Onderzoek
Coronacrisis splijtzwam voor transitie naar een nieuwe economie
Om competitief en relevant te blijven, zullen bedrijven mee moeten in de transitie naar een nieuwe economie; die duurzaam en inclusief is. Met nieuwe data meten we deze nieuwe economie. Wat blijkt? Het Nederlandse bedrijfsleven scoort ‘maar’ net een voldoende; een 5,7. Er moeten dus nog bergen verzet worden.
In het kort
Transitie naar een nieuwe economie
Onze economie staat voor grote uitdagingen. Uitdagingen op het gebied van klimaat, circulair ondernemen, inclusiviteit en ketentransparantie. Dit vraagt om een transitie naar een nieuwe economie. Voor bedrijven betekent dit dat ze zich bewust moeten zijn van hun impact op de maatschappij en hun ecologische footprint, maar ook dat ze kansen benutten die bij deze transitie horen, en nieuw markten en innovaties creëren.
Om de transitie naar een nieuwe economie te volgen, bestaat sinds 2020 de Nieuwe Economie Index (NEx). De NEx meet hoe ver onze economie is van het kantelpunt: 20 procent van de economie is dan nieuw. Vanaf dat moment verduurzaamt de economie steeds sneller en is er geen weg meer terug naar de oude economie, zo is de gedachte. De NEx is een getal voor de totale Nederlandse economie. Het geeft een beeld hoe onze economie er in de transitie voor staat. Daarbij is minder oog voor de vraag hoe bedrijven er in Nederland voor staan. Naar omvang, naar sector en naar regio. Die vragen beantwoorden we in deze studie. Naar analogie van de NEx hebben we daarvoor de Nieuwe Economie Index voor Transitie van het bedrijfsleven (NEx-T) ontwikkeld. Daarnaast kijken we wat de coronacrisis voor de transitie naar de nieuwe economie heeft betekend.
We doen een uitgebreide survey onder Nederlandse bedrijven, waarbij we de zeven dimensies van de transitie naar de nieuwe economie meten (zie Box 1). Zonder deze transitie te monitoren (op macro- én op microniveau) hebben we geen goed beeld hoe de Nederlandse economie als geheel (macro) en het bedrijfsleven (micro) er eigenlijk voor staat.
Box 1. De transitie naar de nieuwe economie gemeten
Om de transitie van het Nederlandse bedrijfsleven naar de nieuwe economie op microniveau inzichtelijk te maken, hebben we Ipsos een enquête laten uitzetten onder meer dan 1500 bedrijven. Naast grote bedrijven heeft ook het bredere MKB aan de enquête deelgenomen; inclusief de allerkleinste microbedrijven (tussen de 1 en 10 werknemers). Ook hebben we ervoor gezorgd dat bedrijven uit verschillende sectoren aan de enquête hebben deelgenomen: van landbouw, bosbouw en visserij tot de groot- en detailhandel en van industrie tot zakelijke dienstverlening. De geënquêteerde bedrijven vormen na weging een representatieve afspiegeling van het totale Nederlandse landschap aan bedrijven met ten minste één werknemer (zie appendix).
Om de voortgang van de transitie naar een nieuwe economie onder bedrijven uit te vragen, hebben we samengewerkt met MVO Nederland en hetzelfde raamwerk gehanteerd als de NEx. Net als de NEx gaan we dus uit van 7 dimensies, te weten: nieuwe rijkdom, echte prijzen, transparante ketens, inclusief ondernemen, groene energie, biodiversiteit en circulaire economie. Voor ieder van deze dimensies hebben we de geënquêteerde bedrijven steeds drie vragen voorgelegd. Deze vragen waren erop gericht een beeld te krijgen van de mate waarin bedrijven nu al voldoen aan de eisen van de nieuwe economie en/of het als hun doel zien in de nabije toekomst hier aan te voldoen (zie appendix voor een gedetailleerd overzicht van de enquête). Door de antwoorden op alle vragen te normaliseren op een schaal van 1 tot 10 en vervolgens eerst per dimensie en later over de dimensies heen in één index te aggregeren, komen we tot een getal dat inzicht geeft in de mate waarin Nederlandse bedrijven bezig zijn met het verwezenlijken van de transitie richting een nieuwe economie.
Groot deel Nederlandse bedrijven blijft achter in transitie
Figuur 1 laat zien hoe het Nederlandse bedrijfsleven is verdeeld in de transitie naar de nieuwe economie. Het gemiddelde bedrijf scoort een 5,7 op een schaal van 1 tot en met 10; net voldoende, maar ook niet meer dan dat. Aangezien de scores redelijk normaal verdeeld zijn over het Nederlandse bedrijvenlandschap (figuur 1), ligt de mediaanscore sterk in de buurt van het gemiddelde. Dit betekent dat 50 procent van de bedrijven een 5,65 of lager scoort in de transitie naar de nieuwe economie; slechts 8,5 procent van de bedrijven scoort een 8 of hoger. Conclusie: voor een aanzienlijk deel van de bedrijven in Nederland is er werk aan de winkel in de transitie naar een nieuwe economie.
Het ene bedrijf is natuurlijk het andere niet. We zien dan ook aanmerkelijke verschillen in de mate waarin verschillende typen bedrijven op weg zijn in de transitie naar de nieuwe economie. Grote bedrijven lijken over het algemeen beter op weg dan kleinere bedrijven (figuur 2a). De allergrootste bedrijven (> 250 werknemers) scoren significant beter dan het middenbedrijf (50-250 werknemers), welke op haar beurt significant beter scoort dan het kleinbedrijf (10-49 werknemers) en het microbedrijf (1-9 werknemers). Kleine bedrijven en microbedrijven verschillen over het algemeen onderling niet significant van elkaar.
Kijken we naar de onderliggende dimensies van de nieuwe economie (zie in de bijlage nadere uitleg), dan zien we dit patroon vooral terugkomen op het vlak van aandacht voor groene energie, biodiversiteit en circulaire economie (figuur 2b). Op het gebied van aandacht voor nieuwe rijkdom en inclusief ondernemen zien we daarnaast ook een significant verschil tussen klein- en microbedrijf, waarbij die eerste groep beter scoort dan de laatste. Voor echte prijzen geldt dat we een significant verschil observeren tussen het groot- en middenbedrijf enerzijds en het klein- en microbedrijf anderzijds. Het grootbedrijf verschilt daarbij echter niet significant van het middenbedrijf net zoals het kleinbedrijf niet significant verschilt van het microbedrijf. Tot slot observeren we voor transparante ketens enkel een significant verschil tussen het grootbedrijf en de overige grootteklassen, maar niet tussen de overige grootteklassen. Concluderend stellen we vast dat ook op de onderliggende dimensies van de nieuwe economie, grotere bedrijven over het algemeen verder op weg zijn dan kleinere bedrijven.
De verschillen tussen bedrijven uit verschillende regio’s zijn over het algemeen klein (figuur 3). Noord-Brabant scoort significant beter dan Zuid-Holland, maar de verschillen tussen de overige provincies zijn niet significant.
Opvallend tot slot is dat ook de verschillen tussen sectoren ogenschijnlijk klein zijn (figuur 4). Enerzijds kan dit natuurlijk komen doordat de nieuwe economie voor verschillende sectoren een andere betekenis heeft. Dit bemoeilijkt een zuivere vergelijking van sectoren aan de hand van enquêtegegevens. Anderzijds duidt dit er simpelweg op dat het belang van de nieuwe economie voor alle bedrijven, ongeacht de sector waarin ze opereren, een even grote rol speelt. De nieuwe economie is daarmee niet alleen van belang voor de industrie of de landbouw, maar ook voor sectoren als zakelijke dienstverlening en handel.
Coronacrisis lijkt voor tweedeling binnen het bedrijfsleven te zorgen
De huidige coronacrisis raakt de Nederlandse economie en haar bedrijven hard. Onduidelijk is vooralsnog wat de coronacrisis betekent voor de transitie naar een nieuwe economie. Om hier zicht op te krijgen hebben we de bedrijven uit onze steekproef gevraagd aan te geven of de coronacrisis ervoor heeft gezorgd, dat ze meer, minder of evenveel aandacht zijn gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda. Figuur 5 laat zien dat het overgrote merendeel van de bedrijven (73,68 procent) niet meer of minder aandacht is gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda. En ongeveer evenveel bedrijven zijn minder (13,76 procent) en meer (12,57 procent) aandacht gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda. Het goede nieuws is dat de coronacrisis daarmee niet lijkt te zorgen voor een vertraging in de transitie. Het slechte nieuws is dat het ook niet lijkt te zorgen voor een versnelling.
Zoomen we verder in op de kenmerken van bedrijven die tijdens de coronacrisis meer, minder en evenveel aandacht zijn gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda (figuur 6), dan valt op dat bedrijven die tijdens de coronacrisis meer aandacht zijn gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda over het algemeen beter scoren op de transitie naar een nieuwe economie. Deels kan die transitiescore natuurlijk juist voortkomen uit het feit dat ze de afgelopen periode meer aandacht zijn gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda. Waarschijnlijker is het dat bedrijven die toch al voorop liepen in de transitie ook tijdens de coronacrisis nog meer aandacht zijn gaan besteden aan de transitie naar een nieuwe economie; waarschijnlijker, omdat deze aandacht niet van het één op het andere moment grond aan de voeten krijgt binnen een bedrijf.
Wat bovendien opvalt, is dat het vooral grote en middelgrote bedrijven zijn die tijdens de coronacrisis meer aandacht zijn gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda (figuur 6b). Daar waar deze bedrijven over het algemeen sowieso al beter scoorden in de transitie naar een nieuwe economie, wijst dit erop dat dat er in de transitie naar de nieuwe economie een verdere tweedeling lijkt te ontstaan tussen het groot- en middenbedrijf enerzijds en het klein- en microbedrijf anderzijds. Wat dat betreft lijkt de coronacrisis voor een splijtzwam te zorgen binnen een toch al verdeeld Nederlands bedrijvenlandschap op weg naar de nieuwe economie.
Conclusie en implicaties
Om te bepalen hoe het Nederlandse bedrijfsleven ervoor staat in de transitie naar de nieuwe economie, hebben we de NEx-T indicator ontwikkeld, gebaseerd op de dimensies: nieuwe rijkdom, echte prijzen, transparante ketens, inclusief ondernemen, groene energie, biodiversiteit en circulaire economie. Onze uitgebreide survey onder Nederlandse bedrijven laat zien dat:
Wat vooral opvalt, is dat de coronacrisis verschillend heeft doorgewerkt op de maatschappelijke agenda van bedrijven. Bedrijven die tijdens de coronacrisis méér aandacht zijn gaan besteden aan hun maatschappelijke agenda, scoren beter op de transitie naar een nieuwe economie. Het zijn vooral de grote bedrijven. Het middenbedrijf en vooral de kleinere bedrijven zijn vaker minder gaan doen, de groep die ook al minder scoorde op de NEx-T. Daarmee wordt de tweedeling vergroot en lijkt de coronacrisis voor een splijtzwam te zorgen.
Het geeft aan dat het grootbedrijf, dat al verder is in de transitie, ook ten tijden van de coronacrisis waarin alle zeilen moeten worden bijgezet, oog heeft en investeert in de transitie naar de nieuwe economie. Deze opgave, in dit moeilijke jaar dus niet als eerst over boord heeft gezet. Vooral kleinere bedrijven moeten meer geholpen worden. Door specifiek beleid op deze groep bedrijven. En door bedrijven die elkaar in de transitie helpen. Het grootbedrijf kan daarin als rolmodel optreden, en vooral nieuwe normen in ketens van samenwerkingen aangeven.
Appendix 1. Samenstelling van de enquête
Om uitspraken te kunnen doen over de voortgang op de transitie naar de nieuwe economie binnen het Nederlandse bedrijfsleven, hebben we onderzoeksbureau Ipsos in oktober 2020 de opdracht gegeven een enquête uit te zetten onder een representatieve groep bedrijven in Nederland. Dit leverde enquêtegegevens op voor 1502 bedrijven.
Tabel 1 presenteert de verdeling van bedrijven over sectoren, regio’s en grootteklassen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen het percentage respondenten zonder (kolom 2) en met wegingscorrectie (kolom 3). De laatste kolom (kolom 4) bevat de percentages zoals deze bekend zijn vanuit de gegevens van het CBS. De regionale kenmerken (gewesten) van de getrokken steekproef komen sterk overeen met de gegevens van het CBS; met én zonder wegingscorrectie. Sectoraal is de steekproef zonder wegingscorrectie relatief oververtegenwoordigd in de secundaire (industrie) en quartaire sector (zorg, welzijn, onderwijs en nutsbedrijven); na weging wordt hiervoor gecorrigeerd. Voor de omvang van bedrijven geldt dat het micro- en kleinbedrijf in de ongewogen steekproef relatief is ondervertegenwoordigd; na weging komen de grootteklasse-kenmerken van respondenten goed overeen met de gegevens van het CBS. Voor de enquête is extra uitgevraagd op industriële bedrijven.
Iedere respondent kreeg in de enquête vier typen vragen voorgelegd. Deze vragen hadden betrekking op:
- Achtergrondkenmerken van de respondent: vragen die ingaan op het geslacht, de leeftijd, de functie binnen het bedrijf en de gemoedstoestand van de respondent.
- Achtergrondkenmerken van het bedrijf: vragen die ingaan op de omvang van het bedrijf (aantal werknemers), de sector, vestigingslocatie, eigenaarschapsvorm, leeftijd van het bedrijf en de kwaliteit van managementpraktijken van het bedrijf.
- Corona-impactkenmerken van bedrijven: vragen die ingaan op de gevolgen van de coronacrisis voor de maatschappelijke agenda van bedrijven en hun verwachtingen over de overlevingskansen van het bedrijf (zie tabel 2, thema corona, voor exacte formulering van vragen).
- Transitiekenmerken van bedrijven: vragen die ingaan op de zeven dimensies van de nieuwe economie (zie tabel 2, na thema corona, voor exacte formulering van vragen)
In tabel 2 zijn de vragen per thema terug te vinden die zijn gebruikt voor het onderzoek. De gestelde vragen bestaan uit een mix van stellingen (schaal 1 t/m 7) en exacte vragen (ja/nee of percentage).
Appendix 2. Samenstelling van de NEx-T
Voor het samenstellen van de NEx-T zijn de stappen gevolgd uit het OESO-handboek voor het construeren van samengestelde indicatoren (OESO, 2008).
Om de antwoorden op de enquêtevragen te kunnen aggregeren tot dimensies, hebben we deze eerst volgens de volgende formule genormaliseerd tot een schaal van 0 tot en met 1:
Voor de vragen die zijn uitgevraagd op een schaal van 1 tot en met 7 betekent dit dat 1 (het minimum) de waarde van 0 kreeg toebedeeld en 7 (het maximum) de waarde 1. Daar waar is gevraagd naar een percentage kreeg 0 procent (het minimum) de waarde 0 en 100 procent (het maximum) de waarde 1. Om deze genormaliseerde scores te aggregeren tot dimensiescores hanteren we gelijke (nominale) gewichten.
Uitgaande van het raamwerk van de NEx zijn we vervolgens per dimensie nagegaan in hoeverre de enquêtevragen consistent zijn beantwoord door de respondenten. Hiertoe hebben we per dimensie Cronbach’s alfa-coëfficiënt berekent; uitgangspunt hierbij is dat de verschillende vragen binnen één dimensie hetzelfde onderliggende concept beogen te meten. De coëfficiënt ligt voor de meeste dimensies boven de 0.7, de grenswaarde die doorgaans voor deze statistiek wordt gehanteerd.
Voor de dimensies Echte Prijzen, Transparante Ketens en Inclusief Ondernemen valt deze waarde echter lager uit. In die gevallen hebben we gekeken naar de correlaties tussen de onderliggende variabelen en op basis daarvan de calculatie van dimensiescores aangepast. Zo gold voor de dimensie Echte Prijzen dat de geïnverteerde vraag matig correleerde met de twee andere vragen voor de dimensie. Bij Transparante Ketens was het de vraag over het al dan niet hebben afgesloten van een convenant die bijdroeg aan een lage alfa-coëfficiënt. Voor deze twee dimensies hebben we deze specifieke vragen niet meegenomen bij het aggregeren. Voor de dimensie Inclusief Ondernemen correleerde het percentage vrouwen aan de top niet met de andere twee vragen, mogelijk omdat een steeds hogere score niet per se meer diversiteit betekent. Hier hebben we er dan ook voor gekozen om de score op deze vraag anders te berekenen: hoe dichter deze waarde bij 50 procent zit, hoe hoger de score, met een maximum van 1 voor een score van precies 50 procent. Vervolgens hebben we ervoor gekozen om het minimum van enerzijds deze vraag en anderzijds het gemiddelde van de twee overige vragen als score voor deze dimensie te hanteren.
Vervolgens zijn we nagegaan in hoeverre de 7 dimensies wijzen op het bestaan van één onderliggend concept, namelijk de transitie naar de nieuwe economie. Hiertoe hebben we gebruikgemaakt van principale componentenanalyse. Slechts één component heeft een eigenwaarde groter dan 1. Dit duidt erop dat er inderdaad sprake is van slechts één onderliggend (latent) concept en legitimeert de aggregatie van de dimensies in één index.
Om tot slot de zeven dimensies te aggregeren in één index hebben we verschillende aggregatiemethoden overwogen. A priori zien we geen aanleiding om één of meerdere dimensies zwaarder te laten meewegen in de algehele index dan andere dimensies; we gaan dus uit van een gelijke weging van dimensies. Hierbij zijn er echter nog steeds verschillende mogelijkheden: gelijke nominale gewichten versus gelijke effectieve gewichten (Paruolo et al, 2013). Het onderscheid hierbij is dat gelijke nominale gewichten (in ons geval aan iedere dimensie een gewicht van 1/7e toewijzen) niet hoeven te betekenen dat de verschillende dimensies ook daadwerkelijk proportioneel terugkomen in de algehele index; vanwege afwijkende correlaties tussen dimensies kan het nog steeds zijn dat sommige dimensies uiteindelijk zwaarder wegen dan anderen.
Om hierover te kunnen beslissen hebben we gekeken naar de correlaties tussen de individuele dimensies en de algehele index, gebruikmakend van gelijke nominale gewichten. Correlaties liggen hierbij altijd tussen de 0.59 en 0.76. Dit wijst erop dat de nominale gelijke gewichten aardig in de buurt komen van effectieve gelijke gewichten. Om de samenstelling van de index niet verder te compliceren en ook naar de toekomst toe hanteerbaar te maken, kiezen we er daarom voor alle dimensies een gelijk nominaal gewicht te geven.
Eindnoot
In het onderzoek is samengewerkt met Carl Koopmans en Nard Koeman van SEO Economisch Onderzoek, dat voor MVO Nederland de NEx-indicator samenstelt, en met Jos Reinhoudt (MVO Nederland). We danken allen voor hun constructieve bijdrage.
Literatuur
OESO (2008). Handbook on constructing composite indicators: methodology and user guide. Parijs: OESO
Paruolo, P., Saisana, M., & Saltelli, A. (2013). Ratings and rankings: voodoo or science?. Journal of the Royal Statistical Society: Series A (Statistics in Society), 176(3), 609-634.