Update
De eiwittransitie is nog maar net begonnen
De overgang van dierlijke naar plantaardige eiwitten houdt de gemoederen flink bezig. Er wordt gesproken over een eiwittransitie. Maar hoe hard gaat het nou echt? Wat is de impact op de zuivel-, vlees- en akkerbouwsectoren? En wat nou als de eiwittransitie toch een stuk harder gaat dan gedacht? In dit artikel geven we antwoord op die vragen en delen we onze verwachtingen.
In het kort:
Alternatieve eiwitten groeien onverminderd door
Alle media-aandacht voor vlees- en zuivelvervangers (producten die gemaakt zijn om vlees, vis of zuivel te vervangen, exclusief peulvruchten, groenten, etcetera) doet misschien anders vermoeden, maar vergeleken met de totale vlees- en zuivelconsumptie is de grootte van de markt voor deze alternatieve eiwitten nog beperkt. In Nederland was het consumptieaandeel van vlees- en zuivelvervangers vorig jaar respectievelijk 2,5 en 4%. Maar het segment groeit wel hard. In Nederlandse supermarkten is de verkoop van deze producten sinds 2017 verdubbeld naar bijna € 200 miljoen en de foodservicemarkt trekt snel bij. Daarmee is Nederland binnen Europa één van de koplopers als het gaat om alternatieve eiwitten.
Ook België, Spanje, Zweden en het Verenigd Koninkrijk scoren bovengemiddeld als het op eiwitvervangers aankomt. Maar in de meeste Europese landen loopt het marktaandeel van plantaardige vlees- en zuivelvervangers ver achter op de (marktaandelen in de) vooroplopende markten. Het gemiddelde consumptieaandeel Europa-breed ligt momenteel op 0,5% voor vleesvervangers en 3% voor de zuivel-alternatieven. Net als in Nederland groeit het segment ook in andere Europese landen erg snel. Vorig jaar – iets geholpen door het coronavirus – lieten bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk bovengemiddelde omzetgroei zien. We verwachten dan ook dat de sterke groei zal doorzetten.
Rabobanks verwachting voor 2035
We verwachten dat de Europese markt voor vleesvervangers in 2035 verachtvoudigd is; van 214 kiloton in 2020 naar bijna 1.700 kiloton over vijftien jaar. Met een gemiddelde jaarlijkse volumegroei van 15% groeit deze productgroep naar verwachting harder dan enig andere voedingscategorie. Zuivelvervangers zien we al langer in de schappen, maar doen het met een verwachte volumegroei van 7 tot 8% per jaar de komende jaren ook bovengemiddeld goed. Het Europese consumptieaandeel stijgt voor vleesvervangers door naar grofweg 4% en voor zuivelvervangers naar bijna 9% in 2035 (zie figuur 1).
Net als nu, zullen er ook tegen die tijd grote verschillen in marktaandelen over Europa zijn. Dat komt met name door vraagfactoren zoals het belang van foodservice en de uiteenlopende eetculturen. Nederland zal ook in 2035 vooroplopen als het op eiwitvervangers aankomt.
Consument heeft genoeg redenen om te kiezen voor alternatieve eiwitten
De verwachte marktgroei is niet aan één specifieke factor te danken, zie ook figuur 2. Er zijn verschillende redenen waarom consumenten meer vlees- en zuivelvervangers gaan eten. In de eerste plaats zoekt de consument alternatieven voor dierlijk vlees of zuivel. Daarnaast geldt over het algemeen dat meer aanbod ook meer vraag creëert. Producenten, food retailers en foodservice operators spelen dan ook een rol. Veel van de factoren gelden voor zowel vlees- als zuivelalternatieven, maar er zijn nuanceverschillen.
“De verwachte groei van alternatieve eiwitten is niet te danken aan één specifiek argument.”
De eigen gezondheid is voor veel consumenten met name een belangrijk argument om te kiezen voor met name melkvervangers. Mensen met bijvoorbeeld lactose-intolerantie zochten al vroeg alternatieven voor melk en kwamen daarbij uit bij soja, amandelen, rijst, kokosnoot en in toenemende mate haver. Dankzij dit gezondheidsaspect weten producenten van melkvervangers nog altijd een premiumprijs te vragen ten opzichte van reguliere melk. Gezondheid speelt ook mee in de keuze van consumenten voor vleesvervangers, maar net iets minder prominent. Met name de babyboomers zijn om gezondheidsredenen bewust minder vlees gaan eten en kiezen daarbij onder andere voor vleesvervangers.
Waarom de vraag naar vleesvervangers stijgt
Voor vleesvervangers zijn het klimaat en dierenwelzijn juist weer belangrijke beweegredenen. Consumenten maken zich druk bijvoorbeeld om de uitstoot van broeikasgassen, ontbossing of het welzijn van dieren in de veehouderij. Of dat terecht of onterecht is, doet er niet zoveel toe: het is de manier van denken die het consumentengedrag stuurt. De snelle groei van het aantal mensen die bewust enkele dagen per week afzien van dierlijk vlees of vis (ook wel bekend als flexitariërs) zal de vraag naar vleesvervangers verder doen groeien. Daarnaast zijn consumenten nieuwsgierig naar nieuwe smaken en blijft de vraag naar makkelijk te bereiden producten groeien.
Waarom die keuze voor vlees- en zuivelvervangers steeds makkelijker wordt
De afgelopen jaren is er een enorme kwaliteitssprong gemaakt in zuivel- en vleesvervangers. Zowel op het gebied van ingrediënten als het productieproces is er veel geïnnoveerd en staan ons nog veel innovaties te wachten. De verstokte vleeseter zal het stellig ontkennen, maar de alternatieven zijn er voor wat betreft smaak stukken op vooruit gegaan. Zeker vergeleken met een decennium geleden. Met dank aan een grotere marktomvang kan er ook meer geld in onderzoek en ontwikkeling worden geïnvesteerd. Daarnaast zorgen lekkerdere producten weer voor meer herhalingsaankopen, dus dit werkt als een vliegwiel.
Meer ruimte in het supermarktschap
De consument zal ook steeds vaker tegen eiwitalternatieven aanlopen. De grote food-multinationals die actief zijn in de markt voor eiwitalternatieven zoals Nestlé, General Mills en Unilever zullen hun marketingbudget het werk laten doen. Tel daarbij op dat het segment hard groeit en goede marges voor supermarkten oplevert. Met het aanbod zit het dus wel goed. Producenten van vervangers en de belangrijkste distributiekanalen (supermarkten en quickservice) zullen in het kader van hun maatschappelijke verantwoordelijkheid ook vol inzetten op het verduurzamen van hun assortiment. Lees: (nog) meer ruimte en aandacht geven aan zuivel- en vleesvervangers.
Natuurlijk zijn er ook factoren die tegenwerken. Op korte termijn verdient de smaak en textuur van veel vervangende producten aandacht. Daarnaast is de relatief hoge consumentenprijs nog een uitdaging. Sommige alternatieve producten zullen de komende jaren absoluut onder de gangbare vlees- en zuivelprijzen duiken, maar gemiddeld genomen verwachten we dat het prijsniveau op of boven dat van dierlijke eiwitproducten blijft liggen. Met deze hogere prijzen kunnen de investeringen in marketing, ingrediënten, onderzoek, ontwikkeling en nieuwe machinerie terug worden verdiend. Daarnaast zal er meer discussie ontstaan over de voedingswaarden van vervangingsproducten en het feit dat ingrediënten flink bewerkt moeten worden. Ten slotte investeren producenten van dierlijke eiwitten volop in dierenwelzijn en duurzaamheid waarmee de ‘vervanging’ minder doeltreffend wordt.
Kijk verder dan de Nederlandse markt
We verwachten dat de consumptieaandelen ook in Nederland blijven groeien. Maar de kansen voor leveranciers van vlees- en zuivelvervangers en de mogelijke gevolgen voor de dierlijke eiwitsectoren en de akker- en tuinbouw zijn niet alleen afhankelijk van de vraag in Nederland. Om de kansen en bedreigingen in deze groeiende markt voor Nederlandse voedingsproducenten, melkveehouders, vleesveehouders en akkerbouwers in kaart te brengen, moeten we over onze landsgrenzen heen kijken. De vooruitzichten voor Europa zijn relevanter dan de verwachte afzet in Nederland. De verwachte groei van zuivel- en vleesvervangers komt voor een groot gedeelte voort uit investeringen, technologische ontwikkelingen en lagere kostprijzen. De Nederlandse markt is te klein om de noodzakelijke schaalvoordelen te realiseren op deze drie vlakken.
Ook voor de dierlijke eiwitsectoren geldt dat de Nederlandse markt maar een deel van het verhaal vertelt. Veel van de kaas, eieren, het kippen- en varkensvlees wordt geëxporteerd naar de rest van Europa. De marktverschuivingen in Duitsland, België, Frankrijk en de andere Europese landen zijn dus minstens zo belangrijk. Omgekeerd geldt hetzelfde voor de benodigde grondstoffen voor plantaardige alternatieven. Die komen grotendeels uit het buitenland, dus ook hier is een internationaal perspectief essentieel.
Vooruitzichten voor Europese zuivelvervangers
De totale zuivelconsumptie in Europa bedroeg afgelopen jaar ruim 51.000 kiloton aan producten. Ongeveer 3% van die consumptie bestond uit zuivelvervangers. Maar binnen de zuivelcategorie zijn er grote verschillen in de populariteit van zuivelvervangers. In de verse melk zijn alternatieven al meer ingeburgerd dan in bijvoorbeeld kaas, zeker in landen zoals Spanje en Nederland. Met dank aan een verwachte volumegroei van jaarlijks 7 tot 8% zullen zuivelvervangers in 2035 naar schatting 9% van de totale Europese zuivelconsumptie uitmaken. Het grootste deel van de stijging is te danken aan verse melkvervangers (zie figuren 3 en 4).
Toelichting op figuren 3 en 4: Het ene marktaandeel is het andere niet. De in dit rapport genoemde consumptieaandelen zijn vanuit het perspectief van de consument. Dat is waar de uiteindelijke transitie tenslotte plaatsvindt. De consument kiest bijvoorbeeld voor een glas volle melk of een glas havermelk. Maar de impact vanuit ketenperspectief kan anders zijn door verschillen in conversiefactoren van melk naar zuivelproduct. In bovenstaande grafieken worden beide perspectieven apart belicht.
De sprong in het consumptieaandeel in verse melkvervangers wordt uitvergroot omdat ondertussen de verwachte consumptie van verse melk daalt met gemiddeld 0,7% per jaar. Dat komt door veranderende consumentenvoorkeuren, demografische verschuivingen en recent de opkomst van alternatieven. Ook in andere zuivelcategorieën zoals yoghurt, ijs en kaas groeit het aandeel van alternatieven snel. In absolute zin is de verwachte groei in deze segmenten relatief beperkt en kunnen ook dierlijke zuivelproducten de komende 15 jaar nog doorgroeien. Deze laatste groei zal met name komen uit een grotere vraag in foodservice en verdere volumegroei in Zuid- en Oost-Europa.
“Na de snelle groei in verse melkvervangers, zien we nu ook steeds meer alternatieven in yoghurt, ijs en kaas op het supermarktschap verschijnen.”
Omdat de krimp van verse melk ruim wordt gecompenseerd door de verwachte groei in kaas, is de geschatte impact van alternatieve zuivelproducten op de melkproductie in Europa minder groot. We verwachten dat de vraag naar melk als grondstof voor zuivelproducten tot 2035 met ongeveer 0,2% per jaar doorgroeit. Om de verwachte groei van een kleine 3 miljoen ton aan zuivelalternatieven te realiseren, is er in 2035 ruwweg 500 kiloton aan extra granen, oliezaden en peulvruchten nodig. Voor soja en haver kan de wereldhandel deze extra volumes prima opvangen. Maar op de korte termijn kan er schaarste ontstaan in specifieke ingrediënten zoals amandelnoten.
Vooruitzichten Europese vleesalternatieven
In 2020 werd er in Europa ongeveer 42.000 kiloton aan dierlijk vlees en vis geconsumeerd (gemeten in retail-gewicht). Daar tegenover valt de 214 kiloton aan vleesvervangers bijna in het niet. De verwachtingen rondom de vleesvervangersmarkt zijn toch hooggespannen. Geen wonder dus dat dit segment veel aandacht trekt van verschillende partijen, inclusief vleesproducenten. Veel van de verwachte toekomstige groei moet uit producten, technologieën en productieprocessen komen die pas de komende jaren (commercieel) op de markt worden geïntroduceerd. De verwachte 15% jaarlijkse volumegroei tot 2035 is daardoor een hele ruwe schatting (zie figuren 5 en 6).
Toelichting op figuren 5 en 6: Het ene marktaandeel is het andere niet. De in dit rapport genoemde consumptieaandelen zijn vanuit het perspectief van de consument. Dat is waar de uiteindelijke transitie tenslotte plaatsvindt. De consument kiest bijvoorbeeld voor een gehaktbal of een Weed Burger. Maar de impact vanuit ketenperspectief kan anders zijn door verschillen in conversiefactoren tussen de productcategorieën in de dierlijke vleesketen. In bovenstaande grafieken worden beide perspectieven apart belicht.
Voor de komende vier jaar is de markt nog enigszins overzichtelijk. De groei komt vooral van plantaardige vleesimitaties. Het aanbod zal zich opdelen in specifieke doelgroepen en met name het foodservice- en quickservice-domein zal flinke groei laten zien. We verwachten dat wat later ook spiervleesvervangers zoals alternatieven voor kipfilet of biefstuk populairder worden. Na 2026 wordt het vooruitkijken lastiger. Technologisch zullen zaken zoals eiwitfermentatie, andere eiwitbronnen (insecten) en kweekvlees misschien mogelijk zijn, maar ook consumentenacceptatie blijft een factor. Alles overziend, verwachten we dat vleesvervangers in Europa gemiddeld ruwweg verachtvoudigen naar een consumptieaandeel van 4% in 2035.
“Het aanbod van vleesvervangers in quickservice kan de volumegroei en consumentenacceptatie echt versnellen.”
In absolute termen is de groei van vleesvervangers beperkt tot ongeveer 1.500 kiloton in 2035. Met dank aan een lichte bevolkingsaanwas en economische groei zal de vraag naar dierlijk vlees, vis en eieren in Europa in dezelfde periode kunnen groeien met 2.000 kiloton (gemeten in karkasgewicht). Binnen de dierlijke eiwitten wordt wel een verschuiving verwacht van rood vlees naar wit vlees en eieren. Voor de verwachte groei in vleesvervangers is 600 kiloton granen, oliezaden en peulvruchten nodig, blijkt uit een eerder artikel van Rabobank. De grondstofvoorziening voor de meest gebruikte ingrediënten zal net als voor de zuivelvervangers over het algemeen geen problemen vormen. Voor specifieke ingrediënten zijn er wel investeringen in verwerkingscapaciteit nodig. Meer hierover lees je in het (Engelstalige) rapport Getting Granular with Plant-Based Meat Substitutes.
Waarom verandering in eiwitconsumptie lastig is
De opmars van vlees- en zuivelvervangers ‘kost’ de dierlijke eiwitsectoren de komende jaren weliswaar een stuk van de verwachte omzetgroei. Maar we verwachten dat de afzetvolumes niet onder druk komen te staan.
Hetzelfde geldt voor de grondstoffenkant. Bestaande grondstofleveranciers profiteren van extra afzet van vlees- en zuivelvervangers, maar de verwachte volumes bieden nog geen tastbare kansen voor graan-, oliezaden- en peulvrucht-telers en -verwerkers om massaal in te stappen. Dat kan uiteraard allemaal veranderen als de groeicurve van vlees- en zuivelvervangers steiler gaat lopen dan we momenteel verwachten. Consumentengedrag verandert echter langzaam, zeker omdat vlees en zuivel al eeuwenlang op het menu staan.
“Consumentengedrag verandert langzaam, zeker als je bedenkt dat vlees en zuivel al eeuwen op het menu staan.”
Als we naar de geschiedenis kijken, dan zijn er in de vrij behoudende voedingsmarkt weinig voorbeelden van innoverende producten die binnen twee tot drie decennia voor een complete transformatie zorgden. Ondanks stevige marketinginspanningen, een relatief gezonder product, een gelijkwaardig prijsniveau en een zweem van overheidsingrijpen hebben light-frisdranken er bijvoorbeeld bijna een halve eeuw over gedaan om in Europa door te groeien naar 32% marktaandeel. Alcoholvrij bier is van iets recentere datum, maar ook daar heeft het twintig jaar geduurd om het marktaandeel te verdubbelen naar momenteel zo’n 4%. Zie ook figuur 7. Consumenten veranderen niet zo makkelijk.
Dat wil niet zeggen dat een snelle transitie onmogelijk is. Elektrisch rijden is een voorbeeld dat laat zien hoe snel een verandering kan gaan. Meer dan de helft van de in 2020 verkochte auto’s in Noorwegen was bijvoorbeeld elektrisch. Dat is wel te danken aan de nodige stimuleringsmaatregelen van de Noorse overheid. Zou het bijvoorbeeld mogelijk zijn om in 2035 een kwart van de eiwitbehoefte in Europa met alternatieve eiwitten in te vullen? Wat zou dat betekenen voor dierlijke eiwitketens? En wat is er voor nodig om dat te realiseren? Nu zijn dit nog theoretische vragen, maar gezien de maatschappelijke discussie rondom de eiwittransitie is het nu toch een interessante vraag.
Eiwitconsumptie voor 25% plantaardig? Dit is ervoor nodig
Misschien wel de belangrijkste manier om consumentengedrag op grote schaal te beïnvloeden, is door de consumentenprijzen voor alternatieve eiwitproducten te verlagen. Schaalvoordelen in grondstofinkoop en productie dragen daar aan bij. Maar voor grote prijsverlagingen om echt flink onder de ‘normale’ prijs uit te komen, zijn baanbrekende innovaties nodig in bijvoorbeeld eiwitfermentatie of misschien wel kweekvlees. Let daarbij vooral op de quickservice-sector. Deze sector is in totale omvang niet de grootste vlees- of zuivel-afnemer, maar wel als het op specifieke producten zoals burgers, nuggets of pizzakaas aankomt. Daarnaast kunnen quickservice-restaurants een belangrijke rol spelen bij consumentenacceptatie.
“De prijs verlagen is misschien wel de belangrijkste manier om gedrag van consumenten te veranderen.”
Een andere mogelijkheid is dat de overheid zich ermee gaat bemoeien om voor een gezonder en duurzamer consumptiepatroon te zorgen. Deels kan dat door indirecte maatregelen zoals voorlichting of door regelgeving omtrent de milieugebruiksruimte. Dat laatste wordt in Nederland al gedaan. Overheden kunnen ook kiezen voor directere maatregelen zoals btw-korting op plantaardige alternatieven of een vorm van vleesbelasting. Dergelijke maatregelen zijn er momenteel niet en liggen op korte termijn waarschijnlijk niet voor de hand. De ontwikkelingen rondom bijvoorbeeld het Klimaatakkoord of de Borchert-Kommission in Duitsland zijn wel interessant om in de gaten te houden.
Invloed kaasvervangers op melkproductie
Hoewel we nu niet verwachten dat vlees- en zuivelvervangers in 2035 25% van de eiwitbehoefte invullen, hebben we dit scenario wel doorgerekend. Om een consumptieaandeel van 25% voor zuivelvervangers in Europa te realiseren, zullen ze moeten groeien met gemiddeld 15% per jaar naar een consumptievolume van 13.000 kiloton. Vooral de alternatieve kaasproducten moeten het laten zien. Omdat ongeveer de helft van alle Europese melk tot kaas wordt verwerkt, heeft de verwachte groei van kaasvervangers een grote impact op de hoeveelheid te produceren melk. Bij een consumptieaandeel van 25% voor plantaardige zuivelalternatieven daalt de vraag naar dierlijke zuivel met zo’n 20% of 24 miljoen ton melkproducten vergeleken met 2020 (zie figuur 8).
25%-scenario: mogelijke daling van ongeveer 20% in dierlijke eiwitproductie
Om naar een consumptieaandeel van 25% in Europa te komen zullen vleesvervangers gemiddeld 30% per jaar moeten groeien richting 11.000 kiloton in 2035. De verwachte impact voor de Europese vleessector in het 25%-scenario is ongeveer net zo groot als de impact voor de zuivelsector: een daling van ongeveer 20% of 13.000 kiloton (zie figuur 9). In het 25%-scenario blijft de impact niet beperkt tot het bewerkte vlees, maar wordt ook spiervlees deels vervangen. We verwachten dat de varkensvleessector het meest kwetsbaar is. Pluimvee is goedkoper, is flexibel in het aanbod en sluit nauw aan bij de verwachte consumententrends. Vis kan mogelijk profiteren van de aandacht voor gezondere voeding. Ten slotte verwachten we dat rundvlees een relatief stabiele basis heeft dankzij de melkveehouderij en de beperkte alternatieve gebruiksmogelijkheden van graslanden.
De sterke groei van plantaardige alternatieve eiwitten in het 25%-scenario betekent slecht nieuws voor akkerbouwers. Tegenover een groeiende vraag naar grondstoffen, verwachten we namelijk een dalende vraag naar veevoer door de vermindering van het aantal dieren. Daardoor komen veel van de 60 miljoen hectares aan graan- en oliezadenareaal in Europa vrij. Het verwachte netto effect van de twee tegengestelde bewegingen schatten we in op minimaal 7,6 miljoen hectare in het 25%-scenario (zie figuur 10). In deze doorrekening van de zuivelalternatieven naar benodigde grondstoffen hebben we alternatieven voor kaas en ijs niet meegenomen omdat nu nog onduidelijk is welke grondstof in deze segmenten nodig is. Naar schatting is zo’n 70% van het vrijkomende areaal gerelateerd aan de teelt van granen, koolzaad en zonnebloemen in Europa. De overige 30% zijn vooral de sojabonen die buiten Europa worden geteeld. Akkerbouwers zullen merken dat er twee kanten aan de opkomst van vlees- en zuivelvervangers zitten.
De toegenomen vraag naar peulvruchten, oliezaden, haver en granen als grondstoffen voor eiwitalternatieven dekt maar een deel van het afzetverlies in veevoer. De dalende vraag naar veevoer, zuivel- en vleesproducten in het 25%-scenario zal een negatieve impact op de plattelandseconomie in Europa hebben. Een deel van de veehouders en het landbouwareaal worden overbodig. Sommige graan- en oliezaadtelers moeten dan op zoek naar nieuwe gewassen of een nieuw businessmodel. Dat is ook meteen het dilemma voor nationale en Europese overheden; wat misschien bijdraagt aan de klimaatdoelstellingen en gezondere bevolking, kan lokaal de nodige sociale en maatschappelijke onrust creëren. Overheidsinterventie is dus niet een kant-en-klare oplossing.
Vlees- en zuivelvervangers krijgen mooie nichepositie, of zelfs meer
De Europese eiwittransitie is nog maar net begonnen. Het was een vliegende start, maar de toekomstige groei is grotendeels afhankelijk van producten die nu nog niet bestaan. De komende jaren staat er op het gebied van vlees- en zuivelvervangers dus nog veel te gebeuren. Wij verwachten dat alternatieve eiwitten in 2035 in Europa een mooie nichepositie in de eiwitmarkt innemen.
Volgens onder andere het Voedingscentrum zou het gezonder zijn om de inname van eiwit te verminderen, maar dat wordt lastig zolang overheden niet ingrijpen op het consumentengedrag. Zolang het gedrag niet verandert, hebben de dierlijke eiwitketens in Europa dus relatief weinig te vrezen van de opmars van vlees- en zuivelvervangers. Dat kan veranderen, maar daarvoor lijken baanbrekende innovaties om de consumentenprijs van eiwitalternatieven flink te verlagen en/of acties van de overheid nodig. Dat zien wij op korte termijn niet gebeuren.