Onderzoek
De flexibele arbeidsmarkt - grenzen aan flex?
Het aandeel vaste contracten is in alle sectoren gedaald. Wel verschilt de mate van flexibilisering per sector en beroepsgroep. Wij verwachten dat aanhoudende arbeidsschaarste de flexibilisering in specifieke beroepen zal afremmen.
In het kort
Het aandeel werkzame personen in Nederland dat een vast contract heeft is de afgelopen jaren flink gedaald. Waar in 2003 nog 73 procent van de mensen met werk een contract voor onbepaalde tijd had, was dat in het derde kwartaal van 2017 nog maar 60 procent (figuur 1). Flexibele arbeidskrachten, zoals zelfstandigen en werknemers met een tijdelijk of oproepcontract, zijn hiervoor in de plaats gekomen. In 2017 had ongeveer 40 procent van de werkenden een flexibel contract.
In alle sectoren is flexwerk toegenomen
In alle sectoren is het aandeel flexibel werk sinds 2003 toegenomen (figuur 2). Met name in de bouwnijverheid en de horeca is het aandeel werkzame personen dat een vast contract heeft flink gedaald. In de bouwnijverheid had in 2003 nog 74 procent van de werkenden een vast contract; in 2016 was dit gedaald naar 55 procent. In de horeca heeft tegenwoordig nog maar 30 procent een vast contract.
Hoe komt het dat het aandeel flexibele krachten in sommige sectoren groter is dan in andere sectoren? Soms vereist de aard van het werk een grote mate van flexibiliteit, bijvoorbeeld omdat het werk seizoensgebonden pieken laat zien. Dit is bijvoorbeeld het geval in de horeca, waar in het zomerseizoen meer werk is dan in de koudere maanden. In deze sector heeft een groot deel van de arbeidskrachten een tijdelijk of oproepcontract (figuur 3). Daarentegen zijn er ook beroepen en sectoren waarin de aard van het werk zich niet of nauwelijks leent voor flexibele arbeidskrachten, zoals bij politie of defensie of in hogere managementfuncties.
De overheid is de sector met het grootste aandeel werkzame personen met een vast contract; bijna 90 procent heeft een contract voor onbepaalde tijd. In de zakelijke dienstverlening heeft de helft van de werkzame personen een vast contract. Deze sector bestaat enerzijds uit bedrijven die specialistische zakelijke diensten aanbieden, zoals advocatenkantoren en reclamebureaus, en anderzijds uit bedrijven die ondersteunende diensten aanbieden, waaronder beveiliging, schoonmaak en arbeidsbemiddeling. Bijna dertig procent van de mensen die in de zakelijke dienstverlening werken, werkt als zelfstandige.
Structurele verschuiving
Het is opmerkelijk dat in alle sectoren het aantal flexibele contracten is toegenomen, zelfs in sectoren die niet of nauwelijks seizoensgebonden of conjunctuurgevoelig zijn, zoals de overheid, de zorg en het onderwijs. Hoe kan dit? Komt dit door de crisis? Zoals in figuur 1 is te zien, doet de verschuiving naar meer flexibele arbeidsrelaties zich in Nederland al voor sinds 2003 (zie figuur 1) en is deze dus niet uitsluitend het gevolg van de crisis. De crisis heeft deze ontwikkeling hooguit versterkt. Nederland behoort tot de Europese koplopers voor wat betreft flexibele arbeid; alleen in Polen, Spanje, Griekenland en Portugal ligt het aandeel flexibel werk hoger (CBS, 2017).
Het verschil in flexibilisering in de verschillende EU-landen lijkt vooral samen te hangen met het verschil in arbeidsmarktinstituties (CPB, 2016a). Nederlandse werkgevers kunnen risico’s en kosten, zoals ontslagbescherming en doorbetaling bij langdurige ziekte, vermijden door flexibele krachten aan te nemen. Het minimumloon van werknemers en de belastingen, sociale premies en pensioenpremies die moeten worden betaald bij werknemers maken het aanstellen van zzp‘ers in Nederland aantrekkelijker (CPB, 2016b).
Werknemers hebben juist een voorkeur voor een vast contract: uit de Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden van TNO en CBS blijkt dat 93 procent van de werknemers tussen de 25 en 54 jaar een vast contract belangrijk of heel belangrijk vindt. Bij werknemers tussen de 55 en 64 jaar ligt dit percentage op 95. Onder zelfstandigen lopen de voorkeuren uiteen. Een flinke groep zelfstandigen met een goede arbeidsmarktpositie kiest bewust voor een bestaan als zelfstandige, bijvoorbeeld vanwege de hogere autonomie en de lagere belasting- en premiedruk. Daarnaast is er een groep met een slechtere arbeidsmarktpositie die liever in loondienst zou werken, maar een bestaan als zelfstandige kiest om langdurige werkloosheid te vermijden. Bij het aantrekken van de werkgelegenheid valt te verwachten dat deze laatste groep steeds kleiner wordt. Ook wil het kabinet Rutte III maatregelen nemen om de groei van het aantal zelfstandigen aan de onderkant van de arbeidsmarkt tegen te gaan (RaboResearch, 2017a).
Een kwestie van onderhandelingsmacht?
Wanneer werkgevers een structurele voorkeur hebben voor flexibiliteit en werkenden juist de voorkeur hebben voor ofwel een vast contract of goed verdienen als zelfstandige, dan lijkt de uitkomst het gevolg van arbeidsmarktpositie en onderhandelingsmacht. Mogelijk verklaart dit waarom de flexibilisering in de ene beroepsgroep veel sneller gaat dan in de andere.
Zo lijkt het erop dat de flexibilisering grotendeels voorbij is gegaan aan die beroepsgroepen waar al langere tijd sprake is van arbeidsschaarste. Van de ingenieurs, ICT-specialisten en gespecialiseerde verpleegkundigen heeft nog altijd meer dan 70 procent een vast contract. Bij beroepen en sectoren waar tijdens de crisis de klappen vielen is de flexibilisering sneller gegaan. Zo heeft nog maar 45 procent van de bouwvakkers en 25 procent van de kappers en schoonheidsspecialisten[1] een vast contract (figuur 4).
[1] Wij beperken ons hier bewust tot ‘reguliere’ beroepen waarin niet of nauwelijks scholieren of studenten werkzaam zijn.
Grenzen aan flex
De flexibilisering van de arbeidsmarkt lijkt een structurele trend. Het aandeel vaste contracten daalt, ook bij een lage werkloosheid; ook in de periode 2007-2008 zette deze trend door. Wel zien we dat in beroepsgroepen waar gedurende langere tijd een schaarste is aan gekwalificeerd personeel de flexibilisering veel langzamer gaat dan bij beroepen waar geen of pas sinds kort sprake is van schaarste.
Wij verwachten geen grote ommekeer van de huidige trend naar meer flexibele contractvormen. Wel zal in meer beroepen en sectoren sprake zijn van schaarste (zie ook onze eerdere publicatie Arbeidsschaarste – krapte op komst in veel Nederlandse sectoren). Arbeidsschaarste zal de flexibilisering in specifieke beroepsgroepen afremmen. Voor beroepen en sectoren waar geen schaarste is, zoals administratief medewerkers in de financiële dienstverlening, is het waarschijnlijker dat de trend naar flexibelere arbeidsrelaties onverminderd doorzet.
Bronnen
Centraal Bureau voor de Statistiek (2017), Flexwerk in Nederland en de EU, dossierpagina.
Centraal Planbureau (2016a), Flexibele arbeid in een internationaal perspectief: Een empirische analyse en een aantal casussen, november.
Centraal Planbureau (2016b), Flexibiliteit op de arbeidsmarkt, november.
RaboResearch (2017a), Arbeidsmarkt: nieuw kabinet verkleint verschillen tussen vast en flex ... een beetje, oktober.
RaboResearch (2017b), Arbeidsschaarste – krapte op komst in veel Nederlandse sectoren, december.
TNO & Centraal Bureau voor de Statistiek (2017), Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden 2016.