Onderzoek
Helft huishoudens had in mei hogere energierekening
De helft van de huishoudens had in mei een hogere energierekening, 19 procent betaalde meer dan 50 euro extra en 8 procent meer dan 100 euro.
De energieprijzen voor huishoudens zijn naar recordhoogte gestegen. Eerder lieten we zien dat 4 op de 10 huishoudens in maart al te maken hadden met hogere maandelijkse energielasten vergeleken met augustus vorig jaar. In deze publicatie brengen we in kaart hoe de maandelijkse energielasten van Nederlandse huishoudens zich sindsdien hebben ontwikkeld. We doen dit op basis van transactiedata van particuliere Rabobank-klanten. Het gaat hierbij om betalingen van particuliere klanten op geaggregeerd niveau, die door de onderzoekers niet herleidbaar zijn tot de klant.
Totale uitgaven aan energie stijgen, maar nog steeds niet dramatisch
Figuur 1 laat zien dat de maandelijkse uitgaven van huishoudens aan de categorie ‘energie en water’ (dit zijn woninggebonden uitgaven aan energie en water) stijgen. In mei waren de totale uitgaven ruim 7 procent hoger dan in augustus vorig jaar. We vergelijken de maandelijkse uitgaven met die in augustus 2021, omdat de energieprijzen daarna sterk zijn gaan stijgen. Een duidelijke toename, maar op het eerste oog niet dramatisch. Zeker omdat de energieprijzen tot vorige zomer relatief laag waren door de coronapandemie. Het contrasteert ook sterk met de grote bijdrage van energie aan de officiële inflatiecijfers.
Het is belangrijk om op te merken dat de hoogte van de energielasten van huishoudens niet enkel wordt beïnvloed door de energieprijzen. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van gedragsveranderingen (zoals minder stoken), verduurzaming van woningen, een zachte of juist koude winter, veranderingen in gezinssamenstelling, wijzigingen in belastingen, meer gebruik (en dus ook thuis opladen) van elektrische auto’s, of andere factoren die de energierekening beïnvloeden.
Noot: Seizoensgecorrigeerd, zie deze publicatie voor een verantwoording van de cijfers.
51 procent zag energierekening in mei stijgen
De totale stijging van de huishouduitgaven aan ‘energie en water’ was in mei dus nog beperkt, maar dat maskeert verschillen tussen huishoudens. Voor een analyse van de verschillen tussen huishoudens bekijken we binnen de uitgavencategorie ‘energie en water’ specifiek naar de uitgaven aan de subcategorie ‘gas en licht’.
Daaruit blijkt dat voor 51 procent van de huishoudens de energierekening in mei hoger uitviel dan in augustus 2021 (zie figuur 2). Bij 23 procent van de huishoudens was de rekening onveranderd en 19 procent gaf in mei minder uit aan ‘gas en licht’ dan in augustus 2021.
Verder zien we dat zowel het aandeel stijgingen als dalingen ten opzichte van augustus over tijd toeneemt, omdat steeds meer termijnbedragen worden aangepast. Maar het aantal huishoudens dat te maken heeft met een stijging van de energierekening neemt de afgelopen maanden harder toe dan het aantal mensen waarvan de energierekening daalt. De hogere energieprijzen treffen daarmee geleidelijk aan een steeds groter deel van de huishoudens.
13 procent ziet rekening meer dan 50 procent stijgen, 19 procent betaalt meer dan 50 euro extra
De omvang van de stijgingen verschilt sterk (zie tabel 1). Zo zag 10 procent van alle huishoudens de energierekening in mei niet meer dan 10 procent stijgen, terwijl 13 procent werd geconfronteerd met een stijging van meer dan 50 procent. Bijna 4 procent zag de energierekening zelfs meer dan verdubbelen.
Uitgedrukt in euro’s is het beeld vergelijkbaar. Terwijl een flink deel (17 procent, zie tabel 2) van de huishoudens in mei niet meer dan 20 euro extra betaalde voor energie dan in augustus, steeg bij 8 procent de energierekening met meer dan 100 euro.
Daarnaast valt op dat stijgingen van de energierekeningen vaker groter zijn dan de dalingen van de rekeningen. Bovendien is de omvang van de stijgingen van de energierekening dit jaar groter dan in de vier voorgaande jaren. Zo heeft 19 procent van alle huishoudens in mei van dit jaar te maken met een toename van meer dan 50 euro (zie figuur 3). In mei 2021, 2020 en 2018 was dat ongeveer 3 procent en in 2019 was dit 7 procent.
Kanttekeningen bij onze analyse
Een belangrijke kanttekening bij de analyse van transactiedata is dat we enkel de maandelijkse uitgaven aan gas en licht analyseren. De maandelijkse afschrijving is een voorschot op de jaarafrekening (zie ook box 1 in deze eerdere publicatie). Die jaarafrekening kan hoger of lager uitvallen, afhankelijk van een aantal zaken. Of een tariefwijziging – momenteel zal het eerder om een verhoging gaan – direct wordt doorgevoerd in het maandbedrag is er hier één van. Waarschijnlijk is dit niet bij ieder huishouden het geval, waardoor sommigen mogelijk een (forse) naheffing zullen ontvangen. De energielasten zijn in dat geval in werkelijkheid dus hoger dan wij nu observeren.
Tegelijkertijd heeft de overheid vanwege de hoge energieprijzen de energiebelasting per 1 januari 2022 verlaagd, waardoor een gezin met een gemiddeld verbruik zo’n 400 euro minder belasting betaalt. Maar ook deze belastingverlaging is bij lang niet iedereen verrekend in de maandelijkse termijnbedragen. Sommigen zullen dus juist een meevaller hebben bij de jaarafrekening. Bovendien kunnen ook energiebesparende maatregelen leiden tot meevallers op de jaarafrekening. Verder is vanaf juli de BTW op energie (aardgas, elektriciteit en stadsverwarming) voor een halfjaar verlaagd van het hoge tarief van 21 procent naar het lage tarief van 9 procent. Ook van deze verlaging is het de vraag in hoeverre ze direct wordt verrekend in de maandelijkse termijnbedragen.
De inkomenssteun aan lage inkomens loopt niet via de energierekening, en is dus niet zichtbaar in de uitgaven aan gas en licht. Deze inkomenssteun geeft natuurlijk wel verlichting aan de huishoudens die deze steun ontvangen.
Met onze analyse kunnen we enkel laten zien of de maandelijkse afschrijving voor gas en licht hoger of lager is dan in augustus 2021. We kunnen niet verklaren waarom dat zo is. Prijswijzigingen zijn één reden, maar mensen kunnen bijvoorbeeld ook hun energieverbruik hebben verlaagd door de thermostaat lager te zetten of het huis te verduurzamen. Ook observeren we veranderingen in de huishoudsamenstelling niet, terwijl deze wel het energieverbruik beïnvloeden. Om de resultaten toch te kunnen duiden, hebben we ze ook afgezet tegen ontwikkelingen in vorige jaren (zie onze vorige publicatie voor een uitgebreidere analyse van de voorgaande vier jaar). Daarmee ondervangen we bijvoorbeeld (in enige mate) verduurzamingstrends.
Onderzoeksverantwoording
Voor de berekeningen van de uitgaven aan de energierekening gebruiken we transactiedata van Rabobank. Het gaat om betalingen van particuliere klanten op geaggregeerd niveau, die door de onderzoekers niet herleidbaar zijn tot de klant. Het doel van deze analyse is om de veranderingen van de maandelijkse uitgaven aan energie in kaart te brengen. Daarbij vergelijken we de maandelijkse uitgaven aan gas en licht met de uitgaven hieraan in augustus van 2021.
In de transactiedata observeren we in een bepaalde maand per rekening de uitgaven die vallen in de uitgavencategorie ‘gas en licht’. Dit kunnen termijnbedragen zijn, jaar- of eindafrekeningen of een combinatie van beide. We nemen in deze analyse enkel de consumenten mee die betalingen hebben in de categorie ‘gas en licht’.
Om de betrouwbaarheid van de resultaten te vergroten, hebben we een aantal voorwaarden aan de data gesteld. Zo bevatten de resultaten enkel de tegenpartijen die minimaal 0,01 procent van alle transacties in de categorie ‘gas en licht’ uitmaken. Dit haalt mogelijk niet-gerelateerde betalingen uit de analyse, zoals onderhoudsbedrijven. Een andere voorwaarde is dat we per rekening maximaal vier transacties per maand accepteren in de categorie ‘gas en licht’. Zijn er vijf of meer van dit soort transacties in één maand, dan laten we deze rekening weg uit de hele analyse.
Ook rekeningen waarbij de uitgaven aan gas en licht vaak fluctueren nemen we niet mee in onze analyse. Het is namelijk waarschijnlijk dat in deze gevallen ook uitgaven in deze categorie zitten die niets met de energierekening te maken hebben en daarmee het beeld vertroebelen. Specifiek nemen we enkel rekeningen mee waarbij de bedragen niet meer dan zes keer van elkaar verschillen in de periode augustus tot en met de laatste maand in onze analyse. Verder sluiten we rekeningen uit waar een stijging van exact 100 procent plaatsvindt. Dit betreft vermoedelijk transacties die in het proces van categoriseren per abuis dubbel geboekt zijn.
In de maanden waarin een jaar- of eindafrekening plaatsvindt, observeren wij een verandering van de uitgaven aan gas en licht ten opzichte van augustus, maar dit is niet alleen het nieuwe termijnbedrag, maar ook de verrekening. Om hier rekening mee te houden, tellen we een toename of afname pas als zodanig, als de afschrijving in een maand hoger of lager is dan in augustus, én als de afschrijving van de maand waar we naar kijken gelijk is aan de afschrijving in de voorgaande en/of de daaropvolgende maand. Als dat niet zo is, houden we de betaling van de maand ervoor aan als termijnbedrag voor de maand waar we naar kijken. Als de reeks geen begrijpelijk patroon volgt, wordt de ontwikkeling van de betaling voor de specifieke maand als ‘onbekend’ geclassificeerd. Deze methodologie heeft als consequentie dat maandcijfers met een maand vertraging beschikbaar komen.
Ook in augustus kan een jaar- of eindrekening plaatsvinden, waardoor we augustus niet in alle gevallen als referentiemaand kunnen gebruiken. Daarom bepalen we op basis van de bedragen in juli, augustus en september wat het oude termijnbedrag in augustus is en daarmee het referentiebedrag voor de volgende maanden.
Verder is de data die wij hebben gebruikt vermoedelijk niet volledig representatief voor de gehele Nederlandse bevolking.