Onderzoek
Terugdringing CO2-emissies glastuinbouw forse uitdaging
De Nederlandse glastuinbouw (groenten, potplanten, snijbloemen, fruit) is mede vanwege het innovatieve karakter door de overheid tot topsector benoemd (Tuinbouw & Uitgangsmaterialen). De meeste gewassen die in de kassen worden geteeld, hebben een aanzienlijke warmtebehoefte. Die warmtebehoefte wordt momenteel meestal gerealiseerd door verbranding van aardgas. Bij de verbranding van aardgas komt CO2 vrij, dat als broeikasgas bijdraagt aan de klimaatverandering.
In het kort
Vermindering van het verbruik van fossiele brandstoffen voor de glastuinbouw is een van de belangrijkste uitdagingen, zo niet dé belangrijkste uitdaging in verduurzaming van de sector. Het afgelopen jaar dwingt ook de realiteit van stijgende energieprijzen de sector tot heroriëntatie over de invulling van de warmtebehoefte. In deze publicatie ligt echter de nadruk op het doel vanuit de klimaattransitie (terugdringing broeikasgassen) en niet op het rentabiliteitsperspectief. Dat laatste heeft echter wel degelijk invloed op de omvang en het tempo van de energietransitie in de glastuinbouw.
Energietransitie tot 2020: Van ketel naar WKK
Ontwikkelingen 2000-2020
In de laatste drie decennia van de vorige eeuw is de gehele Nederlandse tuinbouw aangesloten op aardgas. Op slechts enkele plaatsen in het land was sprake van een andere vorm van warmtevoorziening voor de gewassen in de kas. Meestal ging het dan om een restwarmteproject (bijvoorbeeld Plukmadese polder) of een andere vorm van warmtewinning, zoals met een houtgestookte ketel. Hierbij wordt achter de ketel een rookgascondensor geplaatst en wordt de uit het aardgas of hout vrijgekomen CO2 gebruikt als groeistof voor het tuinbouwgewas.
In de eerste tien jaar van deze eeuw werd op veel glastuinbouwbedrijven met een grotere warmtebehoefte steeds vaker een warmtekrachtkoppeling (WKK) geïnstalleerd. Deze installatie levert warmte, elektriciteit én CO2 uit rookgassen. Ingebruikname van een WKK gaat gepaard met een stijging van het aardgasverbruik. Daar staat echter tegenover dat naast warmte en CO2 nu ook elektriciteit wordt geproduceerd op het tuinbouwbedrijf. Afhankelijk van de teelt wordt deelektriciteit geleverd aan het openbare Nederlandse elektriciteitsnet of aangewend voor belichte teelt of ander eigen gebruik.
Deze veranderingen hebben ook gevolgen gehad voor de CO2-emissies van de sector. Waar CO2-emissies vroeger gerelateerd waren aan de warmtebehoefte van het gewas, zijn er CO2-emissies op tuinbouwbedrijven bijgekomen voor de opwekking van elektriciteit voor eigen gebruik en het openbare net. In de afspraken tussen sector en overheid over terugdringing van de CO2-emissies van de glastuinbouw spelen juist deze emissies en de WKK’s vaak een onduidelijke rol. De efficiëntie van het aardgasverbruik in WKK’s in de glastuinbouw is vrijwel altijd hoger dan de efficiëntie van grote aardgasgestookte centrales. Daarnaast dragen de korte reactietijden van de WKK’s bij aan de stabiliteit van het openbare elektriciteitsnet. De netbeheerders sluiten contracten met glastuinders af om de WKK’s te kunnen inzetten op momenten dat dat nodig is voor de stabiliteit van het elektriciteitsnet. Vervanging van WKK’s door duurzame bronnen leidt dus tot minder CO2-emissies in de glastuinbouw. Anderzijds dient dan wel de vervangende stroomopwekking minstens zo efficiënt (en groen) plaats te vinden om de totale emissie in Nederland niet te laten stijgen. Ook heeft afschakeling van WKK’s gevolgen voor de stabiliteit van het Nederlandse elektriciteitsnet.
Broeikasgasemissies in de glastuinbouw in 2020
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)[1] schat de emissie van broeikasgassen in de Nederlandse glastuinbouw op ongeveer 6,8 Mt CO2e. Dit op een totaal van 8,4 Mt CO2e door energieverbruik (fossiele brandstoffen) in de totale land- en tuinbouw. Ongeveer 1,0 Mt CO2e wordt door het PBL toegeschreven aan ‘methaanslip’ (onverbrand aardgas). Het PBL rekent 0,6 Mt CO2e toe aan energieverbruik voor warmte in de akkerbouw en veehouderij. Wageningen Economic Research (WEcR)[2] raamt de emissies in de glastuinbouw iets lager op 6,1 Mt CO2e (exclusief methaan). Onze berekeningen (ook exclusief methaan) zitten hier tussenin met 6,68 Mt CO2e[3]. In het model voor raming van de regionale emissies van CO2e zijn uit de KWIN-2019 (Kwantitatieve Informatie voor de Glastuinbouw) alle gasverbruik, elektriciteitsinkoop en -verkoop voor de diverse teelten gebruikt. Per provincie zijn vervolgens de arealen van betreffende teelten vermenigvuldigd met het normatieve verbruik van aardgas en/of elektriciteit per teelt.
Deze methode is vervolgens toegepast op alle teelten en arealen. Zo ontstaat een landelijk beeld van de totale emissie en zijn er waardes voor provinciale emissies opgesteld. Het grootste deel (64 procent) heeft betrekking op de teelt van groente en fruit, het kleinere deel (36 procent) op sierteelt (bloemen, planten, bomen).
Met bovenstaande raming lijken we voorbij te gaan aan de realiteit van 2020 waarin een deel van de warmtebehoefte en elektriciteitsinkoop al was verduurzaamd. KWIN-2019 gaat uit van een warmtevraag die in zijn geheel door fossiele brandstoffen wordt ingevuld. In ons model houden we voor het totale duurzame deel van de energieopwekking een percentage aan van 10,4 procent over de gehele energievraag in de glastuinbouw en brengen dit vervolgens in mindering op de geraamde emissie voor warmtebehoefte en elektriciteitsinkoop.
[1] Klimaat- en Energieverkenning 2021. Planbureau voor de Leefomgeving. Den Haag 2021. PBL-publicatienummer 4681.
[2] Energiemonitor van de Nederlandse glastuinbouw 2020. Wageningen. Smit, Pepijn en van der Velden, Nico, 2021. Rapport 2021-127.
[3] Model voor raming van regionale emissies van CO2e door uit kwantitatieve informatie gasverbruik, elektriciteitsinkoop en -verkoop per teelt toe te wijzen aan provinciaal areaal (Bron: CBS) van het betreffende gewas. Voor de inkoop van elektriciteit is een emissie aangehouden van 0,205 kg CO2e per kW
CO2-emissie en reductiemogelijkheden sterk uiteenlopend per provincie
Besparingsopties
Na het inventariseren van de energiebehoefte en de daarbij behorende CO2-emissie en reeds uitgevoerde verduurzaming, worden de belangrijkste besparingsopties uitgewerkt. Bij het berekenen van de omvang van emissiebeperkende maatregelen is uitgegaan van de categorieën die ook in het Klimaatakkoord van 2019 zijn aangehouden.
Het Nieuwe Telen (HNT): onder HNT verstaan we het energiezuinig telen en optimaal produceren met gebruik van natuurkundige kennis voor optimale teeltsturing van vocht, temperatuur, CO2, licht en schermen. De schatting in het Klimaatakkoord luidt dat tot 2030 met HNT-maatregelen 20 procent van de warmtebehoefte kan worden gereduceerd. Daarbij is deze categorie verdeeld in twee subcategorieën. De eerste subcategorie is een gedragsverandering. Daarvoor zijn geen investeringen nodig in duurzame productiemiddelen, maar wel investeringen in opleiding en kennisvergaring. Voor besparingen in de tweede subcategorie van HNT zijn bedrijfsgerichte investeringen noodzakelijk. Daarbij valt te denken aan extra energieschermen, ontvochtigingsinstallaties, vervanging van SON-T-lampen door LED-belichting, etc. Op basis van de berekende warmtebehoefte (6,23 Mt CO2e) komen beide subcategorieën tot een emissiereductie van 623,5 kiloton CO2 equivalenten (kt CO2e).
Aardwarmte/geothermie: aardwarmte betreft het gebruik van ondergrondse warmte in diepere aardlagen. In de brief die Glastuinbouw Nederland in april van dit jaar aan de ministers van Landbouw en Economische Zaken en Klimaat overhandigde, gaat de sector uit van een aardgasbesparing met projecten in de periode 2023 tot 2026 van totaal 360,2 miljoen kubieke meter (Mm3 wat overeenkomt met 648,4 kt CO2e. De berekening voor de reductie in de periode 2027 tot 2030 is gebaseerd op een inschatting van het CBS over het totale potentieel voor aardwarmte voor glastuinbouw in dit decennium. Het CBS geeft aan dat 1,2 Mt CO2e emissiereductie mogelijk is. Gezien de reductie in de eerste periode resteert een hoeveelheid van 561,6 kt CO2e voor de tweede periode.
Restwarmte/biomassa: de derde categorie voor emissiebeperkende maatregelen betreft restwarmte en biomassaprojecten. Bij restwarmte wordt vooral gedacht aan warmtenetten in grotere concentratiegebieden (gebieden met veel glastuinbouwbedrijven). Biomassaprojecten komen eerder voor buiten grote concentraties of op individueel bedrijfsniveau. In de eerdergenoemde brief van Glastuinbouw Nederland komt de aardgasbesparing door restwarmte en biomassa in de periode 2023 tot 2026 op 303,7 Mm3, overeenkomend met een reductie van 546,7 kt CO2e. De benadering voor de periode 2027 tot 2030 is daarna als volgt gedaan. In het klimaatakkoord van 2019 is voor restwarmte en nieuwe kassen in totaal 760 kt CO2e reductie opgenomen. Gezien de inzet in de eerste periode blijft er 213 kt CO2e over om te reduceren in de periode 2027 tot 2030 met maatregelen op het gebied van restwarmte en door de bouw van energiezuinige nieuwe kassen. Op basis van beoordeling door deskundigen wordt de helft van deze reductie bereikt door restwarmte in de periode 2027 tot 2030 (106 kt CO2e).
Nieuwe kassen: de reductie door vervanging van oude kassen – met minder mogelijkheden voor energiebesparende maatregelen en met minder efficiënte opwekking – door nieuwe kassen is geschat op 106,5 kt CO2e.
Het bovenstaande geeft weer hoe de reductie van emissies in de glastuinbouw kan worden behaald als aan een aantal condities wordt voldaan (zie figuur 1).
Als de gehele warmte- en elektriciteitsbehoefte van de sector met fossiele brandstof (aardgas) wordt ingevuld, komen we op een uitstoot van 5,52 Mt CO2e voor warmte, en 0,71 Mt CO2e voor inkoop van elektriciteit (scope 2). Daarnaast wordt 1,23 Mt CO2e berekend voor opwekking van elektriciteit voor het openbare net (scope 1). Aangezien we uitgaan van 10,4 procent reeds verduurzaamde energie in de glastuinbouw, komt het geschatte CO2-emissieniveau in 2020 uit op 6,68 Mt CO2e (scope 1 en 2).
Indien vervolgens alle reducerende maatregelen (kunnen) worden uitgevoerd resteert in 2030 een uitstoot van 3,47 Mt CO2e (zonder methaanemissie). Dit is alleen haalbaar als alle betrokkenen samenwerken en een aantal voorwaarden naar behoren worden ingevuld.
Deze emissiebesparing kan in sommige gebieden makkelijker tot stand komen dan in andere. Dat heeft te maken met de benodigde concentratie van glastuinbouwbedrijven bij grotere projecten of restwarmteleidingen. Het heeft ook te maken met de bedrijfsgroottestructuur of met de warmte- en elektriciteitsvraag van geteelde gewassen. Hieronder bespreken we hoe de besparingsopties vervolgens zijn toebedeeld aan de glastuinbouw in de twaalf provincies.
Toerekening van opties aan de glastuinbouw per provincie
- De toerekening van de emissiebesparing door HNT is voor 50 procent evenredig aan het provinciale energieverbruik ten behoeve van de warmtebehoefte gedaan.
- De andere helft van de reductie door HNT is evenredig gedaan aan het provinciale areaal bij gewassen met een warmtebehoefte boven 30 m3/m2.
- De toerekening van de emissiebesparing door aardwarmte (periode 2023 tot 2026) is uitgevoerd aan de hand van het overzicht regionale projecten in de pijplijn van het Investeringsplan energietransitie van Glastuinbouw Nederland aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat op 26 april 2022.
- De CO2-reductie door aardwarmte in de periode 2027 tot 2030 is toegerekend evenredig aan het totale aardgasverbruik in de provincie in gemeenten met meer dan 50ha glastuinbouw.
- De toerekening van de emissiebesparing door biomassa en restwarmte (periode 2023 tot 2026) is verricht met het overzicht regionale projecten in de pijplijn van het eerder genoemde Investeringsplan energietransitie van Glastuinbouw Nederland.
- De CO2-reductie door biomassa/restwarmte in de periode 2027 tot 2030 is toegerekend evenredig aan het totale aardgasverbruik per provincie.
- De reductie door vervanging van oud glas door nieuw glas is evenredig toegerekend op basis van het glasareaal bij bedrijven met minimaal 3ha glas in de provincie.
Regionale situatie loopt sterk uiteen
De Nederlandse glastuinbouw is niet evenredig over het land verdeeld. Ongeveer 47 procent van het areaal bevond zich in 2021 in de provincie Zuid-Holland. Andere provincies met een aandeel van meer dan 10 procent van het landelijk areaal zijn Noord-Brabant (15 procent) en Noord-Holland (10 procent). Op het eerste gezicht lijkt het aannemelijk dat de CO2-emissies uit de glastuinbouw dezelfde verdeling hebben. Gewassen met grotere warmtebehoefte zijn echter niet evenredig verdeeld over het land. Daarnaast worden WKK’s bij sommige gewassen meer gebruikt dan bij andere. Zo laten de uitkomsten zien dat uiteindelijk 49 procent van de CO2-emissies uit Zuid-Holland komt, 13 procent uit Noord-Brabant en 9,5 procent uit Noord-Holland.
Hierna wordt ingegaan op CO2-emissies, reeds bereikte verduurzaming en de besparingsopties voor de periode 2023-2030 per provincie.
De letters staan voor:
- De berekende emissies voor warmte en elektra op de bedrijven
- De emissies van geleverde elektra aan derden
- De reeds bereikte reducties door aardwarmte
- Overige duurzame energie
De cijfers staan voorbesparingsopties in de komende jaren:
- HNT-gedrag
- HNT-investeringen
- Aardwarmte 2023-2026
- Aardwarmte 2027-2030
- Restwarmte 2023-2026
- Restwarmte 2027-2030
- Nieuw glas
Zuid-Holland
Zuid-Holland herbergt bijna de helft van het Nederlandse glastuinbouwareaal. Door de sterke concentratie van glastuinbouw zijn in het afgelopen decennium al diverse aardwarmteprojecten gerealiseerd (C) en staan er voor de komende jaren nog verschillende op stapel (3). Zuid-Holland kan een enorme bijdrage leveren aan de vermindering van glastuinbouwemissies door de realisatie van deze aardwarmte- en restwarmteprojecten. Het kan tot 2030 – onder voorwaarden – een beperking bereiken van 65 procent van de provinciale emissie (zie figuur 2).
Noord-Brabant
In Noord-Brabant bevindt zich bijna 15 procent van het landelijk areaal glastuinbouw met ook 15 procent van de landelijke emissie. In Noord-Brabant liggen diverse kleine tuinbouwclusters, maar is daarnaast ook veel sprake van verspreid liggend solitair glas. Vooral door de beperkte inzet van aardwarmte wordt de benodigde warmte en de geleverde elektriciteit nog steeds vooral met aardgas opgewekt. Het reductiepotentieel voor Noord-Brabant wordt op 47 procent ingeschat (zie figuur 3). Daarbij wordt in Noord-Brabant vooral ingezet op biomassa/restwarmte (Steenbergen, Made).
Noord-Holland
Het areaal in Noord-Holland bedraagt 10 procent van het landelijk totaal met 8,7 procent van de landelijke emissie. In Noord-Holland is al veel emissiebeperking gerealiseerd. Dat is vooral gedaan door aardwarmte voor de glastuinbouw in Middenmeer en ‘Het Grootslag’ (Andijk). In Aalsmeer/Haarlemmermeer is dat niet het geval. In Noord-Holland komt het besparingspotentieel op 43 procent waarvan bijna de helft in de afgelopen tien jaar is gerealiseerd (zie figuur 4).
Limburg
Op het glasareaal in Limburg wordt 9,0 procent van de landelijke emissie uitgestoten. Het areaal in Limburg is 9,3 procent van het landelijk totaal. In Limburg is sprake van kleine glastuinbouwclusters met elk voor zich een omvang van tussen de 20ha en 100ha glas. Het reductiepotentieel wordt op 43 procent ingeschat (zie figuur 5). In Limburg is een fors deel van het potentieel afkomstig van stilgelegde aardwarmteputten (3), maar wordt toch nog aardwarmte als besparingsoptie voorzien in de periode 2027 tot 2030 (4). Zonder aardwarmte komt het model niet verder dan 26 procent reductie. Aardwarmtemogelijkheden zijn sterk afhankelijk van de opstelling van het Staatstoezicht op de Mijnen en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat. Zonder verbetering van het perspectief van aardwarmte moet Limburg op zoek naar alternatieven. Dat is vooral in de periode tot 2030 lastig, daarna biedt mogelijk (groene) waterstof kansen.
Gelderland
In Gelderland bevindt zich 7 procent van het landelijke areaal glastuinbouw met 6,5 procent van de landelijke emissie. De helft van dat areaal ligt in de Bommelerwaard (Zaltbommel, Maasdriel) en ongeveer 20 procent in de gemeente Lingewaard, maar er zijn ook vrij veel solitair gelegen bedrijven. Vooral in de Bommelerwaard worden gewassen geteeld met hogere warmtebehoefte. Daar wordt ook de elektriciteit van de WKK veel meer gebruikt voor belichting. In Gelderland wordt extra gebruik van aardwarmte nog niet voorzien in de eerste jaren, maar eerder in de periode 2027-2030 (zie figuur 6).
Overige provincies
Het areaal glastuinbouw in de overige zeven provincies bedraagt gezamenlijk 12,1 procent van het landelijk areaal. De huidige berekende emissie (A+B+C+D) bedraagt 13,7 procent van het landelijk totaal. Vooral in Friesland, Flevoland en Overijssel wordt veel gebruik gemaakt van WKK’s met teruglevering van elektriciteit aan het openbare net, waardoor de emissies voor elektriciteitsopwekking daar sterk doortellen in het totaal. In Drenthe daarentegen zijn minder teelten aanwezig waarin gebruik wordt gemaakt van WKK’s voor externe levering. De reeds bereikte besparing in deze provincies loopt ook sterk uiteen. Vooral omdat er in Overijssel (IJsselmuiden) en Flevoland (Luttelgeest) al aardwarmte wordt gebruikt voor verwarming van de kassen, is er daar al een forse vermindering van de CO2-emissies gerealiseerd. De geraamde vermindering van CO2-emissies wordt in Overijssel vooral bereikt door extra gebruik van aardwarmte (optie 3). Verder is het goed op te merken dat de karakteristieken van de tuinbouwclusters in deze provincies sterk verschillen. In Overijssel is sprake van één concentratie (IJsselmuiden). In Drenthe ligt het areaal in Klazienaveen en Erica. Flevoland heeft een grote concentratie in Luttelgeest en kleinere in Almere en Ens. In Friesland is het vooral bij Berlicum te vinden, in Zeeland is er glastuinbouw op Schouwen-Duiveland, Zuid-Beveland en Zeeuws-Vlaanderen. De besparingsopties tot 2030 in de overige provincies lopen sterk uiteen. Volgens de eerder toegelichte opties, gaan de emissies in de overige provincies gemiddeld met 38 procent terug (zie figuur 7). Aangezien het in deze provincies absoluut gezien gaat om kleinere emissies, kunnen er door genomen maatregelen van grotere individuele bedrijven wel snel andere uitkomsten volgen dan hier zijn berekend.
Resultaten en beperkingen
De resultaten geven een sterk wisselend beeld van de CO2-reductiemogelijkheden tot 2030. Het potentieel voor CO2-reductie is in sterk geconcentreerde gebieden met mogelijkheden voor aardwarmte veel groter dan in gebieden met meer verspreid liggende glastuinbouwbedrijven en solitair glas. Als hoge energieprijzen voor fossiele brandstoffen de komende jaren aanhouden of als er overheidsmaatregelen voor CO2-beprijzing worden ingevoerd, beïnvloedt dit de concurrentiepositie van regionale glastuinbouwclusters: waar ga je nieuw bouwen, in welke bedrijven is het interessant te investeren, hoe is de financierbaarheid van bedrijven in clusters met beperkte verduurzamingsmogelijkheden?
De uitgevoerde analyse geeft aanknopingspunten, maar kent ook zijn beperkingen:
- Er is uitgegaan van een gelijkblijvend areaal glastuinbouw in Nederland. De vraag kan worden gesteld of dat terecht is. Een productieverhoging per m2 door meer LED-belichting bij een bepaald gewas, geeft een extra productie die niet altijd door de markt te absorberen is. Daardoor daalt mogelijk het areaal van het betreffende gewas. Ook exportmogelijkheden of beleid van supermarkten spelen een rol.
- De mogelijkheden om besparingsopties te realiseren in samenwerking met niet-glastuinbouwbedrijven of in combinatie met woningbouw is (nog) niet goed te kwantificeren. De 30 Regionale Energie Strategieën bieden daar wel een indicatie van, maar zeker nog geen concreet beeld van de mogelijkheden voor CO2-reducties van glastuinbouwclusters.
- De moderniteit van de clusters loopt sterk uiteen. Een extra scherm is daarom bijvoorbeeld niet in alle kassen mogelijk. Ook voor andere investeringen kunnen beperkingen gelden.
- Op sommige glastuinbouwgebieden rust al een claim in het kader van de Wet voorkeursrecht gemeenten. Dat betekent mogelijk een vertraging van de CO2-reductie op de glastuinbouwgebieden daar, omdat bij ondernemers veel onzekerheid heerst over de vraag óf en wanneer de gemeente van haar voorkeursrecht gebruik gaat maken.
Aanpak voor de glastuinbouw
Trias energetica
De trias energetica is een strategie voor het nemen van energiebesparende maatregelen. De stappen komen neer op (1) beperking van het energieverbruik, (2) maximaal gebruik van energie uit duurzame bronnen en (3) zo efficiënt mogelijk gebruik van (fossiele) energiebronnen voor de resterende warmtebehoefte.
Minimaliseer het energieverbruik
De eerste stap op weg naar lagere CO2-emissies in de glastuinbouw is verlaging van het verbruik van fossiele brandstoffen. Hoe cru ook, de hogere energieprijzen sinds september 2021 maken iedereen hier nog meer bewust van.
Belangrijk is ook het besef dat alle ketenschakels hiertoe kunnen bijdragen. De veredeling is bijvoorbeeld op zoek naar koudeminnende rassen. In de teelt en vermeerdering worden bijvoorbeeld frequentiegestuurde ventilatoren toegepast, neemt het aantal kassen met meerdere schermen toe en leggen nieuwe (semi-gesloten) kasconcepten veel meer nadruk op een lager energieverbruik.
In het programma ‘Kas als Energiebron’ wordt onderzoek verricht naar nieuwe teeltmethoden onder de noemer ‘Het Nieuwe Telen’. Het idee is om telers anders te laten kijken naar verdamping, assimilatie, vochtafvoer en ventilatie. Het programma verwacht dat met bewustwording een forse besparing van het energieverbruik kan worden gerealiseerd.
Andere – soms voor de hand liggende oplossingen – zijn het aanbrengen van een extra scherm of overschakeling naar LED-belichting in plaats van SON-T of HPS belichting.
Verduurzaming van de energieopwekking
De tweede groep maatregelen betreft het gebruik maken van duurzame energie. Daarbij kan eerst worden gekeken naar eigen mogelijkheden: zonnepanelen op loodsen, op regenwaterbassins, het gebruik van warmtepompen, enzovoort.
De glastuinbouw liep de afgelopen tien jaar in Nederland voorop bij de ontwikkeling van aardwarmte/geothermie. Inmiddels zijn er twintig aardwarmtebronnen actief die hun geproduceerde warmte merendeels leveren aan de glastuinbouw. Ook restwarmte uit de industrie wordt inmiddels aangewend voor de productie van groenten en bloemen. Bij de hoge energieprijzen van het afgelopen jaar komen ook projecten met een grotere afstand tussen restwarmtebron en glastuinbouwcluster in aanmerking.
Vrij recent heeft de Topsector Tuinbouw & Uitgangsmaterialen onderzoek laten verrichten naar de mogelijkheden van (groene) waterstof.[4] Onder diverse aannames wordt geschat dat in 2040 ongeveer 18 petajoule (PJ) op een totale te verwachten warmtevraag van 47 PJ voorzien kan worden door (groene) waterstof.
Efficiënt gebruik van resterende fossiele brandstoffen
De derde optie is om het restant van de benodigde fossiele brandstoffen zo efficiënt mogelijk in te zetten. Daarbij is een inzet van een WKK (eventueel op biogas of waterstof) nog steeds denkbaar. Wel is het vervolgens belangrijk dat vrijkomende elektriciteit wordt gebruikt (of kan worden opgeslagen voor momenten dat er grote vraag naar is), en de afgevangen CO2 kan worden benut voor gewasgroei.
Drievoudige aanpak: bedrijf, sector en gebied
Het bovenstaande laat zien hoe de trias energetica in de glastuinbouw er uit kan zien. Alle drie de pijlers vereisen een aanpak op individueel bedrijfsniveau, op sectorniveau en op gebiedsniveau.
Aanpak op bedrijfsniveau
Een aanpak op het niveau van het individuele bedrijf ligt voor de hand. De ondernemer maakt zelf de afweging welk gewas hij gaat produceren. Dat kan een gewas zijn met een kleine of grote warmtevraag. Het ras dat vervolgens wordt geteeld, kan mogelijk bij een lagere temperatuur worden geteeld. Soms kan worden gekozen voor een andere plantdatum of een ander teeltschema. Uiteraard is daarbij de marktvraag leidend, maar spelen aspecten als arbeidsfilm en energiekosten ook een belangrijke rol.
Aanpak op sectorniveau
De terugdringing van CO2-emissies op sectorniveau kan worden gesplitst in maatregelen vanuit de markt, vanuit het aanbod of vanuit de wetgever.
De retailkanalen waar groenten en bloemen uit de glastuinbouw worden verkocht, werken aan het terugdringen van de emissies die plaatsvinden bij de producenten waar zij inkopen.
Ondernemers in telersverenigingen kunnen hun teeltschema’s (mede) afstemmen op de eigen bedrijfsuitrusting en het duurzame energiegebruik van hun collega’s. Welk bedrijf kan het beste de winterproductie met grotere warmtevraag voor zijn rekening nemen? Welk bedrijf wordt ingezet voor het zomerseizoen?
De wetgever heeft tot slot veel mogelijkheden de emissie in de glastuinbouw te beïnvloeden. Dat kan met de ‘wortel of de stok’. Stimuleringsmaatregelen als investeringsprogramma’s, belastingvoordelen, subsidies of collectieve programma’s (Kas als energiebron) enerzijds, en belastingen zoals een CO2-heffing anderzijds, geven richting aan ondernemersbeslissingen. Het nieuwe Convenant energietransitie glastuinbouw 2022-2030 biedt hiervoor richtlijnen, maar de praktische uitwerking moet duidelijk maken in hoeverre de overheid de sector daadwerkelijk helpt.
Aanpak op gebiedsniveau
Tot slot bepleiten we een sterke focus op een gebiedsgerichte aanpak. Clusters van glastuinbouwbedrijven hebben verschillende kenmerken. Soms is woningbouw nabij, soms industrie, en sommige gebieden liggen erg landelijk. Dat betekent dat mogelijkheden tot cascadering (tot het verknopen van energiebehoeften van verschillende partijen) er overal anders uit zien. Vervolgens zijn er ook nog veel verschillen als het gaat om de moderniteit van kassen, de leeftijd van bedrijfshoofden, en de aanwezigheid van opvolgers. Ook de claims die andere gebruikers (woningbouw, industrie, infrastructuur, natuur) op glastuinbouwgebieden leggen, verschillen sterk. Regionale ontwikkelingsstrategieën, Greenports en Glastuinbouw Nederland spelen hierin een grote rol. Vanuit onze rol als financier reiken we hen de hand om daarin samen op te trekken. De financierbaarheid van glastuinbouwbedrijven in een gebied gaat namelijk steeds meer afhangen van de mogelijkheden het gebruik van fossiele brandstoffen terug te dringen.
[4] Position Paper Waterstof voor de Nederlandse glastuinbouw. Blue Terra Energy Experts. 24-03-2022. TKI T&A.