Onderzoek
Effecten van coronacrisis op regionale economieën
De coronamaatregelen raken de sectoren in verschillende mate. Doordat de economische structuur tussen regio’s verschilt, is de ene regio gevoeliger voor de coronacrisis dan de andere. Daarnaast verwachten we dat agglomeratievoordelen tijdelijk en gedeeltelijk wegvallen.
In het kort
Noord-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen, Delfzijl en omgeving, Groot-Amsterdam en Zuidoost-Brabant meest gevoelig voor coronacrisis
De maatregelen die in binnen- en buitenland zijn getroffen om de verdere verspreiding van het coronavirus te remmen hebben grote gevolgen voor de Nederlandse economie. De omvang van de gevolgen verschilt echter per sector en doordat de economische structuur tussen regio’s verschilt, is de ene regio gevoeliger voor de coronacrisis dan de andere. Regio’s met een groot aandeel van de industrie en de handel zijn het meest gevoelig voor de coronacrisis. Dit zijn Noord-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl en omgeving en in iets mindere mate Zuidwest-Gelderland, Flevoland en Groot-Amsterdam. Daarnaast verwachten we dat agglomeratievoordelen tijdelijk en gedeeltelijk wegvallen. Groot-Amsterdam en Zuidoost-Brabant worden daardoor mogelijk extra geraakt.
Verschillen in het effect van de coronacrisis op sectoren
Onze verwachting voor de economische groei in Nederland bedroeg aan het begin van dit jaar nog 1,2 procent, maar door de coronacrisis is deze omgeslagen naar een krimp van 5 procent. Ook onze sectorprognoses van destijds zijn fors bijgesteld. Afgezien van de zorg zal de productiegroei in elke sector lager zijn dan eerder verwacht. Maar het corona-effect verschilt wel sterk per sector (figuur 1). De gevolgen zijn verreweg het grootste voor de horeca, maar ook de andere sectoren worden hard geraakt. De meeste zien hun verwachting van groei omslaan naar een (forse) krimp. De groeiverwachting voor de bouw was door de stikstofcrisis voor de coronacrisis ook al negatief. Dat geldt ook voor de sector vervoer en opslag, die voor de coronacrisis al leed onder de stilvallende wereldhandel door geopolitieke spanningen.
Regionale verschillen in sectorstructuur
De omvang van de Nederlandse economie is niet gelijk verdeeld over de sectoren. De agrarische sector, de delfstoffenwinning, de energie- en watervoorziening, de horeca, cultuur, sport en recreatie en de overige diensten nemen elk slechts 1 tot 2 procent van de productie voor hun rekening. De handel en de industrie zijn daarentegen goed voor ongeveer 14 en 12 procent van de economie. Ook verschilt het aandeel van sectoren in de economie - de sectorstructuur - sterk tussen regio’s. Deze verschillen zijn voor een groot deel historisch bepaald, hardnekkig en vaak herkenbaar. Figuur 2 laat zien hoe groot de verschillen zijn. Daarin is voor elke sector de regio met het kleinste aandeel, de regio met het grootste aandeel en het aandeel in Nederland weergegeven. Opvallende uitschieters zijn de tuinbouw in het Westland, het mediacluster in Hilversum, de delfstoffenwinning in Groningen, de overheid in Den Haag en het financiële cluster in Amsterdam. Maar ook in alle andere regio’s zijn bepaalde sectoren over- en ondervertegenwoordigd. We zien wat dat betreft vooral een tweedeling tussen gebieden met relatief veel productie (landbouw, bouwnijverheid en industrie) en gebieden met bovenmatig veel commerciële diensten. Productiesectoren zijn vooral oververtegenwoordigd in landelijke regio’s, commerciële diensten meer in de stedelijke regio’s (figuur 3).
Regionale verschillen in gevoeligheid voor de coronacrisis
Door het effect van de coronacrisis op sectoren te vergelijken met het aandeel van die sectoren in de economie, krijgen we een beeld van de economische gevoeligheid voor de coronacrisis. Zo heeft de grote klap in de horeca enorme gevolgen voor ondernemers en werknemers in die sector, maar is het effect daarvan op de totale economie toch lager dan het effect van de productiedaling in de industrie en de handel. Elke sector heeft dus een eigen verwacht economisch effect. Dit kan worden berekend door de prognose voor de sector te vermenigvuldigen met het aandeel van de sector in de totale economie (figuur 4).
Op dezelfde manier kunnen we de bijdrage van sectoren aan het corona-effect op regionale economieën berekenen. Het uitgangspunt hierbij is dat het corona-effect per sector voor elke regio gelijk is. Oftewel, we nemen aan dat de mate waarin sectoren lijden onder de coronacrisis niet verschilt per regio. Omdat het aandeel van de sectoren in de economie per regio wel verschilt, verschilt ook de bijdrage van de sectoren aan het regionale corona-effect. De optelling van die effecten geeft een regionaal corona-effect weer en kan worden omschreven als de gevoeligheid van regionale economieën voor de coronacrisis (figuur 5)[1].
[1] Deze maatstaf voor gevoeligheid voor de coronacrisis is gebaseerd op de elf sectoren waarvoor Rabobank een prognose maakt. Samen hebben deze sectoren een aandeel van 74 procent in de Nederlandse economie, variërend van 57 procent in Overig Groningen tot 87 procent in Delfzijl en omgeving. Om te corrigeren voor de verschillen in dit gezamenlijke aandeel, is voor elke sector het aandeel berekend in het totaal van de elf prognosesectoren in plaats van in de totale economie.
Noord-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen en Delfzijl en omgeving hebben de meest gevoelige economieën voor de coronacrisis. In alle drie de regio’s komt dat vooral door hun grote aandeel van de industrie. Ook Flevoland, Zuidwest-Gelderland en Groot-Amsterdam zijn erg gevoelig, vooral door de bijzonder grote handelssector. De minst gevoelige regio’s hebben allemaal een grote zorgsector: Overig Groningen (de regio rondom de stad Groningen), Noord-Drenthe en Arnhem/Nijmegen. Verder valt op dat het zuiden van het land gevoeliger is dan het noorden, op enkele regio’s na. Over het algemeen zijn de industrie en de handel in Zuid-Nederland groter.
Minder baat bij een gunstig vestigingsklimaat
Regionale economische groei is uiteraard niet alleen afhankelijk van de economische structuur van regio’s. Tal van andere kenmerken van gebieden hebben daar invloed op. Samengevat gaat het dan vooral om kenmerken van het regionale vestigingsklimaat. Denk aan zogenoemde agglomeratie- of clustervoordelen: voordelen door de nabijheid tot andere of soortelijke en samenwerkende bedrijven. Maar ook voordelen die voortkomen uit een goede bereikbaarheid, gunstige ligging ten opzichte van andere regio’s en effectief economisch beleid. Daarnaast spelen de omvang en het opleidingsniveau van de beroepsbevolking en de kwaliteit van de woon- en werkomgeving, waaronder aantrekkelijke voorzieningen, een rol. Culturele en culinaire voorzieningen hebben daarmee ook een indirecte positieve impact op de regionale economie. Ze faciliteren de interactie die de drijver voor innovatie en groei kan zijn.
Deze specifieke regionale kenmerken vormen samen het vestigingsklimaat en waren de afgelopen jaren zeer belangrijk voor de economische groei (figuur 6)[2]. Groot-Amsterdam en Zuidoost-Brabant steken met een groei van 23 en 22 procent tussen 2013 en 2018 met kop en schouders uit boven de rest. Een relatief zeer groot deel van die groei danken zij aan hun vestigingsklimaat; voor Groot-Amsterdam is dit de helft en voor Zuidoost-Brabant een derde. Oevering en Raspe (2020, te verschijnen)[3] laten zien dat het vestigingsklimaat op langere termijn zelfs belangrijker is voor economische groei dan de economische structuur. En binnen het vestigingsklimaat verklaren omvang, dichtheid en diversiteit van economische activiteiten bijna 60 procent van de regionale verschillen. In en rondom Amsterdam zorgen deze bijvoorbeeld voor een grotere afzetmarkt, meer kennisoverdracht en een betere aansluiting op de arbeidsmarkt. Daardoor is die regio productiever dan andere regio’s. Brainport Eindhoven geniet vergelijkbare voordelen, maar dan specifiek voor het hightech industriecluster.
[2] Door gemeentelijke herinrichtingen in Friesland zijn de productiecijfers van verschillende jaren niet vergelijkbaar. Daarom is voor de Friese regio’s het cijfer voor heel Friesland weergegeven.
[3] Oevering, F., en O. Raspe (2020, te verschijnen), Regio’s zijn belangrijker geworden in onze economie, maar niet elke regio is een winnaar, ESB.
Net zoals economische groei wordt ook het effect van de coronamaatregelen op de regionale economie deels verklaard door regionale kenmerken. Via welke kanalen en in welke mate is echter (nog) onduidelijk. Wel verwachten we dat de agglomeratie- en clustervoordelen gedeeltelijk wegvallen. In een periode van social distancing, waarin fysiek contact onmogelijk is, is nabijheid immers geen factor voor kennisoverdracht en ontlenen bedrijven er geen voordeel aan. Ook kunnen we ons voorstellen dat de maatregelen de gebieden met omvangrijke en diverse culturele en culinaire voorzieningen harder raken door vraaguitval. Al met al bestaat de kans dat regio’s die hun groei normaal gesproken bovenmatig danken aan hun vestigingsklimaat, met name Groot-Amsterdam en Zuidoost-Brabant, weleens een extra klap kunnen krijgen van de coronacrisis.
Conclusie
Noord-Limburg, Zeeuws-Vlaanderen, Delfzijl en omgeving hebben op basis van hun sectorstructuur de meest gevoelige economieën voor de coronacrisis. In Zuid-Nederland is de invloed van de coronacrisis op de economie waarschijnlijk groter dan in andere delen van het land. Groot-Amsterdam en de Brainport Eindhoven ondervinden door het wegvallen van agglomeratie- en clustervoordelen het grootste nadelige effect door de beperkende maatregelen.