Onderzoek
Bedrijvensucces in Nederland - wat we (nog niet) weten
Innovatie, ondernemersklimaat, menselijk kapitaal en management zijn de vier pijlers onder bedrijvensucces. Maar hoe deze factoren het succes van Nederlandse bedrijven verklaren is niet duidelijk; daarom doet Rabobank nu grootschalig onderzoek hiernaar.
In het kort
Wat verklaart het succes van Nederlandse bedrijven? We weten veel over dit succes, maar er is ook veel wat we niet weten. Hiervoor is meer onderzoek nodig, en de Rabobank is dan ook begonnen met een groot onderzoek naar het Nederlandse bedrijfsleven. Wat weten we wel? Wie kijkt naar de verdeling van bedrijvensucces voor wat betreft productiviteit valt op dat het merendeel van de bedrijven minder productief is dan gemiddeld. Dat komt niet alleen doordat deze bedrijven achterlopen op het gebied van innovatie, digitalisering, en het aantrekken en vasthouden van menselijk kapitaal. Uit internationaal onderzoek blijkt dat ook de kwaliteit van management een enorm belangrijke aanjager is van productiviteit. Helaas weten we maar weinig over de staat van management in Nederland. Ook andere kenmerken van bedrijven die er mogelijk toe doen, zijn nog niet systematisch in kaart gebracht. Laat staan dat ze in samenhang met kenmerken waar we wél iets over weten zijn onderzocht. Ook is het vaak onduidelijk in hoeverre verschillende kenmerken van bedrijven daadwerkelijk een causaal verband vertonen met succes of slechts een correlatie signaleren. Daarom doet Rabobank samen met onderzoekers van de Universiteit van Oxford en ondernemersvereniging VNO-NCW onderzoek naar verschillende verklaringen van bedrijvensucces. Deze zomer verwachten wij meer te kunnen zeggen over de resultaten van dit onderzoek.
Productiviteitspositie Nederland zwakt af
Veel macro-economische kerncijfers staan voor Nederland op groen: de economie groeit weer en de werkloosheid neemt af. Tegelijkertijd zien we dat de productiviteit van Nederland minder hard is gestegen dan in andere landen. Dat, terwijl door de vergrijzing relatief minder werkenden meer Nederlanders moeten voorzien in hun levensstandaard.
Aan de vooravond van de financiële crisis was Nederland een van de meest productieve landen in Europa. Tegenwoordig is Nederland terug te vinden in de subtop. Als wij de bruto binnenlandse productie (bbp, gecorrigeerd voor prijsverschillen) van Nederland delen door het aantal gewerkte uren dan zien wij dat ons land in 2016 niet productiever is dan Frankrijk, Zwitserland, Duitsland of Denemarken en zelfs achterloopt op België, Noorwegen en Ierland (figuur 1). Wij lopen nog wel ruim voor op de meeste Europese landen en het EU-gemiddelde, maar onze voorsprong wordt kleiner.
Uiteraard gaat het niet om onze plek op de internationale ranglijstjes. Maar het feit dat landen om ons heen met vergelijkbare sociaaleconomische modellen in staat zijn om hun productiviteitsgroei op peil te houden, roept wel de vraag op wat wij beter zouden kunnen doen.
Enorme spreiding in productiviteit onder Nederlandse bedrijven
Er is vaak veel aandacht voor (nieuwe) innovatieve bedrijven als het gaat om productiviteitsgroei. De vraag is of de grote middenmoot aan bedrijven profiteert van productiviteitsverbeteringen die plaatsvinden bij de koplopers. Uit eerder onderzoek van eigen hand blijkt dat er een enorme spreiding is van productiviteit onder bedrijven (figuur 2). De grote middenmoot van bedrijven loopt flink achter op de koplopers. Sterker nog, de meeste bedrijven hebben een lagere productiviteit per werknemer dan gemiddeld het geval is. Dit patroon geldt voor alle sectoren (figuur 3). Niet zozeer een inzet op nieuwe, snelgroeiende bedrijven lijkt van belang te zijn, maar juist in het verhogen van de productiviteit onder de grote middenmoot aan bedrijven lijkt de grootste groeipotentie te liggen.
Wat bepaalt de productiviteit van bedrijven?
Wat maakt een bedrijf productief en hoe komt het dat bedrijven zo verschillen in deze verklarende factoren? Binnen de wetenschappelijke literatuur worden traditioneel grofweg twee typen verklaringen onderscheiden: externe en interne factoren (Penrose, 1959; Bartelsman & Doms, 2000). Externe factoren hebben bedrijven nauwelijks zelf in de hand; ze spelen zich vooral af in de buitenwereld. Externe factoren gaan over de aanwezigheid van financieringsbronnen, het ondernemersklimaat waarin een onderneming opereert en de technologische ontwikkelingen die op haar afkomen. Interne factoren zijn specifiek voor het bedrijf en heeft het daarmee wel zelf in de hand. Hierbij gaat het om de management- en organisatiekwaliteit van het bedrijf en de mate waarin het menselijk kapitaal –dat vaak buiten de organisatie is opgebouwd– aan zich weet te binden. Te verwachten valt dat het samenspel van deze verschillende factoren het uiteindelijke succes van bedrijven bepaalt (Bartelsman & Doms, 2000; Demir et al., 2017). Figuur 4 geeft een schematisch overzicht van de verschillende factoren. In wat volgt leggen we per factor uit wat hierover wordt gezegd in de literatuur en hoe Nederland er hierbij voor staat.
Innovatie: nieuwe producten en nieuwe productieprocessen
Daar waar technologische ontwikkeling sinds jaar en dag wordt gezien als belangrijke aanjager van economische groei (Ambramovitz, 1956; Solow, 1957), wordt innovatie op haar beurt doorgaans gezien als belangrijke aanjager van technologische ontwikkeling (Nelson & Winter, 1977; Dosi, 1988). Hierbij wordt vaak onderscheid gemaakt tussen product- en procesinnovatie.[1] Productinnovatie gaat over de introductie van nieuwe producten waaraan een (intern) bedrijfsproces vooraf gaat.[2] Denk aan de ontwikkeling van een nieuw medicijn door een farmaceutisch bedrijf. Procesinnovatie, daarentegen, gaat over nieuwe manieren om producten te maken. Hierbij gaat het niet zelden om de integratie van een elders ontwikkelde productietechnologie in de eigen bedrijfsvoering. Denk aan de introductie van een nieuwe machine die farmaceutische bedrijven in staat stelt om meer medicijnen in kortere tijd te produceren of een big data-toepassing waarmee een farmaceutisch bedrijf met behulp van voorspelmodellen de toekomstige zorgvraag in kaart brengt. Vaak wordt zo’n machine of big data-toepassing niet door het farmaceutische bedrijf zelf voortgebracht, maar door respectievelijk een machinebouwer of IT-bedrijf. Wat blijft is dat beide vormen van innovatie productiviteitsverhogend werken: productinnovaties dragen bij aan het vervullen van een (latente) marktvraag en procesinnovaties zorgen ervoor dat producten efficiënter tot stand komen (Commander et al., 2011; Basker, 2012).
Nederlandse bedrijven blijven achter op het gebied van productinnovatie ten opzichte van de landen om ons heen: nieuwe producten maken een kleiner onderdeel uit van de omzet van Nederlandse MKB-bedrijven dan in andere landen (figuur 5). Het lijkt er daarmee op dat Nederlandse bedrijven relatief veel moeite hebben met het introduceren van nieuwe producten en dat productinnovatie daarmee mogelijk niet de belangrijkste verklaring is voor productiviteitsgroei onder Nederlandse bedrijven. Hier staat tegenover dat Nederlandse bedrijven wel in staat lijken te zijn procesinnovaties te integreren in hun bedrijfsvoering. Kijken we naar een aantal computertechnologieën dat de afgelopen jaren beschikbaar is gekomen, dan zien we dat Nederlandse bedrijven deze sneller hebben opgepakt dan die van andere landen (figuur 6). Met name het Nederlandse MKB doet het in internationaal perspectief goed. Tegelijkertijd zien we ook dat MKB-bedrijven achterblijven bij het grootbedrijf. Enerzijds heeft dit er mogelijk mee te maken dat MKB-bedrijven niet voldoende zijn toegerust om nieuwe technologieën toe te passen in hun bedrijfsvoering. Zo zou het kunnen dat het personeel van MKB-bedrijven niet over de vaardigheden beschikt om met die nieuwe technologieën om te gaan. Anderzijds zorgen mogelijke schaalvoordelen die zijn verbonden aan de adoptie van nieuwe technologieën ervoor dat deze eerder door grote dan door kleine bedrijven worden omarmd.
[1] Naast product- en procesinnovatie worden er sinds Schumpeter (1934) nog andere vormen van innovatie onderscheiden, zoals marktinnovatie en organisatorische innovatie.
[2] De nadruk op het interne karakter van productinnovatie is enkel bedoeld om aan te geven dat productinnovaties vaak (maar niet altijd) vanuit één of meer bedrijven in de markt worden gezet, terwijl procesinnovaties vaak (maar niet altijd) vanuit een bedrijf uit de markt worden gehaald en daarmee veel meer een extern karakter hebben.
Ondernemersklimaat
Bedrijven kunnen alleen succesvol zijn in het juiste ondernemersklimaat; of wat Stam (2015) het ondernemerschaps-ecosysteem noemt (zie ook: Giesbergen, 2016). Het gaat hierbij onder andere om de kwaliteit van formele instituties zoals wet- en regelgeving, de kwaliteit van fysieke infrastructuur, toegang tot financiering, aansluiting op (internationale) netwerken en toegang tot hoogwaardige kennis. Van al deze elementen van een voordelig ondernemersklimaat weten we met name van de aansluiting op internationale netwerken dat deze samenhangt met betere bedrijfsprestaties (Topalova & Khandelwal, 2011; Kasahara & Lapham, 2013). Voor de meeste andere elementen van het ondernemersklimaat is het empirische bewijs voor hun bijdrage aan bedrijvensucces nochtans dun gezaaid (Stam, 2015; Stam, 2018).
Uiteraard vormt het algehele ondernemersklimaat geen onderscheidende factor voor bedrijvensucces bínnen Nederland; alle bedrijven staan hier immers bloot aan hetzelfde klimaat. Wel is het Nederlandse ondernemersklimaat mogelijk een belangrijke factor in het succes van bedrijven die internationaal opereren: concurrenten in het buitenland die onder een gunstiger klimaat opereren hebben mogelijk een voorsprong op Nederlandse bedrijven. Afgaand op de verschillende internationale ranglijsten lijkt het algehele Nederlandse ondernemersklimaat er goed voor te staan. Zo staat Nederland vierde op de Global Competitiveness Index, ook vierde op de Logistics Performance Index en zelfs tweede in het Global Enabling Trade Report.
Financiering
Een aspect van het ondernemersklimaat waar Nederland wel minder goed op scoort is het verkrijgen van bankfinanciering. Kredietaanvragen worden in Nederland vaker afgewezen dan in andere landen en de kosten van kleine bankleningen zijn relatief hoog (figuur 7 en 8). De vraag is echter in hoeverre dit daadwerkelijk een probleem is.
Ten eerste geeft slechts 10 procent van de bedrijven met vijf tot vijftig werknemers aan dat ze financiering als belangrijkste belemmering ervaren. Voor bedrijven met meer werknemers ligt dat percentage nog lager (CBS, 2018).
Ten tweede lijkt het financieringsklimaat de productiviteit bij het MKB niet in de weg te staan. Het Nederlandse MKB met meer dan negen werknemers is ruim productiever dan het MKB in het Verenigd Koninkrijk, Duitsland en Frankrijk (Staat van het MKB Jaarbericht 2017, p. 20). Een gedeeltelijke uitzondering hierop is Denemarken. Daar zien wij dat het kleinbedrijf (tien tot vijftig werknemers) productiever is. Opvallend genoeg is juist Denemarken het land dat het nog ‘slechter’ doet voor wat betreft de verkrijgbaarheid van bankfinanciering.
Menselijk kapitaal
Naast innovatie en ondernemersklimaat komt ook menselijk kapitaal uit studies vaak naar voren als belangrijke verklaring van bedrijvensucces (Fox & Smeets, 2011). Zo is het voor bedrijven bijvoorbeeld moeilijk om procesinnovaties te implementeren wanneer werknemers niet de vaardigheden hebben om hiermee om te gaan. Menselijk kapitaal heeft voor bedrijven twee dimensies. Eén gaat over de kwaliteit van het arbeidsaanbod: zijn er überhaupt genoeg vaardige arbeidskrachten voor handen op de arbeidsmarkt? De andere dimensie heeft te maken met het HR-beleid van bedrijven zelf: hoe zorgt een bedrijf ervoor dat het vaardig personeel aantrekt en vasthoudt? Menselijk kapitaal is, kortom, zowel een interne als een externe factor: bedrijven kunnen er deels invloed op uitoefenen, maar hebben het zeker niet volledig zelf in de hand.
Aan de arbeidsmarktkant zien we dat de Nederlandse beroepsbevolking beter is opgeleid dan het Europese gemiddelde, maar er zijn diverse landen waar een groter deel van de bevolking naar een hogeschool of universiteit is geweest (figuur 9). Tegelijkertijd constateren we dat het Nederlandse MKB vergeleken met andere landen naar verhouding meer werknemers heeft met gespecialiseerde ICT-vaardigheden. Ervan uitgaande dat digitalisering vandaag de dag een belangrijke rol speelt bij procesinnovaties, lijkt het er daarmee op dat Nederlandse bedrijven goed zijn toegerust in het menselijk kapitaal dat daarvoor nodig is (figuur 10). De vraag die vooralsnog open staat, is in hoeverre en op welke manier menselijk kapitaal een bijdrage levert aan het succes van bedrijven in Nederland. Als externe factor staat Nederland er slecht noch goed voor in internationaal perspectief, maar het blijft onduidelijk in hoeverre Nederlandse bedrijven in staat zijn vaardig personeel aan te trekken, te benutten en te behouden.
Management en organisatie
Zelfs met het juiste ondernemersklimaat, voldoende innovatie en menselijk kapitaal is een bedrijf niet verzekerd van succes. Men moet deze factoren ook op een productieve manier weten te combineren. Hoe een bedrijf zijn organisatie inricht en zijn mensen en processen inzet bepaalt daarom in belangrijke mate de productiviteit van de onderneming.
Het meten van de kwaliteit van management en organisatie is een uitdaging: wat houdt goed management in en hoe kunnen zulke ogenschijnlijk kwalitatieve factoren worden gekwantificeerd? In een baanbrekende studie naar verschillen in de kwaliteit van management en organisatie tussen landen en bedrijven stellen Bloom en Van Reenen (2007) een methodologie voor om de kwaliteit van management en organisatie op een gestructureerde manier te meten. Het gaat er hierbij vooral om hoe het dagelijkse reilen en zeilen binnen een bedrijf verloopt en niet om strategische vraagstukken, zoals wat voor producten een bedrijf zou moeten ontwikkelen of welke markten het zou moeten betreden. Beoordeeld wordt in hoeverre operationele activiteiten vlekkeloos verlopen, doelen duidelijk worden vastgesteld en opgevolgd, activiteiten in het productieproces worden gemonitord en talent wordt gewaardeerd. Door data hierover via telefonische interviews op te halen slaagden Bloom en Van Reenen (2007) er in daadwerkelijk onder de motorkap van bedrijven te kijken.
De aanpak van Bloom en Van Reenen heeft tot verschillende inzichten over het succes van bedrijven geleid (zie Bloom et al. (2014) voor een overzicht). Allereerst blijkt dat er een enorme spreiding van management- en organisatiekwaliteit bestaat onder bedrijven. Waar je, afgaand op de veelheid aan handboeken bedrijfskunde, wellicht zou verwachten dat goede management- en organisatiepraktijken vrijelijk beschikbaar zijn voor alle bedrijven om te worden toegepast, zien we in de praktijk dat dit geenszins het geval is.
Daarnaast laten Bloom en Van Reenen zien dat de kwaliteit van management en organisatie onder bedrijven samenhangt met een veelheid aan uitkomstmaten. Bedrijven met een hogere management- en organisatiekwaliteit zijn productiever (Bloom & Van Reenen, 2007), winstgevender (Sadun et al., 2017), gaan efficiënter om met hun energiehuishouding (Bloom et al., 2009), bieden werknemers een betere balans tussen werk en privé (Bloom et al., 2009) en lijken bovendien innovatiever te zijn (Romano, 2018). Deze bevindingen gelden voor de industriesector, maar zijn ook getest binnen de zorg (Bloom et al., 2014), de groot- en detailhandel (Bloom et al., 2012) en het onderwijs (Bloom et al., 2014). Er zijn dus goede redenen om te denken dat de grote spreiding van productiviteit van bedrijven samenhangt met de spreiding van managementkwaliteit.
Toegegeven, veel van bovengenoemde uitkomsten betreffen slechts correlaties en tonen daarbij niet per se een causale relatie aan tussen management- en organisatiekwaliteit enerzijds en productiviteit, winstgevendheid en andere uitkomstmaten anderzijds. Toch zijn er ook aanwijzingen dat het hier wel degelijk om causale relaties gaat. In een studie naar Indiase bedrijven laten Bloom et al. (2012) zien dat bedrijven die worden geholpen om hun management te verbeteren het na die interventie beter doen dan bedrijven die dergelijke hulp niet krijgen. Het verbeteren van de management- en organisatiekwaliteit van bedrijven zorgt er onder verder gelijke omstandigheden dus voor dat bedrijven betere prestaties weten te overleggen.
Waar staat Nederland op het gebied van management- en organisatiekwaliteit? Het simpele antwoord luidt: we hebben geen idee. Terwijl de methode van Bloom en Van Reenen in meer dan dertig landen is toegepast, blijft Nederland vooralsnog onbesproken. Hoe ziet de spreiding van managementpraktijken er in Nederland uit? Hoe scoren Nederlandse bedrijven ten opzichte van andere landen? In hoeverre draagt de kwaliteit van management en organisatie ook in Nederland bij aan het succes van bedrijven? Hoe verhoudt de kwaliteit van management en organisatie zich tot andere verklaringen van bedrijvensucces? Om deze vragen te beantwoorden doet Rabobank op dit moment aan de hand van de methode van Bloom en Van Reenen onderzoek naar bedrijvensucces in Nederland. De eerste resultaten daarvan verwachten we in juni.
Hoe maken we (alle) Nederlandse bedrijven succesvol?
Voor de juiste vormgeving van macro-economisch beleid stelt Harvard-econoom Dani Rodrik voor eerst de juiste diagnose te stellen alvorens over te gaan tot het voorschrijven van beleidsrecepten (Rodrik, 2010). Wat geldt voor macro-economisch beleid geldt wat ons betreft ook voor het aanjagen van bedrijvensucces: wanneer we weten wat de knoppen zijn waaraan gedraaid moet worden, kunnen we bedrijven gerichter helpen succesvol te worden. De eerste stap bestaat wat ons betreft dan ook uit het achterhalen van de kenmerken van bedrijven die –wellicht in samenhang met elkaar– van doorslaggevend belang zijn in het bepalen van hun succes en falen. Rabobank zet hierbij in op een grootschalig en representatief onderzoek onder bedrijven in de industrie, de zorg en de groot- en detailhandel waarbij de verschillende potentiële verklaringen van bedrijvensucces gelijktijdig worden onderzocht. Vanuit dit onderzoek wil Rabobank het gesprek met bedrijven aangaan en tot concrete aanknopingspunten komen voor verdere ontwikkeling van het bedrijfsleven.
Literatuur
Abramovitz, M. (1956). Resource and Output Trends in the United States Since 1870. American Economic Review, 46(2), 5-23.
Bartelsman, E. J., & Doms, M. (2000). Understanding productivity: Lessons from longitudinal microdata. Journal of Economic Literature, 38(3), 569-594.
Bloom, N., Eifert, B., Mahajan, A., McKenzie, D., & Roberts, J. (2013). Does management matter? Evidence from India. Quarterly Journal of Economics, 128(1), 1-51.
Bloom, N., Genakos, C., Sadun, R., & Van Reenen, J. (2012). Management practices across firms and countries. The Academy of Management Perspectives, 26(1), 12-33.
Bloom, N., Genakos, C., Martin, R., & Sadun, R. (2010). Modern management: good for the environment or just hot air?. Economic Journal, 120(544), 551-572.
Bloom, N., Kretschmer, T., & Van Reenen, J. (2009). Work-life balance, management practices and productivity. In International differences in the business practices and productivity of firms (pp. 15-54). University of Chicago Press.
Bloom, N., Lemos, R., Sadun, R., Scur, D., & Van Reenen, J. (2014). JEEA-FBBVA Lecture 2013: The new empirical economics of management. Journal of the European Economic Association, 12(4), 835-876.
Bloom, N., Lemos, R., Sadun, R., & Van Reenen, J. (2015). Does management matter in schools?. The Economic Journal, 125(584), 647-674.
Bloom, N., Sadun, R., & Van Reenen, J. (2014). Does management matter in healthcare. Boston, MA: Center for Economic Performance and Harvard Business School.
Bloom, N., & Van Reenen, J. (2007). Measuring and explaining management practices across firms and countries. Quarterly Journal of Economics, 122(4), 1351-1408.
Demir, R., Wennberg, K., & McKelvie, A. (2017). The strategic management of high-growth firms: a review and theoretical conceptualization. Long Range Planning, 50(4), 431-456.
Dosi, G. (1988). Sources, procedures, and microeconomic effects of innovation. Journal of Economic Literature, 1120-1171.
Fox, J. T., & Smeets, V. (2011). Does input quality drive measured differences in firm productivity?. International Economic Review, 52(4), 961-989.
Giesbergen, B. (2016). Ondernemerschap als sleutel voor meer verdienvermogen, Rabobank.
Kasahara, H., & Lapham, B. (2013). Productivity and the decision to import and export: Theory and evidence. Journal of International Economics, 89(2), 297-316.
Nelson, R. R., & Winter, S. G. (1977). In search of useful theory of innovation. Research Policy, 6(1), 36-76.
Penrose, E. T. (1959). The Theory of the Growth of the Firm. Oxford: Oxford University Press.
Rodrik, D. (2010). Diagnostics before prescription. Journal of Economic Perspectives, 24(3), 33-44.
Romano, L. (2018). Explaining Growth Differences across Firms: The Interplay between Innovation and Management Practices. JRC Working Papers on Corporate R&D and Innovation, No 03/2018, Joint Research Centre.
Sadun, R., Bloom, N., van Reenen, J. (2017). Why do we undervalue competent management? Harvard Business Review, Sep/Oct 2017, pp. 120-127.
Schumpeter, J. A. (1934). The Theory of Economic Development: an Inquiry into Profits, Capital, Credit, Interest, and the Business Cycle. Cambridge, MA: Harvard University Press.
Solow, R. M. (1957). Technical change and the aggregate production function. Review of Economics and Statistics, 312-320.
Stam, E. (2015). Entrepreneurial ecosystems and regional policy: a sympathetic critique. European Planning Studies, 23(9), 1759-1769.
Stam E. (2018). Measuring Entrepreneurial Ecosystems. In: O'Connor A., Stam E., Sussan F., Audretsch D. (eds) Entrepreneurial Ecosystems. International Studies in Entrepreneurship, Vol 38. Springer, Cham.
Topalova, P., & Khandelwal, A. (2011). Trade liberalization and firm productivity: The case of India. Review of Economics and Statistics, 93(3), 995-1009.