Opinie
Veertigersverdriet
Het pensioenakkoord leidt tot onrust onder veertigers. Zijn zij bij de transitie naar een nieuw pensioenstelsel de sigaar, of kunnen zij rekenen op een ‘adequate compensatie’?
Bij voorkeur noem ik mijzelf een ‘dertigplusser’. Daar is niets aan gelogen, al wordt dat ‘plusje’ wel steeds groter. Maar de afgelopen weken sprak ik zoveel verontruste veertigers dat ik mij wel solidair moet betuigen met mijn leeftijdsgenoten.
De verontrusting gaat over het toekomstige pensioencontract. In het pensioenakkoord is namelijk afgesproken dat er een ander soort pensioenregeling komt. Daarin is het premiepercentage voor jonge en oude werknemers gelijk, maar de opbouw niet. Een euro inleg aan het begin van de loopbaan kan immers langer renderen dan een ingelegde euro vlak voor pensioendatum. Het zwaartepunt van de pensioenopbouw verschuift met de nieuwe systematiek naar de eerste helft van de loopbaan. Dat is een kopzorg voor ons veertigers, want onze ‘eerste helft’ is al achter de rug en zodoende dreigt een pensioengat.
Gelukkig staat in het pensioenakkoord ook dat wie halverwege de loopbaan is een ‘adequate compensatie’ krijgt. Hieraan hebben de sociale partners (werkgevers- en werknemersorganisaties) zich gecommitteerd. Bij de overstap naar het nieuwe pensioencontract worden werkgevers verplicht om een transitieplan op te (laten) stellen en dit af te stemmen met de werknemersorganisaties, de ondernemingsraad en het pensioenfonds.
De grote vraag is wie deze compensatie gaat betalen. De kosten en de financiële mogelijkheden verschillen sterk per pensioenfonds en werkgever. In theorie kan er financiële ruimte ontstaan doordat straks met lagere buffers wordt gewerkt en er minder premie nodig is. Maar in de praktijk wordt dat knap lastig voor pensioenfondsen die amper buffers hebben. Daarnaast wordt er in veel gevallen nu al een relatief lage premie gevraagd voor de beoogde opbouw. Bovendien zorgt de dalende rente ervoor dat deze buffers verder slinken en dat de kostprijs van pensioen en daarmee de benodigde premie verder stijgt.
Gaan de aan deze pensioenfondsen verbonden werkgevers zich dan houden aan de beloofde ‘adequate compensatie’? Of gaat de rekening eindeloos rond de tafel en zijn de veertigers uiteindelijk toch de sigaar? Het zal nog even duren voor we het precies weten. Allereerst gaat er een stuurgroep aan de slag om de spelregels en rekenmethodiek verder uit te werken. Deze stuurgroep moet eind 2020 klaar zijn. Daarna volgt wetgeving en zijn de werkgevers en werknemers(organisaties) aan zet om afspraken te maken over het nieuwe pensioencontract en de compensatie. Als alles volgens plan verloopt kunnen we in 2022 over naar een nieuw pensioencontract. Er moet dus nog stevig gepolderd worden de komende jaren. En al die tijd blijft de uitkomst onzeker.
Toch zie ik ook een lichtpuntje. Als ‘dertigplusser’ komt er namelijk ooit een dag dat alléén mijn ‘plus’ al zwaarder weegt dan die dertig. Tegen die tijd is iedereen overgestapt naar een nieuw pensioencontract. Het komt dan in geen enkele regeling meer voor dat een werkgever méér moet betalen voor mijn pensioen, dan voor het pensioen van een dertig-minner.[1] Daarmee verbeteren hopelijk de arbeidsmarktkansen voor wie straks twee maal dertig kaarsjes uitblaast.
[1] Anders dan de ‘doorsneesystematiek’ van bedrijfstakpensioenfondsen geldt momenteel bij pensioenregelingen van individuele ondernemingen meestal een hogere werkgeverspremie voor oudere werknemers dan voor jongeren. Vijftigers en zestigers zijn daarmee duurder voor deze werkgevers dan veertigers, zelfs als het salaris nauwelijks verschilt. In het nieuwe stelsel is dat anders en hoeven oudere werknemers niet langer automatisch alsmaar duurder te worden.
Verschenen in het Reformatorisch Dagblad, 6 juli 2019