Update
Inflatiemonitor Nederland – Een onverwachte en pijnlijke rebound
We hebben onze inflatieverwachting (HICP) voor 2022 opnieuw opwaarts bijgesteld en verwachten dat het jaargemiddelde uitkomt op 9,8 procent. De gasprijsontwikkeling zal naar verwachting een stevige stempel blijven drukken op het algehele inflatiecijfer in de komende maanden.
In het kort
Inflatie is terug van weggeweest en domineert momenteel het economische nieuws. Een sterke stijging van het algemene prijspeil kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie geven we duiding aan de inflatiecijfers en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer technische informatie verwijzen we naar de laatste paragraaf van deze publicatie.
Flashcijfers voor juli 2022
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft het (voorlopige) inflatiecijfer voor juli 2022 gepubliceerd: 11,6 procent. Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in juli 11,6 procent hoger lag dan in dezelfde maand een jaar geleden. We hadden zelf een inflatiecijfer voor juli verwacht van 10,1 procent (zie verwachtingen verderop).
Bijdrage energie neemt weer toe
De inflatie kwam in juli hoger uit dan een maand geleden en dit is een breuk met de dalende trend die vanaf maart zichtbaar was (figuur 1 en tabel 1). Het hogere julicijfer komt vooral door een toename in de energieprijsstijging en een gestegen inflatie in de dienstensector (zie figuur 1).
Energieprijzen lagen in juli met 68,4 procent hoger dan in dezelfde maand één jaar geleden. Daarmee levert de categorie energie met 6,1 procentpunt wederom de hoogste bijdrage aan het totale inflatiecijfer. De bijdrage van energie steeg in absolute termen voor het eerst sinds maart (zie tabel 2) en dit komt vooral door flink hogere bijdragen van de gas- en elektriciteitsprijzen. Energiebedrijven als Essent kondigde eerder al aan hun tarieven verder te verhogen op 1 juli. De gasprijzen lagen volgens het CBS in juli 114 procent hoger dan een jaar geleden tegenover 82,7 procent in juni. De elektriciteitsprijzen stegen in juli met 117 procent. Dat was in juni nog 99,7 procent. Het CBS gebruikt de prijs van nieuwe contracten als maatstaf en omdat variabele contracten momenteel de norm zijn, is de prijs voor gas en dus elektriciteit in de HICP-index uiterst gevoelig voor prijsstijgingen op de groothandelsmarkt. Doordat vaste energiecontracten aflopen, krijgen huishoudens ook steeds vaker met de hogere tarieven te maken. Steeds meer huishoudens hebben ook daadwerkelijk al te maken met hogere maandelijkse lasten. Huishoudens werden in juli wel voor het eerst gecompenseerd voor de hoge energieprijzen via een tijdelijk lager btw-tarief op energie – tot en met het einde van 2022 wordt een tarief van 9 procent in plaats van 21 procent gehanteerd.
Ook diensten flink duurder
Verder valt op dat de bijdrage van de dienstensector is toegenomen van 1,2 procentpunt in juni naar 2 procentpunt in juli (figuur 1). Dit kan gedeeltelijk worden verklaard doordat de prijzen van vluchten en pakketreizen sterk zijn gestegen. Ook steeg de bijdrage van de werkelijke woningenhuur, die vanwege onder andere technische beperkingen niet maandelijks maar jaarlijks wordt aangepast in de inflatiecijfers. Verhuurders in de gereguleerde huursector mochten de huren afgelopen jaar niet indexeren, waardoor de werkelijke woninghuur vanaf juli 2021 met 0,8 procent op jaarbasis beperkt steeg (de stijging was niet 0, want huren mochten bij bewonerswissel wel omhoog, bovendien mochten de huren in de vrije sector gewoon worden geïndexeerd met inflatie plus 1 procentpunt). Van juli 2021 tot en met juni van dit jaar droeg de werkelijke woninghuur daardoor nauwelijks bij aan het totale inflatiecijfer. Sinds juli 2022 mogen de huren ook in het gereguleerde segment weer worden geïndexeerd. Volgens het CBS lagen de huren mede daardoor in juli 3,0 procent hoger en dragen dus sterker bij aan de totale inflatie.
Voedselprijzen stijgen opnieuw, maar minder hard dan in juni
De gemiddelde consumentenprijzen voor voedingsmiddelen gingen ook in juli verder omhoog. Inmiddels zijn voeding en dranken ruim 10 procent duurder dan een jaar geleden. Ter vergelijking, eind februari – net na het begin van de oorlog in Oekraïne – stond het HICP-inflatiecijfer voor voeding nog op 5 procent. Dit is geen verrassing. Grote voedingsmiddelbedrijven, zoals Unilever en Danone, gaven bij de presentatie van hun halfjaarcijfers aan een flink gedeelte van de hogere kosten door duurdere grondstoffen en energie door te zetten naar de consument. Unilever gaf aan dat het zo’n 70 procent kan doorbelasten aan de consument. Ten opzichte van afgelopen juni is het prijspeil voor voedingsmiddelen met ‘slechts’ 0,5 procentpunt gestegen. Na vijf maanden van prijsstijgingen van zo’n 1 procent of meer maand-op-maand is dit een voorzichtig lichtpuntje.
Ook de afgelopen vier weken zijn het de ‘usual suspects’ zoals olie, vetten en vlees waarvan de prijzen het hardst opliepen. In een beperkt aantal categorieën zijn de supermarktprijzen de afgelopen maand licht gedaald, wat kan betekenen dat merkproducenten en food retailers proberen om consumenten waar mogelijk iets tegemoet te komen, niet in de laatste plaats om klandizie vast te houden. De verschillen tussen productcategorieën blijven onverminderd groot (zie tabel 3).
Margarines zijn in een jaar tijd zo’n 35 procent duurder geworden, terwijl sterke dranken met een prijsstijging van 2 procent ver achterblijven bij de gemiddelde inflatie. Toch zien we aan de onderkant van de lijst wel beweging. De prijzen van bijvoorbeeld vleesvervangers beginnen nu juist op te lopen.
Inflatieverwachtingen
We hebben onze inflatieverwachting (HICP) voor 2022 opwaarts bijgesteld en verwachten een gemiddeld jaarcijfer van 9,8 procent (was 8,5 procent). Voor 2023 verwachten we nog steeds een inflatie van gemiddeld 4,8 procent.
We hebben onze inflatievoorspelling voor 2022 met name verhoogd vanwege de hoger dan verwachte realisatie in juli en een opwaartse bijstelling van de gasprijsverwachting. Bovendien maken we voor het eerst expliciete aannames over de voedselprijsontwikkeling, omdat de impact van agri-grondstofprijzen op het algemeen prijspeil door ons model werd onderschat. Dit zorgt met name in 2022 voor een hogere inflatievoorspelling, maar heeft ook in 2023 nog een licht opwaarts effect. Hier staan ook een aantal wijzigingen tegenover die de inflatievoorspelling juist drukken. We gaan uit van een geringere ontwikkeling van de olieprijs dan voorheen en nemen vanaf nu aan dat de overheidsmaatregelen, die zijn gericht op het compenseren van de hoge prijzen, ook volgend jaar in afgeslankte vorm worden doorgezet.
Gasprijs
De gemiddelde gasprijs op de groothandelsmarkt steeg fors van 108 euro per megawattuur in juni naar liefst 172 euro in juli. Op het moment van schrijven ligt de gasprijs zelfs rond de 200 euro. De onrust op de gasmarkt laaide onlangs weer op, nadat Rusland de gaslevering via de Nordstream-pijplijn stopzette vanwege werkzaamheden. Dit onderhoud vindt wel vaker plaats, maar gegeven de huidige geopolitieke spanningen wakkerde de aankondiging van het onderhoud angst onder afnemers van Russisch gas aan dat de gasleveringen permanent zouden worden stopgezet. Rusland begon weliswaar weer met leveren, maar de pijplijn opereert momenteel op slechts 20 procent van de capaciteit.
We hebben onze gasprijsverwachting naar boven bijgesteld en verwachten dat er blijvend minder gas vanuit Rusland naar Europa stroomt (Figuur 3). Niet alleen de spotprijs van gas is de afgelopen maand hard opgelopen, ook een gedeelte van de prijzen van forwardcontracten met levering in de aankomende anderhalf jaar stegen flink (Figuur 4). De levering van gas in het eerste kwartaal van 2023 kost op moment van schrijven 187 euro per megawattuur. Ook leveringen van gas een tot twee jaar in de toekomst zijn nog nooit zo duur geweest. Dit illustreert de enorme onzekerheid op de gasmarkt en de algehele verwachting dat gas voorlopig schaars en prijzig blijft.Aan de vraagkant zien we steeds meer initiatieven die de opwaartse druk op de gasprijs als reactie op de aanbodproblemen kunnen verlichten, al is de exacte impact van veel van deze initiatieven momenteel nog onduidelijk. Energie-intensieve bedrijven, bijvoorbeeld in glastuinbouw en de chemische industrie, kondigden aan hun productie af te schalen en/of op zoek te gaan naar alternatieven voor gas. EU-lidstaten hebben bovendien recent afgesproken om de gasconsumptie tussen augustus 2022 en maart 2023 te verlagen met 15 procent ten opzichte van het gemiddelde in de afgelopen vijf jaar. Deze afspraak is momenteel op vrijwillige basis en moet dus vooral worden gezien als een prikkel aan bedrijven en huishoudens om in beweging te komen.
Onze voorspellingen zijn met flinke onzekerheid omgeven. Wel zeker is dat de gasprijsontwikkeling een stevige stempel zal blijven drukken op het algehele inflatiecijfer. Het is onduidelijk hoeveel Russisch gas de komende tijd naar Europa blijft vloeien. Het volledig stopzetten van de gasleveringen door Rusland zou de gas- en dus de consumentenprijzen nog verder stuwen, terwijl een toename van de gasleveringen enige prijsdruk op de gasmarkt zou wegnemen.
Olieprijs
Tegenover de opwaartse bijstelling van de gasprijsverwachting staat een neerwaartse bijstelling van de olieprijsverwachting (Figuur 5). De olieprijs daalde van 117,5 dollar in juni naar gemiddeld 104,5 dollar in juli. Rusland lijkt de overtollige olie die niet meer in Europa kan worden afgezet vanwege de EU-olieboycot met een korting te kunnen verkopen aan Azië (met name China en India). Daarmee is de verstoring op de oliemarkt minder ernstig dan we eerder aannamen, wat resulteert in minder opwaartse druk op een vat ruwe olie. Verder is de vraag naar olie wat gedaald door zorgen over economische tegenwind en recessierisico’s. We denken nog steeds dat de knelpunten aan de aanbodzijde van de oliemarkt zwaarder wegen dan de tegenwind als gevolg van een mogelijke economische vertraging, en gaan er daarom vanuit dat de olieprijs de komende tijd weer oploopt. Wel wegen we de somberheid aan de vraagkant nu sterker mee.
Huurbevriezing
Per 1 juli 2022 kwam er wel een einde aan de bevriezing van huren in de sociale huursector bij zittende huurders. Er gelden echter nog steeds beperkingen voor de maximale huurstijging. Huren mogen met maximaal 2,3 procent stijgen (de inflatie tussen december 2020 en november 2021). Bij huishoudens met een middeninkomen of hoger inkomen is de maximaal toegestane stijging – afhankelijk van het inkomen – 50 of 100 euro per maand. Huren in de vrije sector mogen stijgen met maximaal 3,3%. Hoewel de huren dus sterker zullen stijgen dan in 2021, blijft de huurontwikkeling ook dit jaar achter bij de stijging van het algemene prijspeil. Voor Nederlanders die hopen dat een dalende huizenprijsgroei kan helpen bij het beteugelen van de inflatie is het goed om te weten dat huizenprijzen niet worden meegeteld in de consumentenprijsinflatie (zie Box 1).
Voedselprijzen
We verwachten op korte termijn ook geen neerwaarts effect van de voedselprijzen. We zien dat de prijzen van sommige categorieën, waar sterke prijsstijgingen tot nu toe uitbleven, nu juist beginnen te stijgen. Gezien deze inhaalslag, de vakantieperiode en de gemiddelde stijging van producentenprijzen - nog altijd boven de 20 procent - zal de voedingsprijsinflatie in augustus naar verwachting verder oplopen. We gaan ervan uit dat de voedselprijsinflatie gedurende het jaar verder oploopt, piekt aan het einde van dit jaar en daarna geleidelijk afneemt. In de vorige inflatiemonitor benoemden we een aantal redenen waarom de druk op voedselproducenten om hun prijzen te verhogen op korte termijn hoog blijft. Tot slot wordt het interessant om te zien wat supermarkten in de traditionele promo-maand september met hun prijzen gaan doen. Of misschien beter geformuleerd: kunnen doen.
Beleid
Intussen neemt de druk op het kabinet toe om de generieke maatregelen, gericht op het mitigeren van de negatieve impact op de koopkracht van huishoudens, te verlengen tot na 2022. Hierbij gaat het onder meer om de accijnsverlaging op benzine, de lagere btw op energie en de compensatie van de energiebelasting. Tegelijkertijd heeft de minister van Financiën Sigrid Kaag aangegeven niet happig te zijn op generieke en ad hoc compensatie: "Het continu willen of kunnen compenseren is gewoon niet mogelijk, is financieel niet houdbaar."
Transactiedata van de Rabobank laat zien dat 51 procent van de Nederlanders in mei al te maken had met (flink) hogere energielasten. 13 procent werd zelfs geconfronteerd met een stijging van meer dan 50 procent. Het Centraal Planbureau heeft berekend dat 1,2 miljoen Nederlandse huishoudens in betalingsproblemen kunnen komen wanneer de prijzen voor gas en elektriciteit verzesvoudigen en de benzineprijs verdubbelt. Momenteel zitten we qua prijsontwikkeling al voorbij dit sombere scenario.
Niets doen lijkt geen optie en het lijkt ons aannemelijk dat de generieke maatregelen, zoals de accijnsverlaging op energie, wanneer deze aflopen, plaats gaan maken voor structurele maatregelen die meer zijn toegespitst op de onderkant van de inkomensdistributie. Te denken valt aan het versneld verhogen van het minimumloon.
Box 1: Huizenprijzen hebben geen invloed op consumentenprijsinflatie
De kapitaalmarkt- en hypotheekrente steeg de afgelopen periode hard en de vraag is dan ook hoe dit gaat doorwerken in de huizenprijzen. Hogere rentelasten zorgen voor hogere woonlasten bij een gelijkblijvende leensom. Dit zou huizenkopers ertoe kunnen aanzetten minder te bieden. Woonlasten zijn sowieso een belangrijke kostenpost voor huishoudens. Het is daarom opvallend dat de ontwikkeling van huizenprijzen geen rol speelt bij de berekening van zowel het Nederlandse inflatiepercentage (CPI) als de Europese geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP).
De CPI houdt wel rekening met de prijsontwikkeling van woonuitgaven, maar doet dit bij eigenaar-bewoners op basis van huren. Bij huurders maakt de werkelijke huur onderdeel uit van de CPI, en bij eigenaar-bewoners een toegerekende huurwaarde die is gebaseerd op de werkelijke huur die huurders betalen. De HICP houdt zelfs helemaal geen rekening met de kosten van de aankoop of het gebruik van koopwoningen, zodat het belang van woonuitgaven in deze index wordt onderschat (zie ook technische toelichting).
Er zijn internationaal grote verschillen in de manier waarop consumentenprijsindices rekening houden met koopwoningen (dit is een van de redenen waarom opname in de HICP lastig is gebleken). Diverse landen – zoals Duitsland en de VS – gebruiken de Nederlandse aanpak. Australië en Nieuw-Zeeland kennen de netto-aankoopbenadering. Hierbij worden alleen de kosten van nieuwbouwwoningen (exclusief grond) die huishoudens van bouwbedrijven kopen meegeteld in de inflatie. Een aantal landen, zoals Canada en Zweden, gebruiken een gebruikskostenbenadering waarvan ook betaalde hypotheekrente onderdeel is.
Omdat huren een andere trend kennen dan de woonuitgaven van eigenaar-bewoners, geeft de toegerekende huurwaarde een vertekend beeld. Zo leidt huurbeleid, zoals het bevriezen van de huren, óók bij eigenaar-bewoners tot een lagere gemeten inflatie. Het opnemen van huizenprijzen in de inflatie is echter geen goed alternatief, omdat woningen niet alleen een consumptiegoed zijn maar ook een investeringsgoed. De CPI meet prijzen van goederen en diensten die door consumenten worden geconsumeerd, en beoogt dus de kosten om een woning een jaar te gebruiken te meten in plaats van de aankoopprijs. Een ander probleem is dat de CPI de prijzen van goederen en diensten meet die aan de sector huishoudens worden geleverd (door andere sectoren, zoals bedrijven). Huishoudens verkopen ook veel woningen aan elkaar. Bij transacties van bestaande koopwoningen levert een hoge prijs voor het ene huishouden een nadeel op, maar voor het andere huishouden juist een voordeel.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie is een aanhoudende stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor verbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers ook weer van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de HICP. Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt.
De maandelijkse inflatievoorspellingen zijn gebaseerd op een drievergelijkingenstelsel van RaboResearch. Voor meer toelichting verwijzen we naar Erken en De Groot (2021). Wel hebben we het model aangepast om rekening te houden met non-lineariteiten in de doorwerking van de elektriciteitsprijzen en de olie- en gasprijzen op de consumentenprijzen. Dit betekent dat het model boven een bepaalde drempelwaarde een andere elasticiteit toepast. Zo zullen energiemaatschappijen bij gasprijzen die deze drempelwaarde overschrijden genoodzaakt zijn een groter deel van de prijsstijging door te belasten aan consumenten dan bij een prijs die onder deze waarde ligt. Ook zullen zij alleen nog variabele modelcontracten aanbieden in plaats van langlopende contracten. Beide elementen zorgen voor een groter effect op de consumentenprijzen dan in een situatie van lage gasprijzen.