Onderzoek
Nederlandse coronasteun internationaal vergeleken
Hoe verhoudt de Nederlandse noodsteun zich tot die van andere landen? Voor wat betreft onze directe overheidssteun is die vergelijkbaar, maar ons kabinet legt meer focus op baanbehoud. Verder reserveert Nederland minder voor kredietgaranties.
In het kort
Het coronavirus laait weer op in Nederland. Tijdens de persconferentie op 28 september kondigde de overheid nieuwe restricties aan om deze toename in verspreidingen een halt toe te roepen. Lokaal waren er al een aantal aanscherpingen van maatregelen, maar nu is er gekozen voor een landelijke aanpak. De landelijke restricties gaan in eerste instantie drie weken gelden en hebben deels betrekking op de privésfeer. Zo mogen we minder visite ontvangen, gaan we weer meer thuiswerken en zijn de sportkantines dicht; wat ons verenigingsleven raakt.
Ook voor de horeca gelden weer meer maatregelen. Er mogen maximaal 30 personen tegelijkertijd binnen zijn en er is nu een landelijke sluitingstijd van 22.00 uur. Dit raakt niet alleen cafés, maar ook restaurants die de capaciteit zien verminderen. Bovendien wordt van burgers gevraagd zo min mogelijk te reizen, wat het bezoek aan de horeca ook zal verminderen. Dit komt bovenop het afgenomen toerisme door reisrestricties van onze buurlanden nadat de besmettingen in Nederland opliepen.
Tegelijkertijd is op 1 oktober het derde steunpakket ingegaan, wat een slankere versie is van zijn voorgangers. Deels beweegt de steun mee met de toename in besmettingen. Voor de NOW, de steunmaatregel om banen te behouden, krijgt een bedrijf steun vanaf een bepaald omzetverlies. Dat is vanaf 1 oktober een omzet daling van 20 procent, maar gaat in januari omhoog naar 30 procent. Met meer besmettingen en strengere maatregelen zullen er ook vaker hogere omzetverliezen zijn, waardoor bedrijven alsnog in aanmerking komen voor steun. Anderzijds kunnen bedrijven in de NOW vanaf oktober aanspraak maken op een lager vergoedingspercentage. Het kabinet heeft aangegeven dat het in januari zal nagaan of het afschalen op dat moment verantwoord is, afhankelijk van de ontwikkeling van het virus.
In Nederland onderscheiden we verschillende vormen van steun: directe steun - zoals de NOW - belastingmaatregelen en het afgeven van garanties. Ook de landen om ons heen zetten hun staatsbegroting in voor steunmaatregelen. Aangezien er uiteenlopende visies zijn over hoe dat het beste gedaan kan worden en omdat landen simpelweg van elkaar verschillen, zijn er internationaal gezien vele smaken in het steunbeleid. Zo gaf de Verenigde Staten iedere inwoner een eenmalige schenking van 1.200 dollar, onder een jaarinkomen van 75.000 dollar. Is het jaarinkomen hoger dan was de schenking ook lager. Het Verenigd Koninkrijk geeft een bonus uit aan werkgevers die voor een bepaalde datum geen werknemers die met verlof zijn ontslaan en in Italië wordt er vooral geleund op steun geven in de vorm van garanties.
Dit zien we terug in onze Engelstalige studie waarin we de steunmaatregelen van verschillende landen wereldwijd met elkaar vergelijken. Zo zien we een duidelijk verschil tussen ontwikkelde en opkomende economieën. De overheden van ontwikkelde economieën hebben in verhouding meer mogelijkheden voor het geven van economische steun doordat er doorgaans beter toegang is tot financiering via de financiële markten.
In dit artikel focussen we vooral op Nederland en hoe de Nederlandse economische coronasteun zich verhoudt ten opzichte van andere landen.
Minder coronasteun door garanties
Nederland heeft in verhouding minder begroot voor corona-gerelateerde steun, automatische stabilisatoren zijn niet meegenomen, in verhouding tot de omvang van de eigen economie (omvang economie is het bbp uit 2019, figuur 1a). Grotendeels kunnen we dat verklaren doordat de Nederlandse economie minder hard geraakt werd dan de landen om ons heen. Zo had Nederland een minder strenge lockdown, een gunstige sectorstructuur en waren we al meer gewend aan het online winkelen en het thuiswerken.
We zien dat het verschil in overheidssteun vooral komt door het totaalbedrag aan garanties. In de Miljoenennota vermeldt de overheid dat de nationale garanties met 26,1 miljard euro verruimd zijn. Hiermee wil ze risico’s wegnemen om leningen en investeringen in de economie te stimuleren.
Naast dat de Nederlandse overheid nationale garanties afgeeft, is Nederland ook internationale garantieverplichtingen aangegaan van circa 34,8 miljard euro. Bijvoorbeeld voor de Europese Investeringsbank (EIB), Next Generation EU (NGEU) en het IMF. Dit bedrag is niet in de grafiek(en) meegenomen. Hoewel we alle reden hebben aan te nemen dat deze vorm van internationale garanties ook niet bij de andere landen zijn meegenomen, kunnen we dat niet bevestigen voor ieder opgenomen land. Als we de internationaal afgegeven garanties wel meenemen voor ons land, dan wil Nederland voor een hoger percentage van het bbp garant staan dan de VS. Maar verder verandert het beeld niet. Meer informatie over welke data is meegenomen voor de Nederlandse steun staat in Appendix I van dit stuk. Informatie over de data van andere landen staat in de Engelstalige studie.
Gebruik van garanties internationaal vergeleken
Het CBS heeft data over het gebruik van garanties voor de volgende regelingen: BMKB-C, GO-C, BL-C en COL. Voor de GO-C[1]- en de BMKB-C[2]-regeling hebben we kunnen achterhalen wat het totaal beschikbare bedrag is waarvoor de overheid garant wil staan. Figuur 2 en 3 geven dit aan en geven het daadwerkelijk afgegeven garanties weer tot 31 juli. Hoewel we niet van alle garanties weten hoeveel er gebruik van is gemaakt, lijkt het erop dat het plafond nog niet in zicht is. Daarbij meldt de NVB dat tot 7 augustus ruim 5.500 bedrijven een lening heeft gekregen met overheidsgarantie.
[1] Het totaal bedrag voor de GO-C-regeling waarvoor de overheid garant wil staan, is 9,6 miljard euro en is onder andere opgenomen in de Miljoennota. Volgens het CBS was tot en met 31 juli 544 miljoen euro van GO-C gebruikt.
[2] De RVO meldt dat het garantiebudget van de BMKB van 765 miljoen euro is verhoogd naar 1,5 miljard euro. We gaan ervanuit dat deze verhoging betrekking heeft op de BMKB-C regeling. Volgens het CBS was tot en met 31 juli 437 miljoen euro van BMKB-C gebruikt.
Dat de daadwerkelijk verstrekte garanties het totale bedrag nog niet bereiken, geldt ook voor andere landen vindt de ECB. Zij hebben gekeken naar het gebruik van garanties in Duitsland, Spanje, Frankrijk en Italië. Absoluut gezien hebben deze landen de meeste garanties verstrekt. Van hun totale pakket aan af te geven garanties, hebben bedrijven in Spanje en Frankrijk er al het meeste gebruik van gemaakt. In Spanje ligt het gebruik hoog omdat er minder alternatieven zijn en voor Frankrijk zijn de prijsvoorwaarden van garantieleningen gunstig, vooral in het eerste jaar. Voor Italië geldt dat er in het begin problemen waren met het uitvoeren van deze garanties, waardoor het gebruik wat lager ligt. Tot slot waren de garanties in Duitsland minder nodig vanwege een minder strenge lockdown en veel alternatieve steunmaatregelen, zo vindt de ECB. Deze laatstgenoemde redenen zouden ook een oorzaak kunnen zijn voor het lage gebruik van garanties in Nederland tot nu toe.
De EBA heeft een verzameling van bijna alle garantieprogramma’s van EU-lidstaten in de coronacrisis. Opvallend zijn de specifieke garantieregelingen van Nederland, waar veel andere landen meer generieke garantieregelingen hebben. Zo is de Nederlandse BL-C specifiek voor land- en tuinbouwbedrijven en de Nederlandse KKC specifiek voor kleine ondernemers naast de BMKB-C voor het MKB.
Box 1: De kenmerken van garanties als steunmaatregel
Alhoewel Nederland in verhouding voor een lager bedrag garant wil staan, is er, voor zover wij kunnen zien, ook nog niet veel gebruik van gemaakt. Eerder zagen we dat het afgeven van publieke garanties effectief is in het beschermen van het mkb in crisistijd. Daarnaast heeft het afgeven van garanties een aanvullende functie ten opzichte van directe steun en kent een andere financiële werking in de rijksbegroting.
Andere werking op overheidsbegroting
De overheid heeft, specifiek voor de coronacrisis, het nog te gebruiken nationale garantieplafond met 26,1 miljard euro verhoogd. In principe kunnen bedrijven hierdoor makkelijker een lening krijgen, aangezien de overheid voor een bepaald percentage van de lening garant staat. Het risico van de lening wordt zodoende verkleind. Wanneer de overheid voor een deel van de lening garant staat, is dit een verplichting, maar nog geen uitgave. Alleen als een bedrijf een lening niet meer kan terugbetalen- omdat het bedrijf bijvoorbeeld failliet is gegaan - wordt het bedrag, waarvoor de overheid voor die lening garant stond, een uitgave met een direct effect op het begrotingssaldo.
Extra check op toekomstbestendigheid
De banken die de leningen met overheidsgarantie verstrekken aan bedrijven, blijven een deel van het kredietrisico dragen. Zij doen daarom voor afgifte van de lening een check op de levensvatbaarheid van het bedrijf. Niet-toekomstbestendige bedrijven, die ook in een normale economische situatie failliet zouden gaan, maken zodoende minder kans op steun. De kans op zogenoemde ‘zombie-bedrijven’ wordt hierdoor kleiner, wat beter is voor de algehele productiviteit van de Nederlandse economie.
Internationaal vergeleken valt het aantal gecreëerde zombiebedrijven door de overheidssteun in Nederland nog mee, onderzochten economen van kredietverzekeraar Atradius. Nederland lijkt hiermee efficiëntere steun te geven dan andere landen. Toch zijn er zorgen over de creatie van zombiebedrijven in Nederland: het 12-maandsgemiddelde aantal faillissementen is in augustus verder gedaald (figuur 4).
Directe Nederlandse steunmaatregel voor baanbehoud en de internationale tegenhanger
De Nederlandse steunmaatregel om banen te behouden is de NOW, waarbij de overheid bedrijven met grote omzetverliezen tegemoet komt in de loonkosten. Bij de bepaling voor de NOW 3.0 wordt langzaam het aan te geven geleden omzetverlies verhoogd om in aanmerking te komen voor de vergoeding. Daarbij wordt ook het percentage vergoede loonkosten verlaagd. Uit de Miljoenennota blijkt dat Nederland voor de NOW 1, 2 en 3 20 miljard euro in totaal heeft gereserveerd. Naar de NOW 1.0 ging er ongeveer 8 miljard en naar de NOW 2.0 ruim 2 miljard euro, zo meldt het UWV.
In grafiek 1b zagen we dat Nederland directe steun ten opzichte van het bbp verleend die vergelijkbaar is met andere landen. Maar Nederland geeft in verhouding wel veel uit aan het baanbehoud vergeleken met landen om ons heen. Alleen de Verenigde Staten en het Verenigd Koninkrijk besteden meer aan het behouden van banen. Ook in de manier waarop de steunmaatregelen voor baanbehoud vormgegeven zijn, verschillen internationaal gezien. Zo geeft de VS de bedrijven een lening, die wordt kwijtgescholden als het bedrijf geen medewerkers ontslaat. In Appendix II omschrijven we de kenmerken van de steunmaatregelen voor het baanbehoud die we voor de landen uit figuur 4 hebben meegenomen. Daarnaast had Nederland al een uitgebreid sociaal vangnet, en verwacht circa 800 miljoen euro meer uit te geven aan de WW en de bijstand dan eerder geraamd.
Andere vormen van directe steun in Nederland
Naast de NOW regeling, heeft Nederland nog andere vormen van directe steun. Waaronder de ToZo voor zelfstandig ondernemers, de tegemoetkoming in vaste lasten, voorheen de TOGS, en steun voor de sierteelt- en voedingstuinbouwsector. Ook steunt de overheid KLM in de vorm van garantiestellingen en een directe lening.