Onderzoek
Spaargeld nam bij 35 procent van de Nederlanders toe in coronajaar
Gemiddeld hebben Nederlanders in de twaalf maanden na de eerste lockdown in maart 2020 veel meer gespaard dan in andere jaren. Uit dit onderzoek blijkt dat de hausse aan besparingen in Nederland bij een relatief beperkte groep terecht is gekomen. Hogere inkomens zagen hun spaargeld vaker toenemen. Bovendien is het aandeel Nederlanders dat niet of nauwelijks een buffer heeft net zo groot als vorig jaar zomer.
Sinds het uitbreken van de coronacrisis is veel gespaard, blijkt uit cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB). Tussen maart vorig jaar en maart van dit jaar stalden huishoudens 47 miljard euro meer bij banken – ruim twee keer zoveel als het jaar daarvoor. Maar uit een enquête onder ruim 1.500 Nederlanders blijkt dat niet iedereen zijn spaarsaldo zag groeien sinds de eerste lockdown: slechts 35 procent zegt dat het spaargeld binnen zijn huishouden in de voorbije twaalf maanden is toegenomen.
Begin april vroegen we 1.546 Nederlanders tussen de 20 en 70 jaar naar hun financiële situatie in de afgelopen twaalf maanden. Deze twaalf maanden behelzen grofweg de periode sinds de eerste lockdown in het voorjaar van 2020 tot aan het moment van de peiling.
Spaargeld nam bij meer mensen toe dan af
Uit deze enquête blijkt dat niet elke Nederlander het beeld van groeiende spaarpotten herkent: 22 procent zegt dat het spaargeld binnen zijn huishouden de afgelopen twaalf maanden juist is afgenomen. Nog eens 36 procent van de Nederlanders zegt dat het spaargeld gelijk is gebleven. Onder 35 procent van de Nederlanders is het spaargeld de afgelopen twaalf maanden toegenomen (zie figuur 1). Verder betreft de toename vaak grotere bedragen dan de afname. Bij 16 procent van de Nederlanders die hun spaargeld zagen toenemen, ging het namelijk om een stijging van meer dan 10.000 euro. Onder Nederlanders die het spaargeld zagen afnamen, ging het bij 11 procent om een daling van meer dan 10.000 euro.
Spaargeld vaker toegenomen bij hogere inkomens
Over het algemeen zien we dat mensen met een hoger inkomen hun spaargeld vaker zagen toenemen. Van de Nederlanders met een inkomen rond modaal, 36.500 tot 43.500 euro bruto per jaar, zag 40 procent het spaargeld stijgen. Onder Nederlanders die meer verdienen, is dat 56 procent. En van de degenen met een inkomen beneden modaal zegt 24 procent dat het spaargeld binnen zijn huishouden de afgelopen twaalf maanden is gestegen (zie figuur 2). De verschillen tussen hogere en lagere inkomens blijven bestaan, ook wanneer we rekening houden met een eventuele verandering van het inkomen in de voorbije twaalf maanden omdat dit – los van de hoogte van het inkomen – ook invloed heeft op het spaargeld.
Minder uitgegeven sinds corona
Een veelgenoemde reden voor de stijging van het spaargeld sinds de pandemie is dat de uitgaven van Nederlanders met tientallen miljarden euro’s zijn gedaald. Maar uit deze enquête lijkt ook dit niet voor iedereen te gelden: 70 procent van de respondenten geeft aan dat zijn totale huishouduitgaven aan producten en diensten de afgelopen twaalf maanden gelijk zijn gebleven of juist zijn gestegen. Maar 25 procent zegt dat zijn uitgaven zijn gedaald, en deze groep zegt vaker dat het spaargeld is toegenomen. Huishoudens met een inkomen rond of boven modaal geven vaker aan dat ze de afgelopen twaalf maanden in totaal minder hebben uitgegeven.
Afgelopen jaar zijn de uitgaven van Nederlanders vooral gedaald binnen de categorieën ‘uit eten en drinken’, ‘vakantie’, ‘vervoer’, ‘kleding en sieraden’, ‘verzorging en gezondheid’, ‘sport’ en ‘hobby en vrije tijd’. Uit deze enquête blijkt dat respondenten die op meer van deze zaken hun uitgaven zagen afnemen, ook vaker zeggen dat zij hun spaargeld zagen toenemen. Hierbij houden we opnieuw rekening met een eventuele verandering in het huishoudinkomen in de afgelopen twaalf maanden. Voor deze categorieën zien we overigens geen eenduidige relatie met de hoogte van het inkomen.
Aandeel huishoudens met minimale buffer niet gegroeid
Hoewel bij meer mensen het spaargeld is toegenomen dan afgenomen, heeft nog steeds een groot deel van de zelfstandig wonende Nederlanders niet of nauwelijks een buffer. Zo geeft 11 procent van de respondenten aan géén spaargeld te hebben binnen het huishouden. Nog eens 14 procent zegt wel wat te hebben, maar minder dan 3.400 euro (zie figuur 3). Bij elkaar heeft 25 procent dus minder dan het minimumbedrag dat het Nibud adviseert om als reservepotje aan te houden (gebaseerd op een eenpersoonshuishouden met minimumloon en een huurwoning).
Dit is hetzelfde percentage als in juni/juli vorig jaar, toen we in een enquête onder ruim 2.000 Nederlanders ook vroegen naar onder meer de hoogte van hun spaargeld (zie figuur 3). Huishoudfinanciën zijn natuurlijk vaak dynamisch: onder de groep Nederlanders die in de zomer van 2020 géén of slechts een heel kleine buffer hadden, hebben sommigen die nu wellicht wel. Maar onder de streep heeft de coronacrisis er niet toe geleid dat een groter aandeel Nederlanders een buffer heeft voor financiële tegenvallers, ondanks de algehele toename van het spaargeld.
Hogere inkomens hebben nu vaker meer dan 30.000 euro
Wel zien we dat zelfstandig wonende huishoudens met een inkomen boven modaal in april 2021 vaker meer dan 30.000 euro spaargeld hebben dan de respondenten die in de zomer van 2020 een bovenmodaal inkomen hadden. Zo gaf 29 procent in juni/juli van vorig jaar aan meer dan 30.000 euro spaargeld te hebben. In april van dit jaar gaf 36 procent aan meer dan 30.000 euro te hebben (zie figuur 4).