Onderzoek
Laat herstel brede welvaart niet weer tien jaar duren
Om het herstel van de brede welvaart niet weer tien jaar te laten duren, zijn investeringen hierin hard nodig. Het verleden wijst namelijk uit dat herstel van crises lang duurt en de eerste haarscheurtjes van de coronapandemie zijn al zichtbaar.
In het kort
Coronacrisis bevestigt belang van een brede kijk op welvaart
De coronacrisis raakt veel domeinen van onze samenleving: van de volksgezondheid tot het bedrijfsleven en van de scheidslijn tussen werk en privé tot het verenigingsleven. Duidelijk is dat wat van waarde is voor mensen verder reikt dan alleen productie, inkomen en consumptie; met andere woorden: dit gaat verder dan het bruto binnenlands product (bbp). Om de ontwikkeling van brede welvaart te monitoren, lanceerden de Universiteit Utrecht en Rabobank in 2016 daarom de Brede Welvaartsindicator (BWI).
De BWI is een integrale maatstaf waarin elf belangrijke welvaartsdimensies zijn samengebracht in één indicator (figuur 1). Iedere dimensie van de BWI bestaat uit een aantal variabelen; in totaal 21. De variabelen zijn afgezet tegen de historische minima en maxima van dertien Noordwest-Europese landen. Zo wordt tot een gelijke schaal gekomen voor alle variabelen. Vervolgens is per dimensie het ongewogen gemiddelde genomen van de bijbehorende variabelen. Voor de aggregatie van dimensies is gebruikgemaakt van de waardering die Nederlanders in 2016 binnen het Better Life Initiative van de OESO aan de verschillende dimensies hebben gegeven. Dit levert een brede welvaartsscore op tussen de 0 en 1 die ook te berekenen is voor regio’s binnen Nederland (zie appendix 1 en Van Bavel et al. (2019) voor een meer uitvoerige uiteenzetting van de methodologie).
Sinds de vorige crisis is de brede welvaart gestaag gegroeid
Figuur 2 laat de ontwikkeling van de Brede Welvaartsindicator zien afgezet tegen de ontwikkeling van het bbp per hoofd van de bevolking. Tot de financiële crisis van 2008 vertoonde zowel het bbp per hoofd van de bevolking als de BWI een stijgende trend; wel groeide het bbp per hoofd van de bevolking harder dan de BWI. Dit laatste duidt erop dat een uitdijende economie ook negatieve gevolgen heeft; denk bijvoorbeeld aan een verslechterende werk/privé-balans en krapte op de woningmarkt die vaak gepaard gaat met afnemende woontevredenheid.
De financiële crisis had direct gevolgen voor het bbp, terwijl de effecten op de brede welvaart pas later doorwerkten. En terwijl het bbp na 2013 snel aantrok, kwam de BWI pas in 2018 terug op het niveau van voor de financiële crisis. Sindsdien zijn zowel het bbp per hoofd als de BWI verder gegroeid. Daarbij wordt voor de BWI de positieve ontwikkeling van sommige onderliggende welvaartsdimensies afgeremd door de negatieve ontwikkeling van andere dimensies (figuur 3). Opvallend is dat de toename in brede welvaart tussen 2013 en 2019 vooral gelegen is in inkomen en banen, terwijl huisvesting en de balans tussen werk en privé een negatieve bijdrage hebben geleverd aan de ontwikkeling van brede welvaart.
Regionale verschillen in de ontwikkeling van brede welvaart
De BWI geeft een indicatie van de kwaliteit van leven. Deze kwaliteit van leven wordt sterk bepaald door de directe leefomgeving van mensen die sterk verschilt per regio. Voor 2019 kunnen we de Brede Welvaartsindicator berekenen voor de COROP-regio’s in Nederland (zie appendix 2 voor de resultaten), en vergelijken met hun waarde in 2013. Utrecht en Het Gooi en Vechtstreek hebben de hoogste brede welvaart in 2019, gevolgd door Zuidwest-Friesland. In alle drie deze regio’s is het relatief veilig en zijn mensen gemiddeld meer tevreden met hun woning. Daarnaast zijn mensen in Utrecht en Het Gooi en Vechtstreek gezonder, hoger opgeleid en zekerder van een baan en vooral in Het Gooi en Vechtstreek hebben zij hogere inkomens. De grootstedelijke regio’s die relatief laag scoren (Groot-Amsterdam en vooral Agglomeratie ’s-Gravenhage en Groot-Rijnmond) ondervinden de hinder van een hoge concentratie van mensen en economische activiteiten: een lagere milieukwaliteit, minder veiligheid en een lagere woontevredenheid. In de zuidelijke en noordoostelijke regio’s met een lagere brede welvaart zijn mensen gemiddeld minder gezond en minder hoog opgeleid, hebben zij minder baankansen en liggen de inkomens lager.
Verschillen in verandering van brede welvaart komen vooral op het conto van huisvesting
Net als in Nederland als geheel nam de brede welvaart tussen 2013 en 2019 in elke regio toe (figuur 5). Maar die toename was in Midden-Limburg en Overig Groningen veel groter dan in Noord- en Zuidoost-Drenthe. Verschillen in de verandering van de brede welvaart zijn vooral toe te schrijven aan de dimensie huisvesting. Oftewel, regio’s met een beperkte verhoging van de brede welvaart kampen met een sterke verslechtering van de woontevredenheid. Dit geldt in het bijzonder voor Zaanstreek, maar in mindere mate ook voor Zuidwest-Gelderland, Midden-Brabant en Noord- en Zuidoost-Drenthe. Omgekeerd viel de daling van de woontevredenheid mee in regio’s met een hoge brede-welvaartsstijging. Naast de genoemde top drie van 2019 geldt dat met name voor Midden-Limburg, waar ook de dimensies subjectief welzijn, sociale contacten en werk-privébalans zijn verbeterd.
De verschillen tussen de regio’s met de hoogste en laagste brede welvaart zijn met ongeveer zeven procentpunten tamelijk groot. Over het algemeen zijn de verschillen in brede welvaart in de jaren voor de coronacrisis wel afgenomen. Kijken we naar de extremen, dan zien we dat het verschil tussen de regio met de hoogste waarde (Noord-Drenthe) en de laagste waarde (Flevoland) in 2013 groter was dan het verschil tussen de hoogste waarde (Utrecht) en de laagste waarde (Agglomeratie ’s-Gravenhage) in 2019. Deze regionale convergentie in brede welvaart wordt ook duidelijk als we kijken naar de verschillen over alle regio’s heen: de variatiecoëfficiënt neemt af van 0,031 naar 0,029.
Als we kijken naar de afzonderlijke BWI-dimensies, zien we een verkleining van de regionale verschillen in nagenoeg alle dimensies over de periode 2013-2019. In het bijzonder namen regionale verschillen af voor de dimensies subjectief welzijn, persoonlijke ontwikkeling, baanzekerheid en veiligheid. De uitzonderingen op dit algemene patroon van regionale convergentie zijn drie BWI-dimensies: sociale contacten, maatschappelijke betrokkenheid en huisvesting. De verschillen namen vooral sterk toe voor huisvesting, waar de toename in de variatiecoëfficiënt de afname van de variatiecoëfficiënt van alle andere BWI-dimensies voor twee derde compenseert.
Precieze impact coronacrisis onduidelijk; wel reden tot zorg over toekomstige brede welvaart
Het is op dit moment te vroeg om conclusies te trekken over de impact van de coronacrisis op onze brede welvaart; we zitten midden in de crisis en de meeste gegevens over het afgelopen jaar zijn nog niet voorhanden. Wel bieden gegevens die tijdens de coronacrisis beschikbaar zijn gekomen, en dat wat we weten van crises die zich eerder in de geschiedenis hebben voorgedaan, aanknopingspunten tot reflectie op de ontwikkeling van brede welvaart sinds 2019.
Tussentijdse enquête-uitkomsten wijzen op afvlakking groei brede welvaart tijdens eerste maanden van coronacrisis
Zowel in 2020 als in 2019 heeft Rabobank in de maanden mei en juni een enquête afgenomen onder meer dan tienduizend Nederlanders in de leeftijdscategorie van 18 jaar en ouder (Hardeman et al., 2020). In deze enquête is voor de elf dimensies van brede welvaart gevraagd om op een schaal van één tot zeven aan te geven in hoeverre mensen hun inkomen, balans tussen werk en privé et cetera waarderen (zie appendix 3). Deze enquête verschilt van de BWI doordat de BWI vooral ook gaat om de daadwerkelijke brede welvaart in Nederland, terwijl deze enquête inzicht biedt in de ervaren brede welvaart.
Door de antwoorden op elf vragen te normaliseren en op te tellen tot één score, krijgen we voor de respondenten die de enquête in beide jaren hebben ingevuld (n=5.553) zicht op het verschil in brede welvaart voor en tijdens de coronacrisis. Wat opvalt is dat, afhankelijk van de exacte rekenmethode, de algehele brede welvaart in 2020 niet tot nauwelijks significant afwijkt van de brede welvaart een jaar eerder. Kanttekening hierbij is uiteraard dat het hierbij gaat om een momentopname; sinds mei-juni 2020 kan de brede welvaart zich verder (zowel in positieve als in negatieve zin) hebben ontwikkeld.
Zoomen we in op de onderliggende dimensies van brede welvaart, dan valt allereerst op dat relatief veel mensen tussen 2019 en 2020 er in inkomen op vooruit lijken te zijn gegaan (figuur 6). Dit is opvallend aangezien de coronacrisis de economie natuurlijk hard raakt. Tegelijkertijd hoeven mensen de klap die de economie te verwerken heeft niet direct te voelen in hun portemonnee; banen en daarmee inkomens zijn door de overheid met verschillende steunpakketten veelal overeind gebleven. Ook mag hierbij niet worden vergeten dat het in de afgenomen enquête gaat over de toegang tot voldoende inkomen; hoewel mensen er mogelijk in inkomen gemiddeld genomen op achteruit zijn gegaan, kan dit nog steeds betekenen dat meer mensen dan het jaar ervoor over voldoende inkomen beschikken.
Drie dimensies van brede welvaart lijken er gedurende de coronacrisis tot nu toe wel op achteruit te zijn gegaan: subjectief welzijn, huisvesting en sociale contacten. Per saldo zegt 6 procent van de deelnemers aan de enquête in mei-juni 2020 over een lager subjectief welzijn te beschikken dan in mei-juni 2019. De coronacrisis lijkt daarmee – vanzelfsprekend - van invloed te zijn op het geluksgevoel dat Nederlanders ervaren.
Ook op het gebied van huisvesting zijn we er het afgelopen jaar significant op achteruit gegaan: per saldo geldt dit voor 4 procent van de respondenten. Onduidelijk is in hoeverre we deze achteruitgang kunnen toeschrijven aan de coronacrisis. Enerzijds zien we los van 2019 al langer een daling in woontevredenheid onder Nederlanders. Anderzijds kan de coronacrisis deze daling zeker hebben versterkt. Bijvoorbeeld doordat het belang van de woning waarin mensen leven is toegenomen aangezien ze meer thuiswerken dan voorheen en er bovendien lange tijd beperktere mogelijkheden zijn geweest om buiten de deur te ontspannen.
Tot slot zijn mensen er gemiddeld op achteruit gegaan waar het gaat om het onderhouden van sociale contacten: 31 procent van de respondenten geeft aan erop achteruit te zijn gegaan ten opzichte van 27 procent van de respondenten die er op vooruit is gegaan. Opvallend is hier vooral dat de verschillen groter zijn geworden; sommige mensen nemen meer tijd voor elkaar; anderen signaleren vooral de beperktere mogelijkheden om vrienden en familie fysiek te ontmoeten.
Historische reconstructie laat zien dat brede welvaart zich vaak traag herstelt na crisis
In Philips et al. (2021) reconstrueren we de BWI voor Nederland in de laatste tweehonderd jaar. Aangezien een dergelijke historische toepassing onvermijdelijk is gebonden aan een beperkte beschikbaarheid van data, verschilt de gebruikte methodologie (in het bijzonder de indicatoren en hun bronnen) voor deze historische reconstructie enigszins van de reguliere BWI (voor een uitgebreide bespreking van de methodologie voor deze historische reconstructie verwijzen we naar Philips et al., 2021).
Met de coronapandemie is een vergelijking tussen de ontwikkeling van brede welvaart (aan de hand van de BWI) en economische groei (aan de hand van het bbp per hoofd) in eerdere perioden van economische crises relevant. In het bijzonder kunnen we inzoomen op vier perioden van economische depressie tijdens de laatste honderd jaar: het einde van de Eerste Wereldoorlog en de daaropvolgende Spaanse griep, de Grote Depressie van de jaren dertig, de nasleep van de Tweede Wereldoorlog en de recessie na de financiële crisis van 2008.
Deze vergelijking (zie figuur 7) leert ons dat een economische crisis zich vaak weerspiegelt in een scherpe daling van het bbp per hoofd tijdens de crisisjaren. Maar ook is sprake van een snel herstel na de crisis. Voor de BWI zien we dat een economische crisis zich vaak minder sterk doorzet in de cijfers. Dit is deels methodologisch te verklaren, omdat de BWI als indicator qua aard van de data meer stabiliteit vertoont, namelijk als samengestelde index (waarbij de evolutie in verschillende BWI-dimensies elkaar kunnen compenseren) van een verzameling van stock variables (die minder uitgesproken fluctuaties vertonen dan flow variables, zoals bbp per hoofd).
Het herstel van de brede welvaart na elke crisis zet zich echter ook trager door. Zo nam de BWI in de nasleep van de Eerste Wereldoorlog en de Spaanse Griep relatief minder toe dan het bbp per hoofd. Een vergelijkbaar patroon zien we in de directe nasleep van de Tweede Wereldoorlog: hoewel de productie zich na 1945 exponentieel herstelt, herstelt de BWI zich meer bescheiden, met name door dalingen in de dimensies woontevredenheid en balans tussen werk en privé eind jaren veertig. Een andere evolutie zien we tijdens de Grote Depressie van de jaren dertig, wanneer de BWI, in vergelijking met het bbp per hoofd, de gevolgen van deze economische malaise niet of nauwelijks vertoont.
Net als de nasleep van de Eerste Wereldoorlog en de Tweede Wereldoorlog weerspiegelt de economische crisis van de jaren dertig zich in de BWI: met name voor de dimensie werk (door de stijgende werkloosheid) en de dimensie inkomen (door de daling van het reële inkomen na 1933). Maar in tegenstelling tot de nasleep van de Eerste Wereldoorlog en de Tweede Wereldoorlog wordt dit verlies in BWI gecompenseerd door significante verbeteringen in enkele BWI-dimensies die niet zijn aangetast door de Grote Depressie (deels het resultaat van beleidskeuzes): een hogere opkomst bij de verkiezingen (dimensie maatschappelijke betrokkenheid) en een verbetering in werk- en leefomstandigheden (dimensies gezondheid en balans werk en privé).
De financiële crisis van 2008 vormt de laatste economische crisis die ons toelaat het verschil tussen bbp per hoofd en BWI te meten. Net als tijdens de nasleep van de Eerste en de Tweede Wereldoorlog stijgt het bbp per hoofd tijdens het herstel na 2008 sterker dan de BWI. Terwijl het bbp per hoofd zich reeds in 2016 heeft hersteld, duurt het tot 2018 voordat de BWI zich weer begeeft op het niveau van voor de economische crisis. In het bijzonder noteren we een daling in de BWI-dimensies werk (door een stijging van de werkloosheid), woontevredenheid en subjectief welzijn (zie Van Bavel et al., 2019).
Kortom: een blik op de ontwikkeling van brede welvaart gedurende perioden van economische crisis in de twintigste eeuw leert ons dat het meten van een herstel op basis van de evolutie in bbp per hoofd vaak resulteert in een overschatting van het herstel na een economische crisis. Dit blijkt in het bijzonder in de nasleep van de financiële crisis van 2008. Een economische crisis treft vaak bredere dimensies van de samenleving, die niet altijd adequaat worden meegenomen door indicatoren van economische groei. Bij onaangepast beleid lopen we het risico na de coronapandemie opnieuw af te stevenen op een daling van de brede welvaart, gevold door een zeer traag herstel.
Conclusies en implicaties
De coronacrisis waar we op dit moment middenin zitten, onderstreept nog maar eens het belang van een breed welvaartsperspectief: willen we een volledig beeld hebben van de impact van de coronacrisis, dan moeten we niet alleen naar de effecten op de volksgezondheid en het bbp kijken, maar moeten we de bredere maatschappelijke effecten in ogenschouw nemen. De afgelopen jaren, sinds de vorige economische crisis, is de brede welvaart in Nederland weer toegenomen. Met name de dimensies baanzekerheid en inkomen hebben de afgelopen jaren bijgedragen aan de positieve ontwikkeling van brede welvaart sinds 2013; de negatieve ontwikkeling van huisvesting heeft de toename van brede welvaart juist afgezwakt.
De toename in brede welvaart sinds 2013 geldt voor Nederland als geheel én voor de veertig regio’s van ons land. Wel zien we verschillen in brede welvaart tussen regio’s, zowel in niveaus van brede welvaart als in de snelheid waarmee brede welvaart sinds 2013 in de regio’s is gestegen. Aangezien inkomen en baanzekerheid overal in vrijwel gelijke mate hebben bijgedragen aan de positieve ontwikkeling van regionale brede welvaart, dragen deze dimensies nauwelijks bij aan regionale verschillen in de ontwikkeling van brede welvaart. Deze verschillen zijn vooral terug te voeren op de dimensie huisvesting: in alle regio’s is deze dimensie er de afgelopen jaren op achteruit gegaan, maar in sommige regio’s aanzienlijk meer dan in andere. Dit wijst erop dat huisvesting een steeds belangrijkere opgave vormt in alle regio’s, zij het in verschillende mate.
Coronacrisis noopt nú tot extra aandacht voor brede welvaart
De geschiedenis leert ons dat zware crises de brede welvaart vaak niet direct raken. Ook nu suggereren eerste analyses van enquêtegegevens dat de brede welvaart nog niet direct onderuit is gegaan. Wel weten we uit het verleden dat brede welvaart vaak wat later wél hard wordt geraakt. Laat dit een les zijn voor beleid dat nu in gang wordt gezet: nu hard ingrijpen in de economie zoals bij de vorige financieel-economische crisis kan grote gevolgen hebben voor de brede welvaart in ons land. In plaats daarvan doen beleidsmakers er daarom goed aan om juist nu aandacht te blijven houden voor welvaart in brede zin.
Literatuur
Van Bavel, B., Hardeman, S. en Rijpma, A. (2019). Vervolgstappen voor integrale welvaartsmeting. ESB, 104 (4772S): 22-25.
Philips, R., Van Bavel, B., Rijpma, A. en Van Zanden, J. L. (2021) Reconstructie over twee eeuwen toont: brede welvaartsgroei blijft sinds 1950 achter bij de economische groei. ESB, te verschijnen.
Hardeman, S., Aalders, R. en Raspe, O. (2020) De eerste haarscheurtjes in brede welvaart worden zichtbaar. Utrecht: Rabobank.
Appendix 1. Methodologie achter de BWI
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de belangrijkste methodologische keuzes. Allereerst hebben we voor zover beschikbaar voor iedere variabele op nationaal niveau voor de jaren 2003-2019 en op regionaal niveau voor de jaren 2013-2019 data verzameld. Wanneer data voor tussenliggende jaren ontbraken, hebben we deze lineair geïnterpoleerd. Wanneer data aan het begin van de reeks ontbrak, hebben we in de meeste gevallen de eerstvolgende bestaande observatie genomen. Wanneer data aan het eind van de reeks ontbrak hebben we de waarde van laatste bestaande observatie genomen. Als in een betreffend jaar de data op nationaal niveau data beschikbaar was maar het op regionaal ontbrak hebben we de groeivoet van de nationale reeks gelijk toegepast op alle regio’s.
Vervolgens hebben we alle variabelen genormaliseerd op een schaal van 0 tot 1 om met elkaar vergeleken te kunnen worden. Hiervoor hebben we de min/max-methode gebruikt. Dit betekent voor variabelen die positief bijdragen aan brede welvaart de volgende formule is gehanteerd:
Hierbij is Xtr de waarde (tussen 0 en 1) van de getransformeerde variabele voor gebied r in jaar t, xtr de geobserveerde waarde van de variabele voor gebied r in jaar t, Min(xn) de vastgestelde goalpost waartegen de geobserveerde waarde aan de onderkant wordt afgemeten en Max(xn) de vastgestelde goalpost waartegen de geobserveerde waarde aan de bovenkant wordt afgemeten. De variabelen waarvoor deze formule geldt zijn: geluk, tevredenheid met het leven, levensverwachting, % van de bevolking met ten minste middelbaar onderwijs als hoogst genoten opleiding, de PISA-score, de Living Planet Index, gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, sociale contacten met familie en vrienden, en institutionele kwaliteit zoals gemeten aan de hand van de verschillende World Bank Governance Indicators.
Voor variabelen die negatief bijdragen aan brede welvaart is de volgende formule gebruikt:
De variabelen waarvoor dit geldt zijn: de hoeveelheid fijnstof, het aantal gewelddadige misdrijven, het aantal moorden en het gemiddeld aantal gewerkte uren.
Daarna zijn de variabelen binnen de dimensies met gelijke weging geaggregeerd. De uitzondering hierop is de dimensie banen. Hierbinnen is werkloosheid voor 2/3e meegewogen en flexibele arbeidsrelaties voor 1/3e. Tot slot is voor het aggregeren van dimensies gebruik gemaakt van het wegingsschema van de OECD Better Life Index (Rijpma et al., 2016).
Appendix 2: Scores en ontwikkeling van de BWI voor veertig regio’s
Co-auteur: Bas van Bavel, Tanja van der Lippe, Robin Philips,
Auke Rijpma en Erik Stam, Universiteit Utrecht