er wel/geen onttrekkingsverbod is ingesteld in een bepaald waterschap (dus ongeacht deelgebied, gebruik en tijdstip).