Onderzoek
Ruim 4 op de 10 consumenten had hogere energierekening in maart
Bij 41 procent van de Nederlandse consumenten was de energierekening in maart hoger dan in augustus 2021. Voor 9 procent was de stijging zelfs meer dan 50 procent.
De energieprijzen voor consumenten zijn de afgelopen maanden naar recordhoogte gestegen. Zowel een kilowattuur elektriciteit als een kuub aardgas (variabel tarief, inclusief btw) waren in maart ruim 6 keer zo duur als een jaar geleden. Dit telt zwaar door in de inflatiecijfers, mede omdat het CBS er vanuit gaat dat ieder huishouden elke maand de meest actuele tarieven voor een nieuw contract voor zijn kiezen krijgt. Maar of huishoudens werkelijk te maken hebben met hogere energiekosten, hangt onder meer af van het type energiecontract dat ze hebben en hoe lang dit nog doorloopt (zie ook de uitleg in box 1). Op basis van openbare cijfers is dit niet bekend. Wij brengen dit daarom in kaart met een analyse van transactiedata van particuliere Rabobank-klanten. Het gaat hierbij om betalingen van particuliere klanten op geaggregeerd niveau, die door de onderzoekers niet herleidbaar zijn tot klanten.
Totale uitgaven aan energie stijgen, maar nog niet dramatisch
Figuur 1 laat zien dat de maandelijkse uitgaven van consumenten aan de categorie ‘energie en water’ sinds september zijn gestegen. Vanaf november versnelt de stijging en in maart waren de uitgaven ruim 9 procent hoger dan in augustus vorig jaar. Een duidelijke toename, maar op eerste oog niet dramatisch, zeker omdat de energieprijzen vorig jaar relatief laag waren door de coronapandemie. Het contrasteert ook sterk met de grote bijdrage van energie aan de officiële inflatiecijfers.
We vergelijken de maandelijkse uitgaven met die in augustus 2021, omdat de energieprijzen daarna sterk zijn gaan stijgen. Hiermee proberen we het effect van de oplopende prijzen op de energiekosten van consumenten in kaart te brengen. Wel is het zo dat de hoogte van de energielasten van consumenten niet enkel wordt beïnvloed door de energieprijzen. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van gedragsveranderingen (zoals minder stoken), verduurzaming van woningen, een zachte of juist koude winter, veranderingen in gezinssamenstelling, wijzigingen in belastingen, meer gebruik van elektrische auto’s, of andere factoren die de energierekening beïnvloeden.
41 procent zag energierekening in maart stijgen
De totale stijging van de consumentenuitgaven aan ‘energie en water’ was in maart dus nog beperkt, maar dat maskeert verschillen tussen consumenten. Voor de verdere analyse van verschillen tussen consumenten bekijken we binnen de uitgavencategorie ‘energie en water’ naar de uitgaven aan de subcategorie ‘gas en licht’.
Daaruit blijkt dat voor 41 procent van de consumenten de energierekening in maart daadwerkelijk hoger uitviel dan in augustus 2021 (zie figuur 2). Bij 36 procent van de consumenten was de rekening onveranderd ten opzichte van augustus, en 16 procent gaf in maart minder uit aan ‘gas en licht’ dan in augustus 2021.
Verder zien we dat zowel het aandeel stijgingen als dalingen ten opzichte van augustus over tijd toeneemt, omdat steeds meer termijnbedragen worden aangepast. Maar het aantal consumenten dat te maken heeft met een stijging van de energierekening neemt de afgelopen maanden harder toe dan het aantal mensen waarvan de energierekening daalt. De hogere energieprijzen treffen daarmee geleidelijk aan een steeds groter deel van de consumenten.
9 Procent ziet rekening meer dan 50 procent stijgen, 5 procent betaalt meer dan 100 euro extra
Ook binnen de groep waarvan de energierekening is gestegen, bestaan grote verschillen (zie tabel 1). Zo zag 9 procent van de consumenten de energierekening in maart niet harder dan 10 procent stijgen, terwijl eenzelfde percentage geconfronteerd werd met een stijging van meer dan 50 procent. Bijna 3 procent zag de energierekening zelfs meer dan verdubbelen.
Uitgedrukt in euro’s is het beeld vergelijkbaar. Terwijl een flink deel (15 procent, zie tabel 2) van de consumenten in maart niet meer dan 20 euro extra betaalde voor energie dan in augustus, steeg bij 5 procent de energierekening met meer dan 100 euro.
Over de afgelopen maanden zien we verder dat de groepen die met grotere prijsstijgingen te maken hebben, harder zijn gegroeid. Verder zagen we al dat meer consumenten in maart te maken hebben met een stijging dan een daling van de energierekening, en deze dalingen van de energierekeningen zijn bovendien vaker kleiner dan de stijgingen van de rekeningen.
Ontwikkelingen in de afgelopen vijf jaar
Dat relatief veel mensen te maken hebben met een stijging van de maandelijkse energierekening is niet uitzonderlijk als we naar de voorgaande vier jaar kijken (zie figuur 3). Zo had vier jaar geleden, in maart 2018, zo’n 38 procent van de consumenten een hogere energierekening dan in de augustusmaand ervoor. Dat is niet veel lager dan de 41 procent die we voor maart van dit jaar vinden. Drie jaar geleden, in maart 2019, was het aandeel consumenten dat meer moest betalen dan in augustus van het jaar ervoor zelfs 62 procent, fors hoger dus dan dit jaar. In maart 2021 en 2020 was het aandeel consumenten dat meer moest betalen dan in de voorgaande augustusmaand wel kleiner dan nu. Toen zag een groter aandeel hun energierekening juist dalen dan dit jaar (zie figuur 4).
Dat er in andere jaren ook veel consumenten hun maandelijkse energierekening zagen stijgen, heeft vaak te maken met belastingmaatregelen. Zo werden de belastingen op energie begin 2019 flink verhoogd, waardoor veel consumenten in de eerste maanden van dat jaar te maken kregen met een hoger termijnbedrag.
Hoewel het dus vaker voorkomt dat de maandelijkse energierekening van consumenten stijgt, zijn de verhogingen dit jaar wel groter dan in de vorige vier jaar (zie figuur 5). Zo heeft 16 procent van alle consumenten in maart van dit jaar te maken met een prijsstijging van meer dan 30 procent. In 2021, 2020 en 2018 was dit slechts 4 procent. Zelfs in maart 2019, toen een veel groter aandeel van de consumenten zijn energierekening zag stijgen, zag maar 9 procent de energierekening stijgen met meer dan 30 procent.
Eenzelfde beeld zien we als we kijken naar de toename uitgedrukt in euro’s. In maart van dit jaar steeg de energierekening bij 11 procent van de consumenten met meer dan 60 euro. In dezelfde maand in voorgaande jaren was dat aandeel aanzienlijk kleiner (zie figuur 6). Zo had in maart 2019 slechts 4 procent te maken met een toename van meer dan 60 euro. In de andere jaren van onze analyse was dat ongeveer 2 procent.
Box 1: Energiecontracten, tarieven en termijnbedragen uitgelegd
Huishoudens kunnen verschillende contracten afsluiten voor de levering van energie, waarvan de meest gebruikte zijn:
Het is belangrijk om te weten dat vrijwel alle huishoudens maandelijks niet de werkelijke energiekosten betalen, maar een voorschot op de jaarrekening. Aan het begin van het jaar schat de leverancier in hoeveel energie er gebruikt gaat worden in het komende jaar (bijvoorbeeld op basis van het afgelopen jaar) en deelt de kosten daarvan door twaalf. Dit wordt het maandelijkse termijnbedrag, waarbij de consument vaak het recht heeft dit in bepaalde mate zelf aan te passen. Aan het einde van het jaar (niet per se kalenderjaar) berekent de leverancier wat de werkelijke kosten zijn geweest en verrekent de voorschotten hiermee. Dan volgt meestal ook een aanpassing van het termijnbedrag voor het volgende jaar op basis van het laatste bekende verbruik.
Of en wanneer het termijnbedrag tussentijds wordt aangepast bij een contract met variabele tarieven, hangt af van de leverancier en de consument zelf. Bij de grote leveranciers gebeurt dit meestal als de nieuwe tarieven ingaan. De consument kan dit vaak wel zelf (deels) ongedaan maken of corrigeren.
Bij verhuizing of overstappen naar een andere energieleverancier ontvangt de consument een eindafrekening. Ook dan vindt er een verrekening plaats van het verschil tussen de betaalde termijnbedragen en de werkelijke kosten in de periode tussen de laatste jaarafrekening en de eindafrekening.
Kanttekeningen bij onze analyse
Een belangrijke kanttekening bij de analyse van transactiedata is dat we enkel de maandelijkse uitgaven aan gas en licht analyseren. Zoals in box 1 staat uitgelegd, is de maandelijkse afschrijving een voorschot op de jaarafrekening. Die jaarafrekening kan hoger of lager uitvallen, afhankelijk van een aantal zaken. Of een tariefwijziging – momenteel zal het eerder om een verhoging gaan – direct wordt doorgevoerd in het maandbedrag is er hier één van. Waarschijnlijk is dit niet bij iedere consument het geval, waardoor sommigen mogelijk een (forse) naheffing zullen ontvangen. De energiekosten zijn in dat geval in werkelijkheid dus hoger dan wij nu observeren.
Tegelijkertijd heeft de overheid vanwege de hoge energieprijzen de energiebelasting in 2022 verlaagd, waardoor een gezin met een gemiddeld verbruik zo’n 400 euro minder belasting betaalt. Maar ook deze belastingverlaging is bij lang niet iedereen verrekend in de maandelijkse termijnbedragen. Sommigen zullen dus juist een meevaller hebben bij de jaarafrekening. Bovendien kunnen ook energiebesparende maatregelen leiden tot meevallers op de jaarafrekening.
Later dit jaar, vanaf juli, wordt de BTW op energie (aardgas, elektriciteit en stadsverwarming) voor een halfjaar verlaagd van het hoge tarief van 21 procent naar het lage tarief van 9 procent. Ook van deze verlaging is het de vraag in hoeverre ze direct wordt verrekend in de maandelijkse termijnbedragen.
De inkomenssteun aan lage inkomens loopt niet via de energierekening, en is dus niet zichtbaar in de uitgaven aan gas en licht. Deze inkomenssteun geeft natuurlijk wel verlichting aan de consumenten die de steun ontvangen.
Met onze analyse kunnen we enkel laten zien of de maandelijkse afschrijving voor gas en licht hoger of lager is dan in augustus 2021. We kunnen niet verklaren waarom dat zo is. Prijsstijgingen zijn één reden, maar mensen kunnen bijvoorbeeld ook hun energieverbruik hebben verlaagd door de thermostaat lager te zetten of het huis te verduurzamen. Ook observeren we veranderingen in de huishoudsamenstelling niet, terwijl deze wel het energieverbruik beïnvloeden. Om de resultaten toch te kunnen duiden, zetten we ze af tegen ontwikkelingen in vorige jaren. Daarmee ondervangen we bijvoorbeeld (in enige mate) verduurzamingstrends.
Onderzoeksverantwoording
Voor de berekeningen van de uitgaven aan de energierekening gebruiken we transactiedata van Rabobank. Het gaat om betalingen van particuliere klanten op geaggregeerd niveau, die door de onderzoekers niet herleidbaar zijn tot de klant. Het doel van deze analyse is om de veranderingen van de maandelijkse uitgaven aan energie in kaart te brengen. Daarbij vergelijken we de maandelijkse uitgaven aan gas en licht met de uitgaven hieraan in augustus van 2021.
De betalingswijze die energiemaatschappijen hanteren met termijnbedragen/voorschotten en afrekeningen staat uitgelegd in box 1 eerder in deze publicatie. In de transactiedata observeren we in een bepaalde maand per rekening de uitgaven die vallen in de uitgavencategorie ‘gas en licht’. Dit kunnen termijnbedragen zijn, jaar- of eindafrekeningen of een combinatie van beide.
Om de betrouwbaarheid van de resultaten te vergroten, hebben we een aantal voorwaarden aan de data gesteld. Zo bevatten de resultaten enkel de tegenpartijen die minimaal 0,01 procent van alle transacties in de categorie ‘gas en licht’ uitmaken. Dit haalt mogelijk niet-gerelateerde betalingen uit de analyse, zoals onderhoudsbedrijven. Een andere voorwaarde is dat we per rekening maximaal vier transacties per maand accepteren in de categorie ‘gas en licht’. Zijn er vijf of meer van dit soort transacties in één maand, dan laten we deze rekening weg uit de hele analyse.
Ook rekeningen waarbij de uitgaven aan gas en licht vaak fluctueren nemen we niet mee in onze analyse. Het is namelijk waarschijnlijk dat in deze gevallen ook uitgaven in deze categorie zitten die niets met de energierekening te maken hebben en daarmee het beeld vertroebelen. Specifiek nemen we enkel rekeningen mee waarbij de bedragen niet meer dan vier keer van elkaar verschillen in de periode augustus tot en met de laatste maand in onze analyse. Verder sluiten we rekeningen uit waar een stijging van exact 100 procent plaatsvindt. Dit betreft vermoedelijk transacties die in het proces van categoriseren per abuis dubbel geboekt zijn.
In de maanden waarin een jaar- of eindafrekening plaatsvindt, observeren wij een verandering van de uitgaven aan gas en licht ten opzichte van augustus, maar dit is niet alleen het nieuwe termijnbedrag, maar ook de verrekening. Om hier rekening mee te houden, tellen we een toename of afname pas als zodanig, als de afschrijving in een maand hoger of lager is dan in augustus, én als de afschrijving van de maand waar we naar kijken gelijk is aan de afschrijving in de voorgaande en/of de daaropvolgende maand. Als dat niet zo is, houden we de betaling van de maand ervoor aan als termijnbedrag voor de maand waar we naar kijken. Als de reeks geen begrijpelijk patroon volgt, wordt de ontwikkeling van de betaling voor de specifieke maand als ‘onbekend’ geclassificeerd. Deze methodologie heeft als consequentie dat maandcijfers met een maand vertraging beschikbaar komen.
Ook in augustus kan een jaar- of eindrekening plaatsvinden, waardoor we augustus niet in alle gevallen als referentiemaand kunnen gebruiken. Daarom bepalen we op basis van de bedragen in juli, augustus en september wat het oude termijnbedrag in augustus is en daarmee het referentiebedrag voor de volgende maanden.
Verder is de steekproef die wij hebben gebruikt mogelijk niet volledig representatief voor de hele Nederlandse bevolking. Onder andere speelt mee dat bij een deel van de huurders het voorschot voor gas en licht verwerkt zit in de huur. Hun energielasten zijn daardoor niet zichtbaar in de uitgavencategorie ‘gas en licht’, en deze consumenten zitten daarom niet in onze analyse.