Onderzoek
Brede welvaart pas na tien jaar boven niveau van voor de economische crisis
De brede welvaart is voor het eerst hoger dan voor de crisis. De groei van de brede welvaart komt door de lagere werkloosheid en de hogere inkomens en is het hoogst in Noord-Drenthe, Zuidwest-Friesland en Het Gooi en Vechtstreek.
In het kort
Auteurs: drs. Rogier Aalders (RaboResearch), prof. dr. Bas van Bavel (Universiteit
Utrecht), dr. Sjoerd Hardeman (RaboResearch), prof. dr. ir. Tanja van der Lippe
(Universiteit Utrecht), dr. Otto Raspe (RaboResearch), dr. Auke Rijpma
(Universiteit Utrecht), prof. dr. Erik Stam (Universiteit Utrecht)
In 2016 lanceerden de Universiteit Utrecht en de Rabobank de Brede Welvaartsindicator (BWI). De BWI indexeert elf dimensies van brede welvaart in één integrale maatstaf. De BWI 2019 is geactualiseerd voor Nederland als geheel en veertig regio’s. Voor het eerst blijkt de algehele brede welvaart in Nederland boven het niveau van voor de economische crisis te liggen. Die toename betekent echter niet dat deze op alle dimensies en in alle regio’s in Nederland even hard stijgt.
Tevredenheid onder mensen, huishoudinkomen en afnemende werkloosheid dragen positief bij aan onze welvaartsstijging; de afnemende woontevredenheid juist negatief. Daar komt bij dat de hoeveelheid fijnstof voor het eerst sinds een aantal jaren niet is afgenomen. Er is dus geen sprake van een ontkoppeling van economische groei en de milieudruk. Dit betekent dat het milieu- en klimaatdebat in ons land niet los van de stijgende materiële welvaart kan worden gevoerd. Verder zijn er grote regionale verschillen. Noord-Drenthe, Zuidwest-Friesland en Het Gooi en Vechtstreek zijn regio’s binnen Nederland die voorop lopen in brede welvaart. De drie grootstedelijke regio’s Den Haag, Rotterdam en Amsterdam en een aantal regio’s aan de rand van Nederland (Delfzijl, Oost-Groningen en Zuid-Limburg) blijven juist achter.
Noodzaak integrale welvaartsmeting op nationaal én regionaal niveau
Hoe welvarend zijn we in Nederland? En waar moeten we op inzetten om de welvaart te vergroten? Eén manier om na te gaan hoe onze welvaart zich ontwikkelt, is door economische groei te meten aan de hand van het bruto binnenlands product (bbp). Economische groei is niet het enige wat telt voor de welvaart van Nederlanders. Ook aspecten als gezondheid, werk, onderwijs, veiligheid, milieu en geluk zijn hiervoor van belang. Deze onderwerpen komen onvoldoende aan bod binnen het bbp. Het bbp vormt voor beleidsmakers daardoor een beperkt kompas om op te koersen voor het vergroten van onze welvaart.
Aangezien de genoemde welvaartsaspecten onvoldoende aan bod komen binnen het bbp, hebben de Universiteit Utrecht en de Rabobank in 2016 voor het eerst in Nederland de Brede Welvaartsindicator (BWI) ontwikkeld (Badir et al., 2016). In tegenstelling tot het bbp houdt de Brede Welvaartsindicator (BWI) wel rekening met de verschillende kanten die samen onze welvaart vormen. De BWI is een integrale welvaartsmaatstaf waarin elf belangrijke welvaartsdimensies worden samengebracht. Figuur 1 zet de verschillende dimensies van de BWI uiteen; een volledig overzicht van de methodologie achter de BWI is te vinden in bijlage 1.
Voor het vergroten van onze welvaart is het van belang niet eenzijdig naar één van de welvaartsdimensies te kijken, maar deze integraal te benaderen (Van Bavel et al., 2019). Door de elf dimensies in één indicator samen te brengen legt de BWI niet de nadruk op één specifiek aspect van onze welvaart, maar benadrukt het de samenhang en mogelijke uitruilen tussen de dimensies. De BWI biedt daarmee handvatten om na te gaan of welvaartsvergroting langs één dimensie niet ten koste gaat van welvaartsvermindering langs andere dimensies.
Doorgaans wordt welvaart, inclusief brede welvaart, gemeten voor landen. Zelden wordt gekeken hoe brede welvaart er binnen landen, regionaal, voorstaat (Raspe & Stam, 2019). En dat terwijl de welvaart van mensen doorgaans vooral mogelijk wordt gemaakt door de omstandigheden in hun directe leefomgeving. Of mensen een baan kunnen vinden, in veiligheid leven of bevredigende sociale relaties met anderen weten te onderhouden, wordt voor een belangrijk deel bepaald door waar ze wonen, werken en leven. Iemand die bijvoorbeeld in Zuidoost-Brabant woont, zal waarschijnlijk weinig welvaartsdaling ervaren als de natuurgebieden rondom Amsterdam kleiner worden. Om welvaartsverschillen tussen leefomgevingen binnen Nederland in kaart te brengen, meten we de brede welvaart daarom niet alleen voor Nederland als geheel, maar ook op regionaal niveau. Hiermee bieden we beleidsmakers en andere belanghebbenden een stevig handvat om lokale welvaartsinitiatieven te ontwikkelen.
Brede welvaart voor het eerst boven het niveau van voor de crisis
De Brede Welvaartsindicator en het bbp per hoofd van de bevolking hebben in Nederland duidelijk een ander verloop (figuur 2). Tot 2009 vertoont zowel het bbp als de BWI een opwaartse ontwikkeling. In 2009 daalde het bbp echter sterk, terwijl de brede welvaart nagenoeg gelijk bleef. In die periode hielden veel bedrijven nog vast aan hun werknemers en bleven de lonen stijgen. Vanaf 2010 begint de brede welvaart te dalen, om in 2013 het dieptepunt te bereiken. Toen was de werkloosheid sterk toegenomen en daalde het subjectieve welzijn (geluk en tevredenheid) van mensen. Terwijl de economische groei na 2013 flink aantrok, nam de brede welvaart sindsdien in eerste instantie nog maar mondjesmaat toe. Pas vanaf 2015 werd onze brede welvaart snel groter, om pas afgelopen jaar boven het niveau van voor de crisis uit te komen. De Brede Welvaartsindicator toont zo een meer genuanceerde groei dan het bbp.
Sinds het dieptepunt van 2013 kan de groei van de brede welvaart vooral worden toegeschreven aan de arbeidsmarkt. Het afgelopen jaar alleen al daalde de werkloosheid van 4,9 procent naar 3,8 procent. Daardoor steeg het gemiddelde besteedbaar inkomen, dat samen met de lagere werkloosheid de voornaamste oorzaak was van de groei van de brede welvaart (figuur 3). Hoewel de Brede Welvaartsindicator dus verder kijkt dan materiële welvaart is de groei in de afgelopen jaren grotendeels wel materieel van aard. Mogelijk zorgt de lagere werkloosheid ervoor dat mensen hun familie en vrienden gemiddeld iets minder vaak zien en is zij ook de oorzaak van de iets slechtere balans tussen werk en privé. Nederlanders werken gemiddeld meer uren.
De enige noemenswaardige daling zien we in de woontevredenheid. Minder Nederlanders zijn tevreden met hun huidige woning, wat zeer waarschijnlijk te maken heeft met de beperkte mogelijkheden van vooral starters op de woningmarkt. Zij kunnen door de gestegen prijzen en aangescherpte leennormen moeilijker een eerste huis kopen (De Groot & Vrieselaar, 2019). Tot slot zien we dat met de toegenomen materiële welvaart ook de belasting van het milieu is gestegen: voor het eerst in jaren is de concentratie van fijnstof in de lucht niet afgenomen. Dit werpt de vraag op of we in Nederland in staat zijn de toegenomen welvaart gepaard te laten gaan met minder nadelige milieueffecten.
Hoogste brede welvaart in Noord-Drenthe
Aangezien brede welvaart afhangt van omgevingskenmerken en omdat die kenmerken tussen gebieden verschillen, verschilt ook de brede welvaart van regio tot regio. Die verschillen zijn tamelijk groot (figuur 4). De inwoners van Noord-Drenthe genieten de hoogste brede welvaart, op de voet gevolgd door die van Zuidwest-Friesland en Het Gooi en Vechtstreek en op kleine afstand door de Achterhoek en Noord-Overijssel. De brede welvaart is beduidend lager in de drie grootstedelijke regio’s Groot-Amsterdam en vooral Groot-Rijnmond en Agglomeratie ’s-Gravenhage. Ook in Delfzijl en omgeving, Zuid-Limburg, Oost-Groningen en Zaanstreek is de brede welvaart lager dan gemiddeld. Utrecht en omstreken doet het relatief goed voor een grootstedelijk gebied.
Opvallend is dat de brede welvaart in 28 van de 40 regio’s hoger is dan in Nederland als geheel. Dit komt doordat de grote steden met hun hoge bevolkingsdichtheid een groot aandeel hebben in Nederland en daardoor het landelijk gemiddelde naar beneden trekken. Dit geldt nog meer voor de regio’s rondom die steden. Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bepalen daarin grotendeels de brede welvaart voor de hele regio. Het is goed mogelijk dat de brede welvaart in de plaatsen rondom de steden hoger is dan in de steden zelf.
Woontevredenheid meest bepalend voor regionale verschillen
De maat voor brede welvaart in regio’s is opgebouwd uit elf onderliggende dimensies. Een deel daarvan vertoont weinig regionale verschillen, zoals gezondheid en milieu. Het besteedbare huishoudinkomen en de woontevredenheid verschillen echter wel sterk binnen Nederland. De regio’s Haarlem en Het Gooi en Vechtstreek zijn op het gebied van inkomen twee uitschieters met een zeer hoog gemiddeld inkomen. De woontevredenheid heeft geen echte uitschieters, maar wel een zeer grote spreiding. Deze is het hoogst in Zuidwest-Friesland en het laagste in de regio rondom Den Haag. Zie hiervoor ook de tabel in bijlage 2. Die geeft de regionale top 40 van brede welvaart weer en toont de score voor elke dimensie. Van de elf dimensies is woontevredenheid de meest bepalende voor regionale verschillen in brede welvaart.
Behalve Het Gooi en Vechtstreek hebben de gebieden met de hoogste brede welvaart allemaal een meer landelijk karakter. De veiligheid is er hoog en mensen zijn er gemiddeld veel tevredener met hun woning. Noord-Drenthe voegt daar een hoog opleidingsniveau en een relatief schone omgeving aan toe. Ook in Het Gooi en Vechtstreek zijn de mensen blij met hun huis en bovendien hebben ze daar verreweg het hoogste gemiddelde inkomen. Daarvoor betalen ze wel een prijs; de balans tussen werk en privé is er minder goed. Daarin onderscheidt de regio zich van de andere vier eerdergenoemde regio’s. Daar zijn de inkomens wat lager, maar heeft men wel meer vrije tijd.
Dat de drie grootste Nederlandse steden en hun ommeland laag scoren, komt deels door negatieve effecten van verstedelijking. Die regio’s zijn gemiddeld genomen minder veilig en ze scoren slechter op milieu. Ook werk en privé zijn er minder goed in balans, wat past bij de drukte van de stad. Ze vallen echter het meeste op door de bijzonder lage woontevredenheid van hun inwoners. Dat kan te maken hebben met het grote aandeel van sociale huurwoningen in de steden. Die gaan weliswaar gepaard met relatief lage woonlasten maar de bewoners hebben vaak minder vrijheid in de keuze van een woning. Ook de gestegen prijzen van huur- en koopwoningen in de grote steden kunnen de lage woontevredenheid verklaren. De starters op de woningmarkt zijn de jongeren; zij wonen gemiddeld meer in de grote steden, en kennen een lagere woontevredenheid. Mensen die om economische of sociale redenen gebonden zijn aan de stad, kiezen wellicht voor hoge woonlasten, maar kunnen dat wel als negatief ervaren.
Stedelijkheid is echter niet de enige factor achter een lage brede welvaart. In Zuid-Limburg en de Groningse regio’s is de woontevredenheid ook laag, al dan niet verklaard door aardbevingsschade, maar veiligheid en milieu zijn daar een relatief klein probleem. De knelpunten zijn daar gerelateerd aan de arbeidsmarkt. Het opleidingsniveau ligt gemiddeld lager, de werkloosheid is hoger en er zijn meer flexibele arbeidscontracten. Met als resultaat een lager gemiddeld inkomen.
Conclusies en vervolgonderzoek
Voor het eerst ligt de algehele brede welvaart in Nederland boven het niveau van voor de economische crisis. De toename van de BWI in de afgelopen jaren komt door werk en inkomen: vooral de afnemende werkloosheid draagt positief bij aan de brede welvaart in Nederland, en door subjectief welzijn. Mensen zijn daardoor over het algemeen tevredener met hun leefsituatie. Tegelijkertijd zwakt de afnemende woontevredenheid de brede welvaart juist af: mensen zijn dus over het algemeen tevreden, maar niet zozeer met hun woning. Daar komt bij dat de hoeveelheid fijnstof voor het eerst sinds een aantal jaren niet is afgenomen. Milieu en klimaat kunnen niet los van materiële welvaart worden gezien.
Dat de brede welvaart in Nederland de afgelopen jaren is toegenomen betekent niet dat alle regio’s in Nederland er even goed af komen. De brede welvaart is relatief laag in de drie grootstedelijke regio’s Den Haag, Rotterdam en Amsterdam en juist relatief hoog in Noord-Drenthe, Zuidwest-Friesland en Het Gooi en Vechtstreek. Dat de drie grootste stedelijke gebieden laag scoren komt deels door negatieve effecten van verstedelijking: de veiligheid is er lager en ook het milieu is binnen stedelijke gebieden slechter af. Maar we zien bijvoorbeeld ook dat de scores op tevredenheid in Rotterdam en Den Haag tot de laagste van het land behoren. Stedelijkheid is echter niet de enige factor achter een lage brede welvaart.
Naast de drie genoemde grootstedelijke regio’s zijn er een aantal regio’s aan de rand van Nederland die een relatief lage brede welvaart kennen. Het gaat dan vooral om Zuid-Limburg en Delfzijl en omgeving. Net als binnen de grootstedelijke regio’s is de woontevredenheid binnen deze regio’s relatief laag. We zien in deze regio’s (vooral de Limburgse) bovendien ook lage scores op tevredenheid in het algemeen.
Al met al levert de Brede Welvaartsindicator 2019 duidelijke inzichten op over de staat van brede welvaart in ons land; zowel op nationaal niveau als voor verschillende regio’s. Tegelijkertijd blijven er een aantal vragen open staan (Van Bavel et al., 2019). Allereerst roept de samenhang tussen de onderliggende welvaartsdimensies de vraag op hoe welvaartsverhoging langs één dimensie gerealiseerd kan worden zonder dat deze ten kosten gaat van welvaartsverlaging in andere dimensies. Denk daarbij aan de stijging in inkomen enerzijds en de gelijktijdige daling van de woontevredenheid anderzijds. Daarnaast roept de achterblijvende brede welvaart binnen de drie grootstedelijke gebieden Den Haag, Rotterdam en Amsterdam de vraag op of er binnen deze regio’s nog verschillen bestaan tussen bijvoorbeeld de stad en het ommeland en tussen wijken binnen steden. Belangrijke vraag daarbij is ook of regionale verschillen vooral komen door verschillen in bevolkingssamenstelling of dat deze verschillen daadwerkelijk grootstedelijk van aard zijn. Om dit te beantwoorden besteden we komende tijd nadrukkelijk aandacht aan verschillen in brede welvaart tussen mensen met verschillende achtergrondkenmerken en op lager geografisch schaalniveau.
Literatuur
Badir M. et al. (2016). Netherlands beyond GDP: a Wellbeing Index. Utrecht: Institutions for Open Societies & Rabobank.
Van Bavel, B. ; Hardeman, S.; en Rijpma, R. (2019). Vervolgstappen voor integrale welvaartsmeting. ESB, 104(4772S): 22-25.
De Groot, C.; en Vrieselaar, N. (2019). Koelere bries op huizenmarkt, maar aspirant-koopstarters komen intussen ton te kort voor doorsnee huis. Utrecht: RaboResearch.
Raspe, O.; en Stam, E. (2019). Brede welvaart in de regio verdient meer aandacht. ESB, 104(4772S): 83-85.
Bijlage 1: Methodologie achter de BWI
De methodiek voor de BWI 2019 volgt dezelfde methodiek als de vorig gepresenteerde BWI (Badir et al. 2017). Tabel 1 geeft een overzicht van de belangrijkste methodologische keuzes.
Allereerst hebben we voor zover beschikbaar voor iedere variabele op nationaal niveau voor de jaren 2003-2018 en op regionaal niveau voor de jaren 2013-2018 data verzameld. Wanneer data voor tussenliggende jaren ontbraken, hebben we deze lineair geïnterpoleerd. Wanneer data aan het begin van de reeks ontbrak, hebben we in de meeste gevallen de eerstvolgende bestaande observatie genomen. Wanneer data aan het eind van de reeks ontbrak hebben we de waarde van laatste bestaande observatie genomen. Uitzondering hierop is besteedbaar inkomen, waar we een vergelijkbare bron hebben gebruikt om de missende waarde van 2018 te schatten. Als in een betreffend jaar de data op nationaal niveau data beschikbaar was maar het op regionaal ontbrak hebben we de groeivoet van de nationale reeks gelijk toegepast op alle regio’s.
Vervolgens hebben we alle variabelen genormaliseerd op een schaal van 0 tot 1 om met elkaar vergeleken te kunnen worden. Hiervoor hebben we de min/max-methode gebruikt. Dit betekent voor variabelen die positief bijdragen aan brede welvaart de volgende formule is gehanteerd:
, waarbij Xtr de waarde (tussen 0 en 1) van de getransformeerde variabele is voor gebied r in jaar t; xtr de geobserveerde waarde van de variabele is voor gebied r in jaar t; Min(xn) de vastgestelde goalpost waartegen de geobserveerde waarde aan de onderkant wordt afgemeten; en Max(xn) de vastgestelde goalpost waartegen de geobserveerde waarde aan de bovenkant wordt afgemeten. De variabelen waarvoor deze formule geldt zijn: geluk, tevredenheid met het leven, levensverwachting, % van de bevolking met ten minste middelbaar onderwijs als hoogst genoten opleiding, de PISA-score, de Living Planet Index, gestandaardiseerd besteedbaar inkomen, sociale contacten met familie en vrienden, en institutionele kwaliteit zoals gemeten aan de hand van de verschillende World Bank Governance Indicators.
Voor variabelen die negatief bijdragen aan brede welvaart is de volgende formule gebruikt:
De variabelen waarvoor dit geldt zijn: de hoeveelheid fijnstof, het aantal gewelddadige misdrijven, het aantal moorden en het gemiddeld aantal gewerkte uren.
Daarna zijn de variabelen binnen de dimensies met gelijke weging geaggregeerd. De uitzondering hierop is de dimensie banen. Hierbinnen is werkloosheid voor 2/3e meegewogen en flexibele arbeidsrelaties voor 1/3e. Tot slot is voor het aggregeren van dimensies gebruik gemaakt van het wegingsschema van de OECD Better Life Index (Rijpma et al., 2016).