Onderzoek
De regio als spin in het web van innovatie en groei
Onze economie is veranderd. Kennis, de regio en duurzaamheid zijn veel centraler komen te staan bij het concurrentievermogen van bedrijven. Nationaal, macro-economisch innovatiebeleid volstaat daarom niet meer. Otto Raspe stelt dat nieuw innovatiebeleid veel nadrukkelijker gebiedsgericht moet zijn.
In het kort
Van ‘economies of scale and scope’ naar ‘economies of expertise’
De afgelopen decennia waren we getuige van een aantal fundamentele transities in de economie en het fundament waaraan bedrijven concurrentievoordelen konden ontlenen (Venkatraman & Subramaniam, 2002; Amin & Thrift, 1992, Van Oort e.a. 2006).
In de jaren zeventig van de vorige eeuw zagen we eerst de dominantie van de massaproductie en de productie van sterk gestandaardiseerde goederen, waarbij vooral economies of scale belangrijk waren: de kosten van een eenheid product namen af naarmate het volume van de productie toenam. Daarna kwam diversificatie en de individualisering van producten centraal te staan, met bedrijven die flexibeler, meer modulair en veel klantgerichter konden produceren (periode medio jaren tachtig). Diversificatie van de productie verwijst naar het principe van economies of scope: de gemiddelde kosten van de productie namen af naarmate het aantal verschillende producten dat werd gefabriceerd, toenam. Binnen dit proces werd het halen van kennis bij andere bedrijven, uit andere bedrijfstakken, steeds belangrijker. Innovatie kwam centraler te staan, vooral omdat levenscycli van producten korter werden en de bedrijfsomgeving onzekerder. Van het principe van economies of expertise, was vervolgens pas echt sprake door de opkomst van de zakelijke en kennisintensieve dienstverlening en informatie- en communicatietechnologie (periode medio jaren negentig). Deze ontwikkelingen hebben ertoe bijgedragen dat de economie is opgeschoven van een op fysieke grondstoffen georiënteerde basis naar een niet-materiële basis, namelijk kennis. Optimaliseren van de kennisstromen binnen de netwerken waarin bedrijven, zowel producerende als dienstenbedrijven, actief waren maakte het verschil.
Economies of agglomeration
In een recentere fase zagen we het grotere belang van economies of agglomeration (periode rond 2000). Nu speelt locatie al decennialang een grote rol bij bedrijfsprocessen. Maar in deze fase kwam nadrukkelijk naar voren dat de locatie van een bedrijf extra voordelen bood omdat de eerdergenoemde principes: economies of scale, scope en expertise ín de regio werden gecombineerd: het samenspel tussen deze drie werd door de nabijheid van andere bedrijven versterkt. Bedrijven haalden voordelen uit de schaal en diversiteit van hun omgeving, waarbij kennisspilovers steeds centraler kwamen te staan. Juist omdat bedrijven steeds afhankelijker zijn geworden van noodzakelijke inputs die ze van elders nodig hebben: bijvoorbeeld halffabricaten, deelproducten, arbeid en kennis. We zagen dat terug in steeds groter worden verschillen in economische groei tussen regio’s. De clustering van innovatieve banen, met de multiplier vanuit deze banen op de rest van de regionale economie, maakt dat: ‘The rising tide lifts all boats, at least all boats that are in the same city’ (Moretti 2012). Dit leidde tot de conclusie dat locatie cruciaal is geworden: 'Your salary depends more on where you live than your résumé' (Moretti 2012).
Het accent is dus verschoven van het primair versterken van bedrijfsinterne processen, waaruit in het verleden de voornaamste concurrentievoordelen werden behaald, naar óók bedrijfsexterne processen (Kogut, 2000). (Zie ook de tekstbox over sharing-matching-learning; de mechanismen achter locatievoordelen.) Innovatie verschoof daarmee nog nadrukkelijker van een intern proces naar een interactief extern proces. Regionale innovatiesystemen speelden daarbij een grote rol. Dit betekende ook iets voor het management van bedrijven, dat opschoof naar ‘contextual management’ (zie bijdrage van Harry Garretsen in de essaybundel).
Met het accent op het belang van de regio[1] gold tegelijkertijd dat de economie veel internationaler en mondialer is geworden (en daar meer en meer van afhankelijk werd). Internationale netwerken waren daarin cruciaal. Het benadrukken van het belang van de regio ging dus niet zozeer om het geïsoleerd beschouwen van een subsegment van de economie, de regio, maar meer om het benadrukken dat regio’s de cruciale elementen voor hun presteren bevatten (goede arbeid, clusters van samenwerkende bedrijven, kennis- en fysieke infrastructuren) én tegelijkertijd de focuspunten in internationale stromen van handel, kennis, arbeid en investeringen waren. Bedrijven profiteerden bij economies of agglomeration van local buzz and global pipelines.
[1] Wanneer we het over de regio hebben dan gaat het met name over de schaal van een agglomeratie of stadsgewest: een centrale stad met haar ommeland, ook wel daily urban system genoemd. Zie Ponds & Raspe (2015) voor deze schaaldiscussie.
Box 1: Sharing - matching - learning
Stedelijke regio’s bieden een grotere en gespecialiseerdere arbeidsmarkt en daardoor een betere ‘matching’ tussen bedrijven en arbeidskrachten. Ook biedt een grotere en meer gespecialiseerde markt van toeleveranciers (input sharing) in steden voordelen: lagere transactiekosten (zoek- en transportkosten) door nabijheid van een complex van (potentiële) toeleveranciers. Tot slot staan kennisspilovers centraal in het begrip van agglomeratievoordelen: bedrijven profiteren van de overdracht van kennis en interacties met elkaar. Deze interacties kunnen formeel zijn, verpakt in handelsrelaties, maar ook juist informeel, toevallig en onbedoeld. De kern van deze relaties bestaat vaak uit face-to-face-contacten; nodig om persoonlijke en complexe kennis uit te wisselen, vertrouwen op te bouwen, en een accurate beoordeling te kunnen maken van het potentieel aan constant veranderende bedrijfsrelaties. Steden bieden deze interactiemilieus, zodat frequent en face-to-facecontact mogelijk wordt gemaakt (Glaeser & Maré 2001; Storper & Venables 2004).
Uiteindelijk is dit de voorwaarde voor innovatie en ideevorming. In de woorden van Steven Johnson (2007): “The trick to having good ideas is not to sit around in glorious isolation and try to think big thoughts. The trick is to get more parts on the table.” En: “When one looks at innovation in nature and in culture, environments that build walls around good ideas tend to be less innovative in the long run than more open-ended environments”
En recent: economies of sustainability
Tenslotte typeren economies of sustainability de huidige periode waarin steeds duidelijker lijkt te worden dat grote afhankelijkheid van energie en schaarse grondstoffen bedrijven kwetsbaar maakt. Er wordt bovendien duidelijk dat er grenzen zijn aan hoe de economie het milieu kan uitputten.
Op drie manieren werken economies of sustainability door in het concurrentiemodel van bedrijven. Ten eerste verlangen consumenten (en natuurlijk ook de overheid) steeds meer van bedrijven dat ze duurzaam produceren en hun footprint reduceren. Daarnaast hebben bedrijven nadrukkelijk een prikkel om te innoveren op de combinatie tussen ‘vergroenen en verdienen’; om hun eigen productieprocessen te vergroenen. Beide leiden tot een sterkere focus van bedrijven op eco-innovaties. Er is een markt voor groene producten en diensten en de inzet van groene technologieën. De literatuur op dit vlak is relatief nieuw en volop in ontwikkeling. Hoewel er nog veel onduidelijk is of vergroening ook bijdraagt aan bijvoorbeeld hogere groei of productiviteit, komt steeds meer naar voren dat bedrijven die aan eco-innovaties doen economische beter presteren (Alkemade et al., 2016; Van der Voorden & Raspe 2016).
Ten derde is de kwaliteit van het regionale vestigingsklimaat, de dagelijkse leefomgeving, voor bedrijven in het duurzaamheidsperspectief steeds belangrijker geworden. Recente literatuur laat zien dat regio’s met een betere leefomgeving (schone lucht, weinig congestie), en met hoogwaardige voorzieningen, economisch beter presteren (Raspe et al., 2017). Deze regio’s zijn attractief voor een van de belangrijkste innovatieve inputs voor bedrijven: een hoogwaardig menselijk kapitaal, oftewel vaardige/kundige mensen die bovendien gelukkig en tevreden zijn en prettig wonen. Zuinig zijn op de directe dagelijkse leefomgeving is voor bedrijven belangrijk; ‘hier en nu’, maar ook voor de toekomst (CBS, 2018).
De verschuivingen binnen het basismodel van de economie betekenen niet dat de economies of scale en de economies of scope tegenwoordig geen rol meer spelen binnen de economie, maar wel dat hun relatieve betekenis is verminderd. Bovendien gebeuren de transities niet alleen na elkaar maar in de laatste jaren ook meer naast elkaar: denk aan een nieuwe golf van economies of expertise door de data-revolutie. De vijf transities: van economies of scale, naar scope, naar expertise, naar agglomeration en tenslotte naar sustainability, hebben dus geleid tot een economie die veel meer vanuit principes van kennis, geografische locatie (agglomeratie) en duurzaamheid is ingericht, als wel die het belang van mensen en regio’s benadrukt; met haar sterke kwaliteiten in het vestigingsklimaat én de netwerkpositie.
Kortom, de kwaliteit van de dagelijkse leefomgeving of het vestigingsklimaat is een belangrijke factor voor de economie geworden en de regio een cruciale entiteit (Aalders et al., 2019, Raspe & Stam, 2019). We zien dat daarmee de kwaliteit van het regionale vestigingsmilieu steeds vaker de locatiekeuze van mensen en bedrijven beïnvloedt. Innovatieprocessen zijn daarmee meer dan ooit regionaal gebonden, netwerk-georiënteerd en gericht op duurzame verdienmodellen. Figuur 1 vat deze transities samen.
Naar een nieuw innovatiebeleid
Wat betekenen deze transities in de economie voor het innovatiebeleid? We zagen dus dat innovatie veel sterker is verbonden aan geografische omstandigheden en externe kwaliteiten die bedrijven nodig hebben om te kunnen vernieuwen. Gecombineerd met een focus om niet alleen competitief te zijn, maar daarbij scherp te letten op energie- en grondstofintensiteiten en op de externe effecten op de omgeving. Vertrekkend vanuit die basisprincipes kom ik tot een aantal aanbevelingen voor het nationale innovatiebeleid.
Conclusie
In dit essay zagen we dat een aantal belangrijke transities in onze economie heeft geleid tot een groot belang van kennis, regio en duurzaamheid, in een economie waar bedrijven voor innovatie sterk interacteren met hun omgeving, andere bedrijven en kennisinstellingen. Regio’s met clusters van samenwerkende bedrijven, een kwalitatief hoogwaardige beroepsbevolking, en een hoge kwaliteit van de leefomgeving onderscheiden zich van andere economieën. Nationaal innovatiebeleid zou dus veel sterker bij deze bottom-upprocessen moeten aansluiten. Suggesties die we hiervoor deden, zijn de uitwerking van Regio Deals, What Works Centra, ondersteunende instituties en vooral de actieve participatie bij het formuleren van strategische richtingen waar regio’s en de bedrijven zich op kunnen oriënteren. We noemen dit nieuw innovatiebeleid, omdat het nationale beleid over het algemeen weinig geografische uitwerking kent en ook niet altijd de relatie tussen economische en ecologische perspectieven integraal afweegt.
Colofon
Aanleiding
Het kabinet heeft in augustus 2019 besloten te starten met een “Brede Maatschappelijke Heroverwegingsoperatie (BMH)”. Het doel daarvan is het ambtelijk verkennen van de mogelijkheden van beleidsaanpassingen in geval van economische neergang en voor een volgend kabinet. Een van de thema’s die daar aan een blik zullen worden onderworpen is “De innovatieve samenleving”. In dit thema staat het Rijksbrede innovatiebeleid centraal; hoe het werkt en hoe dat, gezien alle trends en maatschappelijke ontwikkelingen, verder kan worden ontwikkeld. Uitgangspunt daarbij is dat innovatie in belangrijke mate bepalend is voor de Nederlandse welvaartsgroei. Naast het ambtelijke proces wordt de dialoog aangegaan met de Haagsche buitenwereld om externe expertise, kennis en toekomstvisies te benutten.
Dit essay[2] komt tegemoet aan het verzoek om op dit thema een bijdrage te leveren die ingaat op de beleidsdilemma’s en keuzes voor de toekomst.
[2] Gepubliceerd als essay op MeJudice.nl als: Otto Raspe, “De regio als spin in het web van innovatie en groei”, Me Judice, 4 oktober 2019.
Literatuur
Aalders, R., B. van Bavel, S. Hardeman, T. van der Lippe, O. Raspe, A. Rijpma & E. Stam (2019) Brede welvaart pas na tien jaar boven niveau van voor de economische crisis, Utrecht: RaboResearch / Universiteit Utrecht.
Alkemade, F., C. Castaldi & Ö. Nomaler (2016), Eco-innovatie en bedrijfsprestaties in Nederland; Lessen voor eco-innovatie, Eindhoven: TuE.
Amin, A. & N. Thrift (1992), Neo-Marshallian nodes in global networks, International Journal of Urban and Regional Research 16: 175-182.
CBS (2018), Monitor Brede Welvaart 2018, Den Haag/Heerlen: Centraal Bureau voor de Statistiek.
Combes, P.P. & L. Gobillon (2014), The empirics of agglomeration economies, IZA DP Discussion Paper no 8508, Bonn: IZA.
Glaeser, E.L. & D.C. Maré (2001), ‘Cities and skills’, Journal of Labor Economics, 19(2): 316-342.
Janssen, M., M. Hekkert & K. Frenken (2019) Missiegedreven innovatiebeleid: Twee vliegen in één klap?, Me Judice, 25 september 2019.
Johnson, S. (2010), Where do good ideas come from; the natural history of innovation, New York: Riverhead Books.
Kogut, B. (2000), ‘The network as knowledge: generative rules and the emergence of structure’, Strategic Management Journal 21: 405-421.
Moretti, E. (2012), The New Geography of Jobs, Boston: Houghton Mifflin Harcourt.
Oort, F., van, J. van Brussel, O Raspe, M. Burger, J. van Dinteren & B. van der Knaap (2006) Netwerken in de regio, Den Haag: Ruimtelijk Planbureau.
Ponds, R. & O. Raspe (2015) Agglomeratievoordelen en de REOS, Utrecht: Atlas voor Gemeenten.
Raspe, O., M. van den Berge & Th. De Graaff (2017), Stedelijke regio’s als motoren van economie, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Raspe, O. & E. Stam (2019) Brede welvaart in de regio verdient meer aandacht, ESB, 104(4772S), 11 april 2019.
Raspe, O., J. Content & M. Thissen (2019), Brede welvaart en regionale ontwikkelingen, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Storper, M. & A. Venables (2004), Buzz: face-to-face contact and the urban economy’, Journal of Economic Geography, 4(2): 351-370.
Van der Voorden, A. & O. Raspe (2016) Zijn groene innovaties goed voor bedrijfsprestaties?, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
Venkatraman, N., & M. Subramaniam, (2002), Theorizing the future of strategy: Questions for shaping strategy research in the knowledge economy. In: Handbook of Strategy and Management. London: Sage Publications.
WRR (2013) Lerende economie, Den Haag: Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.