Onderzoek
Steeds meer huishoudens met hogere energierekening, vooral huiseigenaren
Zes op de tien Nederlanders ziet de energierekening stijgen, 12 procent met meer dan 100 euro per maand. Vooral huiseigenaren zijn (vaak veel) duurder uit.
In het kort
In deze publicatie brengen we in kaart hoe de maandelijkse energielasten van Nederlandse huishoudens zich hebben ontwikkeld. We doen dit op basis van transactiedata van particuliere Rabobank-klanten. Het gaat hierbij om betalingen op geaggregeerd niveau, die door de onderzoekers niet herleidbaar zijn tot individuele klanten.
De energieprijzen voor huishoudens zijn de afgelopen maanden naar recordhoogte gestegen. Eerder hebben we laten zien dat ongeveer de helft van de huishoudens in mei al te maken had met hogere maandelijkse energielasten. Het viel vooral op dat er in historisch perspectief relatief veel huishoudens (13 procent) hun rekening met meer dan 50 procent zagen stijgen. Tegelijkertijd was er ook nog een flinke groep huishoudens (bijna een kwart) waarbij de lasten ongewijzigd waren en bij 19 procent waren deze zelfs gedaald. Dit hangt onder meer af van het type energiecontract dat ze hebben en hoe lang dit nog doorloopt. Hoe heeft zich dit de afgelopen maanden verder ontwikkeld? We bekijken de stand van zaken in juli.
Naast een update van deze cijfers duiken we ook in de verschillen tussen huiseigenaren en huurders. Dit is relevant omdat huiseigenaren meer mogelijkheden hebben om via verduurzaming hun energieverbruik terug te dringen. Omdat we – voor zover mogelijk – onderscheid maken tussen gereguleerde huur en vrije huur kunnen we ook de verschillen tussen sociaaleconomische groepen analyseren.
Totale uitgaven aan energie stijgen, maar nog niet dramatisch
Figuur 1 laat zien dat de maandelijkse uitgaven van huishoudens aan de categorie ‘energie en water’ sinds augustus zijn gestegen. In juli waren deze uitgaven ruim 7 procent hoger dan in augustus vorig jaar. Een duidelijke toename, maar op het eerste oog niet dramatisch, zeker omdat de energieprijzen vorig jaar relatief laag waren door de coronapandemie. Het contrasteert ook sterk met de grote bijdrage van energie aan de officiële inflatiecijfers.
We vergelijken de maandelijkse uitgaven met die in augustus 2021, omdat de energieprijzen daarna sterk zijn gaan stijgen. Hiermee proberen we het effect van de oplopende prijzen op de energiekosten van huishoudens in kaart te brengen. Maar de hoogte van de energielasten van huishoudens wordt niet enkel beïnvloed door de energieprijzen. Er kan bijvoorbeeld ook sprake zijn van gedragsveranderingen (zoals minder stoken), verduurzaming van woningen, een zachte of juist koude winter, veranderingen in gezinssamenstelling, meer gebruik van elektrische auto’s, handmatige aanpassing van het maandbedrag of andere factoren die de energierekening beïnvloeden. Tot slot kan een rol spelen dat een deel van de huishoudens geld terugkrijgt na de jaarlijkse afrekening vanwege de belastingverlagingen die het afgelopen jaar zijn doorgevoerd. Bij langer vaststaande tarieven kan ook hun nieuwe maandbedrag lager uitvallen dan eerst.
Noot: Seizoensgecorrigeerd, zie dezepublicatie voor een verantwoording van de cijfers.
Van de Nederlandse huishoudens zag 61 procent energierekening in juli stijgen
De totale stijging van de huishouduitgaven aan ‘energie en water’ was in juli dus nog beperkt, maar dit maskeert verschillen tussen huishoudens. Voor een analyse van de verschillen tussen huishoudens bekijken we binnen de uitgavencategorie ‘energie en water’ specifiek naar de uitgaven aan de subcategorie ‘gas en licht’.
Hieruit blijkt dat de energierekening in juli voor 61 procent van de huishoudens hoger uitviel dan die in augustus 2021 (zie figuur 2). Bij 11 procent van de huishoudens was de rekening onveranderd en 24 procent gaf in juli minder uit aan ‘gas en licht’ dan in augustus 2021.
Verder zien we dat zowel het aandeel stijgingen als het aandeel dalingen ten opzichte van augustus over tijd toeneemt, omdat steeds meer termijnbedragen worden aangepast. Bijna alle huishoudens hebben ondertussen wel een keer een afrekening gekregen met daaropvolgend een nieuw maandbedrag. Het aantal huishoudens dat te maken heeft met een stijging van de energierekening neemt duidelijk harder toe dan het aantal mensen van wie de energierekening daalt. De hogere energieprijzen treffen daarmee geleidelijk aan een steeds groter deel van de huishoudens.
Van huishoudens ziet 19 procent rekening meer dan 50 procent stijgen, 12 procent betaalt meer dan 100 euro extra per maand
De omvang van de stijgingen verschilt sterk (zie tabel 1). Zo zag 11 procent van alle huishoudens de energierekening in juli niet meer dan 10 procent stijgen, terwijl 19 procent werd geconfronteerd met een stijging van meer dan 50 procent. Bijna 5 procent zag de energierekening zelfs meer dan verdubbelen.
Uitgedrukt in euro’s is het beeld vergelijkbaar. Terwijl een flink deel (17 procent, zie tabel 2) van de huishoudens in juli niet meer dan 20 euro extra betaalde voor energie dan in augustus, steeg bij 12 procent de energierekening met meer dan 100 euro. Bij 3 procent stegen de uitgaven zelfs met meer dan 200 euro. Dat percentage is weliswaar nog laag, maar loopt de laatste maanden relatief snel op.
Over de afgelopen maanden zien we ook in het algemeen dat de groepen die met grotere prijsstijgingen te maken hebben, harder zijn gegroeid. Verder zagen we al dat meer huishoudens in juli te maken hebben met een stijging dan een daling van de energierekening, en deze dalingen van de energierekeningen zijn bovendien vaker kleiner in omvang dan de stijgingen van de rekeningen.
Vergeleken met de voorgaande vier jaar valt vooral op dat de omvang van de stijgingen dit jaar groter is. Zo heeft 26 procent van alle huishoudens in juli van dit jaar te maken met een toename van meer dan 50 euro (zie figuur 3). In juli 2021, 2020 en 2018 was dat ongeveer 3 procent en in 2019 was dat 7 procent. Stijgingen van meer dan 100 euro kwamen in de vorige jaren vrijwel niet voor, terwijl dit jaar een flinke groep huishoudens daar wel mee te maken heeft.
Uitgedrukt in een procentuele stijging zien we een vergelijkbaar beeld (zie figuur 4). Stijgingen van meer dan 30 procent kwamen in vorige jaren niet vaak voor. Dat geldt zeker voor stijgingen van meer dan 50 procent, terwijl die zich in juli 2022 bij 19 procent van de huishoudens voordeden.
Grotere stijgingen bij huiseigenaren dan bij huurders
Welke typen huishoudens het hardst worden geraakt, weten we op basis van bovenstaande analyse nog niet. Een interessant onderscheid is dat tussen huiseigenaren en huurders. Dit onderscheid is om twee redenen relevant. Ten eerste heeft een huiseigenaar meer mogelijkheden om aan verduurzaming van de woning te doen. Een huurder is hiervoor meestal afhankelijk van de verhuurder. Ten tweede laat eerder onderzoek van RaboResearch zien dat huurders gemiddeld genomen een groter deel van hun inkomen kwijt zijn aan woonlasten en dat ze minder spaargeld hebben. Ze zijn daarmee financieel kwetsbaarder dan huiseigenaren voor stijgingen van de energiekosten. We splitsen bovenstaande analyse daarom uit voor huiseigenaren, huurders in de gereguleerde sector en huurders in de vrije sector (zie de onderzoekverantwoording voor de gebruikte methodologie). Van ruim 20 procent van de huishoudens kunnen we de woonsituatie niet identificeren. Deze vormen de categorie ‘Onbekend’.
In alle vier de groepen kreeg in juli ruim 60 procent van de huishoudens te maken met een stijging ten opzichte van augustus 2021 (figuur 5). Bij ongeveer 10 procent bleven de energielasten gelijk en bij een kwart was sprake van een daling.
Wanneer we de omvang van de stijging onder de loep nemen, worden de verschillen groter. Huiseigenaren hadden in juli vaker te maken met grote procentuele stijgingen (figuur 6) en grote stijgingen in euro’s (figuur 7) dan huurders. Het verschil is vooral groot bij de stijging in euro’s, wat impliceert dat de hoogte van de energierekening van huiseigenaren in augustus 2021 al hoger was dan die van huurders. Dit is niet verwonderlijk, omdat koopwoningen gemiddeld groter zijn. Bovendien hebben ze – voor zover bekend – vaker een slecht energielabel (E, F en G, tabel 3). De verschillen van de toenames uitgedrukt in euro’s zijn kleiner tussen gereguleerde en vrije huur, waarbij gereguleerde huurders iets minder te maken hebben met grote stijgingen.
Dit betekent echter niet per se dat vooral huiseigenaren financieel meer in de knel zullen komen en huurders in de gereguleerde sector het minste. Deze huurders, maar ook die in de vrije sector, hebben in de meeste gevallen namelijk minder financiële ruimte om een hogere energierekening op te vangen.
Kanttekeningen bij onze analyse
Een belangrijke kanttekening bij de analyse van transactiedata is dat we enkel de maandelijkse uitgaven aan gas en licht analyseren. De maandelijkse afschrijving is een voorschot op de jaarafrekening (zie ook box 1 in deze eerdere publicatie). Die jaarafrekening kan hoger of lager uitvallen, afhankelijk van een aantal zaken. Of een tariefwijziging – momenteel zal het eerder om een verhoging gaan – direct wordt doorgevoerd in het maandbedrag is er hier één van. Waarschijnlijk is dit niet bij iedere consument het geval, waardoor sommigen mogelijk een (forse) naheffing zullen ontvangen. De energiekosten zijn in dat geval in werkelijkheid dus hoger dan wij nu observeren.
Tegelijkertijd heeft de overheid vanwege de hoge energieprijzen de energiebelasting per 1 januari 2022 verlaagd. Hierdoor betaalt een gezin met een gemiddeld verbruik zo’n 400 euro minder belasting. Maar ook deze belastingverlaging is bij lang niet iedereen verrekend in de maandelijkse termijnbedragen. Sommigen zullen dus juist een meevaller hebben bij de jaarafrekening. Bovendien kunnen ook energiebesparende maatregelen hierbij leiden tot meevallers.
Vanaf juli is de btw op energie (aardgas, elektriciteit en stadsverwarming) voor een halfjaar verlaagd van het hoge tarief van 21 procent naar het lage tarief van 9 procent. Ook van deze verlaging is het de vraag in hoeverre ze direct wordt verrekend in de maandelijkse termijnbedragen.
De inkomenssteun aan lage inkomens loopt niet via de energierekening, en is dus niet zichtbaar in de uitgaven aan gas en licht. Maar deze inkomenssteun geeft natuurlijk wel verlichting aan de huishoudens die hiervoor in aanmerking komen.
Met onze analyse kunnen we enkel laten zien of de maandelijkse afschrijving voor gas en licht hoger of lager is dan in augustus 2021. We kunnen niet verklaren waarom dat zo is. Prijsstijgingen zijn één reden, maar mensen kunnen bijvoorbeeld ook hun energieverbruik hebben verlaagd door de thermostaat lager te zetten of het huis te verduurzamen. Ook observeren we veranderingen in de huishoudenssamenstelling niet, terwijl deze wel het energieverbruik beïnvloeden. Om de resultaten toch te kunnen duiden, hebben we deze ook afgezet tegen ontwikkelingen in vorige jaren (zie een vorige publicatie voor een uitgebreidere analyse van de voorgaande vier jaar). Daarmee ondervangen we bijvoorbeeld (in enige mate) verduurzamingstrends.
Onderzoeksverantwoording
Voor de berekeningen van de uitgaven aan de energierekening gebruiken we transactiedata van Rabobank. Het gaat om betalingen van particuliere klanten op geaggregeerd niveau, die door de onderzoekers niet herleidbaar zijn tot de individuele klant. Het doel van deze analyse is om de veranderingen van de maandelijkse uitgaven aan energie in kaart te brengen. Daarbij vergelijken we de maandelijkse uitgaven aan gas en licht met de uitgaven hieraan in augustus van 2021.
In de transactiedata observeren we in een bepaalde maand per rekening de uitgaven die zijn gedaan aan tegenrekeningen die we kunnen identificeren als energiemaatschappijen. Dit kunnen termijnbedragen zijn, jaar- of eindafrekeningen of een combinatie van beide. We nemen in deze analyse enkel de huishoudens mee die minimaal één betaling hebben gedaan aan een energiemaatschappij.
Om de betrouwbaarheid van de analyse te vergroten, sluiten we rekeningen uit waar een stijging van exact 100 procent plaatsvindt. Dit betreft vermoedelijk transacties die in het proces van categoriseren per abuis dubbel zijn geboekt.
In de maanden waarin een jaar- of eindafrekening plaatsvindt, observeren wij een verandering van de uitgaven aan gas en licht ten opzichte van augustus, maar dit is niet alleen het nieuwe termijnbedrag, maar ook de verrekening. Om hier rekening mee te houden, tellen we een toename of afname pas als zodanig, als de afschrijving in een maand hoger of lager is dan in augustus, én als de afschrijving van de maand waar we naar kijken gelijk is aan de afschrijving in de voorgaande en/of de daaropvolgende maand. Als dat niet zo is, houden we de betaling van de maand ervoor aan als termijnbedrag voor de maand waar we naar kijken. Als de reeks geen begrijpelijk patroon volgt, classificeren we de ontwikkeling van de betaling voor de specifieke maand als ‘onbekend’. Deze methodologie heeft als consequentie dat maandcijfers met een maand vertraging beschikbaar komen.
Ook in augustus kan een jaar- of eindrekening plaatsvinden, waardoor we augustus niet in alle gevallen als referentiemaand kunnen gebruiken. Daarom bepalen we op basis van de bedragen in juli, augustus en september wat het oude termijnbedrag in augustus is en daarmee het referentiebedrag voor de volgende maanden.
Het type huis bepalen we aan de hand van uitgaven aan ‘huur’ of ‘hypotheek’. Degenen die hypotheekbetalingen hebben, vallen in de categorie ‘koophuis’. Voor de indeling van huur hanteren we de huurliberalisatiegrens; deze is 763,47 euro voor 2022. Degenen die een huur hebben die gelijk is aan deze grens of lager, vallen in de categorie ‘gereguleerde huur’ en degenen met een huur hoger dan deze grens vallen in de categorie ‘vrije huur’. Voor sommige huurders zitten ook andere zaken verwerkt in de huur, zoals servicekosten of een deel van het voorschot voor gas en licht. Zij zullen in werkelijkheid een lagere kale huur betalen dan wij observeren. Een deel van de vrijesectorhuurders in onze analyse zal daarom vermoedelijk in werkelijkheid binnen de gereguleerde huursector vallen. Verder gaan we ervan uit dat huuruitgaven onder de 300 euro geen woninghuur betreffen, maar andersoortige huur (bijvoorbeeld fietsen, garageboxen, parkeerplaatsen). Rekeningen waarop geen betalingen zijn aan zowel huur als hypotheek kunnen we niet classificeren en vallen onder ‘onbekend’.
Verder is de steekproef die wij hebben gebruikt mogelijk niet volledig representatief voor de gehele Nederlandse bevolking.