Onderzoek
Partijen langs de meetlat: inkomstenbelasting en toeslagen
Het is tijd voor een nieuw inkomstenbelastingstelsel, liefst zonder toeslagen. Veel partijen willen problemen oplossen, maar de verkiezingsuitslag belooft weinig goeds.
In het kort
Het stelsel voor inkomstenbelasting en toeslagen staat in het middelpunt van de aandacht, onder andere vanwege de kinderopvangtoeslagaffaire. Het is dan ook een belangrijk onderdeel van de huidige coalitieonderhandelingen. De partijprogramma’s geven een goed beeld van wat partijen willen op dit punt. Tijd voor een vergelijking.
Het CPB heeft tien programma’s doorgerekend. Dat biedt mogelijkheden om programma’s goed te analyseren, omdat beleidskeuzes worden geconcretiseerd en gekwantificeerd. Dus niet: “de belastingen voor groep X gaan omlaag”, maar: “belastingtarief Y gaat omlaag van A naar B procent”. In deze studie definiëren we eerst wat een optimaal belastingstelsel is, waarna we het huidige stelsel langs die meetlat leggen. Daarna laten we zien in hoeverre de tien doorgerekende programma’s de score verbeteren of verslechteren. We beperken ons hierbij tot het toeslagensysteem en de inkomstenbelasting, en daarbinnen vooral tot box 1: inkomen uit werk en woning.[1] Tot slot kijken we op basis van de resultaten vooruit naar de formatie van een nieuw kabinet.
[1] Box 2 (aanmerkelijk belang) is niet altijd te negeren vanwege raakvlakken met box 1.
Een optimaal belastingstelsel? Bestaat dat?
Voor we de programma’s analyseren, maken we eerst de meetlat. Wat maakt een belastingstelsel optimaal? Er is een uitgebreide economische literatuur over hoe dit eruit ziet. Een fameus Engels project onder leiding van James Mirrlees, de Mirrlees Review, bevat met bijna 2000 pagina’s ongetwijfeld de meest uitgebreide analyse. Hoewel er best wat op aan te merken valt, geeft het rapport de belangrijkste criteria van een optimaal belastingstelsel. Specifiek voor de Nederlandse situatie is er in 2019 nog een boek uitgekomen onder redactie van Sijbren Cnossen en Bas Jacobs waarin diverse experts hun licht laten schijnen over het huidige stelsel en mogelijke verbeteringen.
Cnossen en Jacobs komen in hun inleiding tot drie criteria voor een optimaal belastingstelsel: doelmatigheid, neutraliteit én eenvoud en transparantie.
Doelmatigheid
Een belastingstelsel is doelmatig wanneer het de beoogde belastingopbrengsten en (on)gelijkheid bewerkstelligt met zo weinig mogelijk verstorende economische effecten. Dit geldt ongeacht de politieke voorkeuren van een partij. Het maakt dus niet uit of een partij relatief veel of weinig om mensen met een laag inkomen geeft. Immers, ook voor een partij die sterk tegen ongelijkheid is, is het ongunstig als iemand met een hoog inkomen onnodig weinig werkt doordat het belastingstelsel niet optimaal is. Dat scheelt immers belastinginkomsten waardoor de tarieven voor iedereen omhoog moeten. Er is binnen het optimale stelsel altijd ruimte om de tarieven zo in te stellen dat de politieke wensen tot uitdrukking komen.
De verstorende economische effecten die een optimaal stelsel zoveel mogelijk proberen te voorkomen zijn bijvoorbeeld een lagere arbeidsparticipatie, onderinvesteringen in onderwijs (inclusief bij- en omscholing) en effecten op beroepskeuzes.
Een doelmatig belastingstelsel voor de inkomstenbelasting bevat een aantal elementen. Ten eerste houdt men de belastinggrondslag zo groot mogelijk. Dit betekent zo weinig mogelijk aftrekposten en kortingen. De hypotheekrenteaftrek zorgt er bijvoorbeeld voor dat het belastbare inkomen daalt. Om dan toch evenveel belasting op te halen, zijn hogere tarieven nodig. Die zorgen dan voor onnodig veel verstorende effecten.
Ten tweede is een marginaal tarief boven de 100 procent altijd onwenselijk.[2] Het marginale tarief is het tarief dat iemand betaalt over elke extra euro inkomen. Zo’n hoog tarief betekent dus dat wanneer iemand een euro meer bruto verdient, deze persoon er netto op achteruit gaat. Dat dit onwenselijk is lijkt triviaal, maar we zien later dat sommige mensen hier momenteel erg dichtbij zitten of zelfs overheen gaan, onder andere door afbouwtrajecten van heffingskortingen en toeslagen.
Ten derde vormen de marginale tarieven in het optimale stelsel, afgezet tegen het inkomen, een U-vorm. Figuur 1 geeft hiervan een schematische weergave. Ze zijn hoog bij lage inkomens en hoge inkomens, en het laagste punt is bij het modale inkomen. Dit is dus niet hetzelfde als het gemiddelde tarief, wat gelijk is aan de totale, te betalen, belasting gedeeld door het totale inkomen. De exacte vorm van de ‘U’ hangt af van politieke voorkeuren.
[2] James Mirrlees onderbouwt dit in een fameus artikel uit 1971.
Een hoog tarief bij lage inkomens lijkt contra-intuïtief, maar bedenk dat het hier gaat om het marginale tarief. Het gemiddelde tarief moet daar juist laag zijn of zelfs negatief, afhankelijk van de politieke voorkeur. Dit kan een partij bijvoorbeeld bewerkstelligen door een uitkeerbare heffingskorting of een inkomensafhankelijke arbeidskorting in te voeren. Deze belastingkortingen worden richting het modale inkomen afgebouwd, waardoor de marginale tarieven in dat traject (erg) hoog zijn. Deze snelle afbouw is essentieel omdat de kortingen anders te duur worden en over het gehele traject de tarieven omhoog moeten.
Het laagste punt zit bij het modale inkomen (ongeveer 36.000 euro), omdat daar de meeste mensen zitten. Als zij relatief veel belasting moeten betalen over elke extra euro inkomen, zijn de verstorende economische effecten daarom ook groot. Vanaf het modale inkomen lopen de tarieven op richting de hoge inkomens. De snelheid waarmee dit gebeurt en tot welk niveau is opnieuw afhankelijk van de politieke voorkeur. Onderzoek wijst uit dat toptarieven voor hoge inkomens van (ruim) boven de 50 procent bij mensen met een hoog inkomen niet effectief zijn. Niet alleen vanwege een lagere arbeidsparticipatie, maar ook vanwege sterke prikkels tot belastingontwijking.
Neutraliteit
Een belastingstelsel is neutraal wanneer gelijksoortig inkomen gelijk wordt belast. Een zzp-er die hetzelfde werk doet als een werknemer moet dus met dezelfde belastingtarieven te maken hebben. Het ondernemersrisico van de zzp-er moet tot uiting komen in een hoger brutoloon, niet in lagere belastingtarieven. Ook dient een huishouden met één werkende gelijk te worden behandeld als een huishouden met twee werkenden. Een belastingstelsel scoort slecht op neutraliteit wanneer er bijvoorbeeld mogelijkheden zijn om inkomen te verschuiven naar een potje waarover een relatief laag tarief betaald moet worden. Dat vermindert de belastingopbrengsten, waardoor de tarieven voor iedereen omhoog moeten, met verstorende effecten tot gevolg. Uiteraard kunnen er wel andere politieke redenen zijn om het stelsel minder neutraal te maken.
Eenvoud en transparantie
Een belastingstelsel is eenvoudig en transparant wanneer belastingbetalers begrijpen waarover en hoeveel belasting ze betalen. Dit betekent een laag aantal aftrekposten, heldere effectieve belastingtarieven en zo min mogelijk overige regels en uitzonderingen. Wanneer een stelsel hier niet aan voldoet leidt dat bijvoorbeeld tot hoge uitvoeringskosten of ongewenste uitkomsten. Een voorbeeld daarvan is als iemand met een hoog inkomen een lager gemiddeld tarief heeft dan iemand met een laag inkomen. Of als mensen door de complexiteit van het stelsel niet weten dat ze recht hebben op kortingen of toeslagen en er daarom geen gebruik van maken.
Het huidige stelsel langs de meetlat
We laten hieronder zien dat het huidige stelsel slecht scoort op alle drie criteria[3], op een schaal van -- tot ++. Er is dus voldoende ruimte voor politieke partijen om verbeteringen aan te brengen. We gaan hieronder in sneltreinvaart door het huidige stelsel heen. De analyse is dus niet uitputtend, maar behandelt de belangrijkste tekortkomingen. Een veel uitgebreidere analyse is te vinden in het recent verschenen rapport van de Commissie Draagkracht.
Doelmatigheid
(score --)
De belastinggrondslag wordt in het huidige stelsel sterk uitgehold door een veelheid aan aftrekposten en heffingskortingen. Bekende aftrekposten zijn de hypotheekrenteaftrek en de pensioenpremieaftrek. Maar er is ook een persoonsgebonden aftrek voor zorg, studie en giften, een aftrek voor OV-reiskosten en een aftrek voor lijfrentepremies. Er bestaan verder momenteel maar liefst negen heffingskortingen, waarvan de algemene heffingskorting en arbeidskorting de grootste en bekendste zijn. Die twee hebben overigens wel een belangrijke functie om de gewenste U-vorm te bewerkstelligen en om de armoedeval te beperken.[4] De effectiviteit van overige aftrekposten en heffingskortingen is twijfelachtiger. Op enkele ondernemersaftrekposten, die ook de grondslag verder uithollen, komen we bij het criterium neutraliteit terug.
Ten opzichte van een optimale U-vorm blijft de marginale druk te lang laag en is deze juist te hoog voor de middeninkomens. De ministeries van Sociale Zaken en Financiën hebben de marginale druk[5] in 2019 op een rijtje gezet (zie figuur 2). De marginale druk tot 25.000 euro is laag, terwijl deze volgens de U-vorm juist hoog moet zijn. Daarna ligt de druk gemiddeld tussen de 50 en 60 procent. Dus niet alleen voor de hoge inkomens, dat is prima, maar ook voor de middeninkomens. Dat laatste is onverstandig, omdat het tarief bij het modale inkomen juist laag moet zijn. Een veel uitgebreidere analyse is gemaakt door Egbert Jongen in het boek van Cnossen en Jacobs (pagina 166-177).
Tot slot zijn er op individueel niveau pieken te zien tot (en incidenteel boven) 95 procent, vooral tussen de 25.000 en 30.000 euro. Deze pieken zijn onverdedigbaar hoog.
[3] De beoordeling in het vervolg van deze analyse is deels subjectief, hoewel zo veel mogelijk geobjectiveerd. We nodigen de lezer dan ook uit om zelf een beoordeling te maken.
[4] De armoedeval betekent dat het (vrijwel) niet loont om vanuit een uitkering (meer) te gaan werken, omdat al het meer verdiende geld opgaat aan belastingen of lagere toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen.
[5] De marginale druk betreft naast de marginale belasting- en premietarieven ook de afbouw van de diverse toeslagen.
Neutraliteit
(score -)
Het huidige belastingstelsel is op een aantal punten niet neutraal.[6] Alleenverdieners in een huishouden worden anders behandeld dan tweeverdieners[7]: een alleenverdiener die 60.000 euro verdient, betaalt meer belasting dan tweeverdieners die samen 60.000 euro verdienen (dus bijvoorbeeld allebei 30.000 euro). Dit komt ten eerste doordat inkomens in het progressief belastingsysteem op persoonlijk niveau worden belast, in plaats van op huishoudniveau. Opvallend is in dat kader dat de hoogte van toeslagen wél is gebaseerd op huishoudinkomen. Ten tweede hebben tweeverdieners allebei recht op heffingskortingen, terwijl alleenverdieners de heffingskorting maar één keer krijgen.[8] Ten derde geeft de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) een forse belastingkorting aan de minstverdienende tweeverdiener wanneer er een kind onder de 12 jaar in het huishouden is. Deze korting is de laatste jaren sterk verhoogd tot bijna 3000 euro, zie figuur 3.
[6] Caminada en Goudswaard (pag. 214-225) analyseren dit in veel meer detail.
[7] Het CPB werkt deze analyse in veel meer detail uit in deze publicatie.
[8] Voorheen was de algemene heffingskorting nog wel overdraagbaar naar de fiscale partner, maar dit is/wordt in de periode 2009-2023 volledig afgebouwd voor mensen geboren na 1962.
Een andere grote ongelijkheid is die tussen werknemer en zelfstandige zonder personeel (zzp-er).[9] In veel gevallen verrichten deze vergelijkbaar werk, maar de zzp-er heeft recht op diverse aftrekposten, waarbij vooral de zelfstandigenaftrek en de mkb-winstvrijstelling (vrijwel) altijd toepasbaar zijn. Hierdoor komt zowel de marginale als gemiddelde belastingdruk voor vrijwel alle inkomens lager uit voor zelfstandigen dan voor werknemers. Afhankelijk van de situatie kan een zelfstandige daar bovenop een beroep doen op de startersaftrek, aftrek voor speur- en ontwikkelingswerk, stakingsaftrek en meewerkaftrek, waardoor het verschil verder oploopt. En dan is er nog de mogelijkheid voor directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) om inkomsten in box 2 (aanmerkelijk belang) te belasten in plaats van box 1, waardoor de verschillen nog groter worden.
Tot slot is een deel van het belastingstelsel leeftijdsafhankelijk. Zo betalen AOW-gerechtigden geen AOW-premie (ook niet als ze werken), mogen mensen geboren voor 1963 de algemene heffingskorting nog wel overdragen naar hun partner bij weinig of geen inkomen en komen mensen geboren vóór 1946 pas later in een hoger belastingtarief terecht. Ook bestaat er een ouderenkorting voor mensen ouder dan de AOW-leeftijd. Aan de andere kant is de arbeidskorting lager voor mensen ouder dan de AOW-leeftijd. Kortom, gelijk werk wordt niet altijd gelijk belast.
Eenvoud en transparantie
(score --)
Dit is mogelijk de grootste tekortkoming aan het huidige stelsel. Waar we in figuur 2 de marginale druk naar inkomen wel in een grafiek kunnen laten zien, is het voor een individu nauwelijks te begrijpen hoeveel één euro extra bruto verdienen daadwerkelijk oplevert. De belastingtarieven zelf zijn nog wel overzichtelijk. Sterker nog, deze zijn recent versimpeld tot twee schijven, waar bovenop alleen leeftijd (ouder of jonger dan AOW-gerechtigde leeftijd) nog een verschil maakt.
Daar staat echter tegenover dat zowel de diverse heffingskortingen als toeslagen ieder hun eigen opbouw- en afbouwtraject hebben (Koot en Gielen, 2019). Dat is dan ook de belangrijkste oorzaak van de grote spreiding in figuur 2. Het is onwenselijk dat iemand die mogelijk meer wil gaan werken alleen met heel veel moeite kan achterhalen wat dat onder de streep oplevert. Zeker als dat de reden is om het uiteindelijk niet te doen.
Daarnaast zorgt de complexiteit soms voor ongewenste situaties. Hoewel de gemiddelde druk keurig oploopt naarmate het inkomen stijgt, laat de puntenwolk in figuur 4 ook zien dat een grootaantal huishoudens met meer dan 100.000 euro aan huishoudinkomen een lagere gemiddelde belastingdruk heeft dan veel huishoudens met zo’n 50.000 euro aan huishoudinkomen. Aangenomen dat een grote meerderheid van de bevolking dit onwenselijk vindt, ondergraaft dit de belastingmoraal en het vertrouwen in het stelsel.
[9] Of het verschil te groot is, is natuurlijk subjectief, maar het is opvallend dat Nederland volgens Milanez en Bratta de grootste fiscale stimulering voor zelfstandigen kent van alle OESO-landen. Dit had mogelijk de grootste toename van het aantal zelfstandigen tot gevolg.
Tot slot zorgt de complexiteit van met name de toeslagen ervoor dat de Belastingdienst regelmatig achteraf geld terugvordert. Dit kan leiden tot grote financiële problemen voor individuele gevallen. Ook leidt het tot onnodig hoge uitvoeringskosten en fouten in de uitvoering zoals de afgelopen jaren is gebleken bij de kinderopvangtoeslag.
Koot en Gielen (pagina 190-201) laten zien, dat het goed mogelijk is, het stelsel aanzienlijk te vereenvoudigen zonder dat dit grote financiële gevolgen heeft voor individuele huishoudens.
Verkiezingsprogramma’s langs de meetlaat
In hoeverre verbeteren de tien doorgerekende politieke partijen het belastingstelsel? En komen we in de buurt van het optimale stelsel of zijn er slechts marginale verbeteringen? Om daar achter te komen, bepalen we per belastingmaatregel in Keuzes in Kaart of deze een grote of kleine vooruitgang of achteruitgang is. Het resultaat staat in tabel 1, 2 en 3. Groene maatregelen zijn een stap vooruit en rode maatregelen zijn een stap achteruit. Dikgedrukte maatregelen hebben een relatief grote impact. Sommige maatregelen staan op meerdere plekken in de tabel, soms zelfs met verschillende kleuren. De tekstbox legt dit uit.
Box
Waarom sommige maatregelen vaker terugkomen
In tabel 1, 2 en 3 komen sommige maatregelen twee of meerdere keren terug. Dit komt omdat ze effect hebben op meerdere criteria. Soms hebben ze steeds dezelfde kleur, zoals een verhoging van de IACK of beperken van regelingen voor zelfstandigen. Soms wisselen ze echter van kleur, zoals de verzilverbare heffingskortingen.
Een verhoging van de inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) is zowel slecht voor een brede grondslag, als voor de neutraliteit van het stelsel. Bij een hogere korting zijn er namelijk hogere tarieven nodig om dezelfde hoeveelheid belasting op te halen en het verslechtert daarbovenop de neutraliteit van het stelsel, omdat tweeverdieners met kinderen een hoger fiscaal voordeel krijgen dan alleenverdieners met kinderen. Toch betekent dit niet dat verhoging van de IACK per definitie slecht is. Volgens het CPB verhoogt de maatregelen namelijk wel de arbeidsparticipatie van de minstverdienende partners met hogere economische groei tot gevolg. Het is daarom een politieke afweging of dit belangrijker wordt gevonden dan de verslechtering van het stelsel.
Beperking van de regelingen voor zelfstandigen is overal groen. Het verhoogt de grondslag en draagt ook nog bij aan een grotere neutraliteit. Ook hiervoor geldt echter dat de regelingen ook andere politieke doelen kunnen dienen, zoals het stimuleren van ondernemerschap.
Verzilverbare heffingskortingen zijn essentieel om een U-vorm te creëren en tegelijkertijd mensen met een laag bruto inkomen voldoende te besteden te geven om rond te kunnen komen. Echter, ze hollen wel de grondslag uit, zeker wanneer ze niet, beperkt of over het verkeerde inkomenstraject worden afgebouwd. Daarom zijn ze zowel groen als rood in de tabel.
Voor het eindresultaat is het niet enkel voldoende om naar het aantal groene en rode maatregelen te kijken, omdat het belang van de maatregelen sterk verschilt. Toch is er in een aantal gevallen een erg grote meerderheid van groene of rode maatregelen en is wel duidelijk of het gehele programma een voor- of achteruitgang is. In andere gevallen is dit minder duidelijk.
Vier partijen hebben een grote meerderheid aan groene maatregelen, die in enkele gevallen ook nog grote impact hebben. Dit zijn ChristenUnie, GroenLinks en SGP. De VVD is de enige partij met een duidelijke meerderheid aan rode maatregelen. Bij de overige zes partijen vinden we zowel een aantal rode en groene maatregelen.
Hieronder bespreken we enkele opvallende maatregelen.
Doelmatigheid: U-vormige tarieven en grondslagverbreding
De meeste partijen verhogen het aantal belastingschijven. Dit zorgt voor de benodigde flexibiliteit in het stelsel om richting een U-vorm te bewegen. Een aantal partijen (GroenLinks, SP en PvdA) schiet echter wel wat door met toptarieven van 60 procent of hoger. Dit leidt waarschijnlijk tot lagere belastingopbrengsten vanwege lagere arbeidsparticipatie en belastingontwijking.
Ook de nieuwe verzilverbare heffingskortingen van enkele partijen kunnen bijdragen aan een U-vorm. Het jammere is echter dat deze in alle gevallen erg traag wordt afgebouwd, zodat alsnog relatief hoge marginale tarieven resteren voor de middeninkomens. GroenLinks bouwt de korting af tussen 29.300 en 70.000 euro, terwijl ChristenUnie deze slechts gedeeltelijk afbouwt tussen 20.000 en 70.000 euro. D66 bouwt de korting zelfs helemaal niet af. Dit maakt de korting onnodig kostbaar, waardoor tarieven omhoog moeten.
Bijna alle partijen snijden in het aantal of de hoogte van kortingen en aftrekposten. Hierdoor kunnen de tarieven omlaag voor gelijkblijvende belastingopbrengsten. Een verstandige keuzes daarin is bijvoorbeeld de hypotheekrenteaftrek. Wanneer afschaffen van een aftrekpost wat te rigoureus wordt bevonden, is aftopping een alternatief. Diverse partijen doen dit voor pensioenpremies en de hypotheekrente. Ook verlagen enkele partijen het tarief waartegen de aftrekpost mag worden afgetrokken.
Afschaffing of beperking van aftrekposten en kortingen voor zelfstandigen is erg populair. Daarbij gaat het zowel om regelingen in box 1 als box 2. Dat verhoogt niet alleen de grondslag, maar draagt ook bij aan grotere neutraliteit.
Neutraliteit: huishoudsituatie, leeftijd en type dienstverband
Op de VVD na beperken alle partijen de regelingen voor zelfstandigen en ondernemers. Dit zorgt voor een gelijker speelveld tussen werknemers en zzp-ers. De zelfstandigenaftrek en specifieke regelingen als de startersaftrek en MKB-winstvrijstellingen worden beperkt of volledig afgeschaft. Ook voeren enkele partijen een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering en/of pensioenregeling in voor zelfstandigen. In box 2 worden maatregelen genomen (waaronder een progressief tarief) om ook beter aan te sluiten bij box 1.
Bij neutraliteit tussen alleen- en tweeverdieners zet SGP de grootste stappen vooruit. Deze partij voert een draagkrachtkorting in op huishoudniveau en middelt eerst de inkomens van beide partners voordat de belasting wordt berekend. Ook CDA, D66 en ChristenUnie verkleinen de verschillen in kortingen tussen alleen- en tweeverdieners, maar in mindere mate.
Veel partijen veranderen enkele kind gerelateerde regelingen. De inkomensafhankelijke Combinatiekorting (IACK) blijft een populaire maatregel om aan te draaien.[10] Verhoging ervan vergroot de verschillen tussen alleen- en tweeverdieners, terwijl verlaging de verschillen verkleint. D66, GroenLinks, PvdA en SP maken kinderopvang gratis voor iedereen. Dit is slecht voor doelmatigheid[11], maar verbetert de neutraliteit, omdat ook huishoudens waarin één partner werkt hier recht op hebben in tegenstelling tot de huidige kinderopvangtoeslag.
Bij leeftijdsneutraliteit springen er twee maatregelen uit. Zes partijen (VVD, CDA, SP, PvdA, DENK en 50PLUS) verhogen de ouderenkorting die de neutraliteit verslechteren. D66, GroenLinks en ChristenUnie verbeteren juist de neutraliteit door de AOW-premies (geleidelijk) verder te fiscaliseren.
Eenvoud en transparantie: Aantal kortingen en aftrekposten en stelselvereenvoudiging
Bij plannen voor stelselvereenvoudiging zijn verschillen tussen partijen groot. D66 en ChristenUnie schaffen het toeslagenstelsel volledig af, en compenseren dit via verzilverbare heffingskortingen. VVD, CDA en 50PLUS veranderen juist erg weinig aan het toeslagenstelsel. De overige partijen zitten daar tussenin met afschaffen en/of aanpassing van één of meer toeslagen.
Jammer is dat diverse partijen op plekken buiten het belastingstelsel inkomensafhankelijke regelingen invoeren. Dit verkleint de transparantie aanzienlijk. Voorbeelden zijn een inkomensafhankelijke basisbeurs (op basis van het inkomen van de ouders) voor studenten (CDA), inkomensafhankelijke bijdrage wijkverpleging (D66) en WMO (D66, PvdA en SGP), inkomensafhankelijk eigen risico in de zorg (GroenLinks) en inkomensafhankelijke kinderbijslag en zorgpremie (SP).
Hierboven is al naar voren gekomen dat partijen veel kortingen en aftrekposten afschaffen. Dat verbetert niet alleen de doelmatigheid en neutraliteit, maar versimpelt ook het stelsel als geheel. D66 en ChristenUnie gaan hier het verste in, VVD, SGP, DENK en 50PLUS het minst ver.
[10] De reden hiervoor is vooral dat de IACK in KiK zeer effectief is om het arbeidsaanbod op lange termijn te verhogen en daarmee de economische groei en houdbaarheid van overheidsfinanciën.
[11] Ten opzichte van de huidige situatie komt dit geld namelijk vooral terecht bij de hoge inkomens (de lage inkomens kregen bijna alles al vergoed), waardoor hogere tarieven nodig zijn om de toegenomen inkomensongelijk te compenseren.
Ten slotte
Sommige partijen stellen zeer grootste wijzigingen voor. Dit maakt het moeilijk om zonder uitgebreide doorrekening de exacte gevolgen in kaart te brengen. Onze conclusies zijn dus niet altijd keihard en staan dus zeker open voor discussie. Ook kunnen maatregelen weliswaar niet goed passen binnen een optimaal belastingstelsel, maar kunnen ze wel andere doelen dienen. Een voorbeeld is de IACK die de arbeidsparticipatie tegen relatief lage kosten bevordert. Verder gaan we niet in op maatregelen in de sociale zekerheid die ook onderdeel zijn van het inkomensbeleid van partijen. Deze staan echter grotendeels los van de wenselijkheid zo dicht mogelijk bij een optimaal stelsel te komen, maar hangen vooral af van politieke voorkeuren voor inkomensongelijkheid en armoedebestrijding.
Het valt op dat veel voorgestelde maatregelen bekend voorkomen, zoals beperken/afschaffen van de 30%-regeling en versobering van regelingen voor zelfstandigen. Deze staan alle lange tijd in verkiezingsprogramma’s van een groot aantal partijen, maar zijn toch niet uitgevoerd. Het blijft dus de vraag of partijen het écht willen, of de maatregel alleen gebruiken om geld vrij te maken voor hun prioriteiten. Ook zien we dat maatregelen worden teruggedraaid die de afgelopen kabinetsperiode zijn ingevoerd, zoals het tweeschijvenstelsel.
Maar vooral valt op dat de verschillen tussen de geanalyseerde partijen groot zijn. De meeste partijen hebben duidelijk wel de intentie om het stelsel te verbeteren, maar in veel gevallen lukt dit slechts in beperkte mate.
Interessant is het verschil tussen de twee (waarschijnlijk) grootste coalitiepartijen: VVD en D66. Welke partij gaat het meeste binnenhalen in de onderhandelingen? Wordt het een positieve uitruil (jij dit, ik dat) of een negatieve (jij dit niet, ik dat niet)? En welke andere partijen doen straks mee en wat weten zij binnen te halen? Wat er ook gebeurt, de conclusie van onze analyse is helaas wel dat we ook deze kabinetsperiode hoogstwaarschijnlijk ver verwijderd waren, zijn en blijven van een optimaal stelsel. Maar een flinke stap vooruit is zeker mogelijk.
Tevens verschenen op MeJudice, 29 maart 2021