Onderzoek
Hoe goed zijn vleesvervangers voor het milieu?
Ook je buik vol van broeikasgassen? Vleesvervangers zijn CO2-eq-zuiniger dan dierlijke eiwitten. Maar hoeveel CO2-eq ze besparen hangt vooral af van het vlees dat ze vervangen; rund is bijvoorbeeld veel CO2-eq-intensiever dan varken of kip.
In het kort
De veeteelt is wereldwijd verantwoordelijk voor 14,5 procent van de broeikasgasemissies (FAO, 2013). Vermindering van vleesconsumptie kan dus helpen in de strijd tegen de opwarming van de aarde. Alternatieve eiwitten, zoals vleesvervangers, hebben vrijwel altijd een lagere footprint dan het stuk vlees dat wordt vervangen (Blonk, 2017). Dat Nederlanders steeds meer vlees vervangen door alternatieve eiwitten kan dus bijdragen aan het behalen van de doelstellingen van het Parijsakkoord. Dit Themabericht gaat in op hoeveel deze vervanging kan opleveren; de verschillen kunnen namelijk aanzienlijk zijn. Zo kan de vervanging van een stuk rundvlees meer opleveren dan de vervanging van een stuk kip. Hoewel klimaatverandering een mondiaal probleem is, focust dit stuk zich op Nederland.
Markt voor vleesvervangers groeit
De vraag naar vleesvervangers neemt toe en zelfs vleesproducenten spelen hier op in door hun assortiment uit te breiden met vegetarische maaltijdoplossingen (Sherrard, 2017). De alternatieve eiwitten zijn grofweg onder te verdelen in drie typen: vleesvervangers (bijvoorbeeld vegetarische schnitzel, tofu, falafel), opkomende alternatieven (bijvoorbeeld insecten, algen) en kweekvlees. De markt voor vleesvervangers is hierbij het meest ontwikkeld en vormt momenteel bijna 100 procent van de totale alternatieve-eiwittenmarkt. Kweekvlees en andere opkomende alternatieven zitten veelal nog in de ontwikkelingsfase. Daarom zal dit Themabericht zich ook richten op vleesvervangers, die voor een groot deel zijn gebaseerd op plantaardige eiwitten of (in mindere mate) zuivel.
In Nederland eten consumenten steeds meer vleesvervangers. De omzetgroei van de aanbieders van vleesvervangers is dan ook hoog in ons land. Zoals figuur 1 laat zien ligt deze groei hoger dan die van vlees of vis, die de afgelopen paar jaar zelfs een daling laten zien. Euromonitor voorspelt dat de groei van vleesvervangers ook de komende jaren hoger zal liggen dan de groei van vlees en vis. Wel is het marktaandeel van vleesvervangers in vergelijking met vlees en vis nog steeds laag (zie figuur 2). De daling in vleesconsumptie is ook te zien in figuur 3.
Consument kiest om verschillende redenen voor vleesvervangers
De consument heeft verschillende redenen om minder vlees te eten. Uit een enquête van het PBL blijkt dat Nederlanders voornamelijk een vleesloze maaltijd eten omdat deze simpelweg toevallig geen vlees bevat (42 procent; Rood, 2014). Vooral voor consumenten die vaak vlees eten is dit een reden. Want hoe minder vlees mensen eten, des te bewuster ze hiermee bezig zijn. Wanneer het wel een bewuste keuze is om geen vlees te eten, zijn de voornaamste redenen hiervoor dat het beter is voor de gezondheid (12 procent), het goedkoper is (10 procent), beter is voor dier (6 procent) en milieu (7 procent) of dat men het lekkerder vindt (7 procent). Voor consumenten die minder vlees willen eten bij de warme maaltijd is er een aantal belemmeringen. De meest genoemde belemmeringen zijn dat vlees erg lekker is, vlees eten een gewoonte is die lastig is te doorbreken, het de maaltijd compleet maakt en dat vleesvervangers duur zijn.
Met het vervangen van een biefstuk bespaar je meer CO2-eq dan met een kippenpoot
Op dit moment komt het vlees dat we in Nederland consumeren uit verschillende landen. De herkomst en het type vlees zeggen veel over de emissie-intensiteit per kilo. Vooral rundvleesproductie kent grote verschillen in de CO2e-intensiteit, terwijl kip en varken hierin relatief weinig variatie laten zien. De variatie heeft met een aantal dingen te maken. Allereerst is de toeschrijving van de emissies een belangrijke factor. Wanneer een dier meer producten kan leveren, zoals melk, wol of vlees, zullen de emissies ook worden toebedeeld aan al deze producten. Hierdoor kan een kilo rundvlees van een voormalige melkkoe minder emissie-intensief zijn dan een rund gefokt voor enkel vleesconsumptie.
Een tweede factor is het voer dat runderen krijgen. Ze hebben een hogere emissie-intensiteit indien het voer niet goed verteerbaar is en ze meer gasvorming hebben (methaan). Dit komt voornamelijk door grazen. Een derde factor is de veeteelt. Wanneer een dier sneller groeit, kan het sneller naar de slacht. Hierdoor heeft het dier minder dagen om broeikasgassen uit te stoten. In Latijns-Amerika en het Caribisch gebied speelt ontbossing sterk mee als vierde factor. Hier worden stukken bos gekapt om weides van te maken waar vee kan grazen. Al deze factoren hebben als resultaat dat vlees uit Europa, Noord-Amerika, Oceanië en Rusland de minste emissies uitstoten per kilo (FAO, 2013). Een kilo rundvlees uit Latijns-Amerika of het Caribisch gebied (LAC) stoot al snel vier keer zoveel broeikasgassen uit als een kilo rund uit Europa. Tel daarbij op dat het transport van het vlees (na de slacht) nog niet is meegenomen in deze berekening. Dit maakt het verschil nog groter voor Nederlandse consumenten.
Om een beeld te krijgen van de vleesconsumptie is in figuur 4 de afkomst van de rundvleesimport te zien. Hierbij zijn twee kanttekeningen belangrijk. Allereerst dat Nederland een doorvoerland is. Dit betekent dat de import van vlees niet per se iets zegt over de consumptie van Nederlanders. Ten tweede kunnen deze importcijfers uit Europa de werkelijkheid onderschatten. Het is namelijk pas vanaf 1,5 miljoen euro verplicht om Europese vleesimport op te geven (Intra-EU trade & Reporting). De import van kleinere hoeveelheden zitten dus waarschijnlijk niet in deze cijfers. Zoals figuur 4 ook laat zien komt het grootste gedeelte van het rundvlees uit Europa en slechts een klein gedeelte uit LAC (FAO, 2013). Het is dus waarschijnlijk dat Nederlanders rund eten met een relatief lage CO2-eq-intensiteit[1].
Het type vlees dat we consumeren bepaalt ook het verschil in emissie-intensiteit. Een rund stoot zowel absoluut (totaal) als relatief (per kilo) vele malen meer broeikasgassen uit dan bijvoorbeeld een kip[2]. Figuur 5 en 6 laten deze absolute en relatieve verschillen zien.
[1] Dit Themabericht spreekt alleen over CO2-equivalenten. Afgekort noteren wij dit als CO2-eq.
[2] Cijfers over de footprint van een kilo vlees lopen erg uiteen. De FAO hanteert bijvoorbeeld een andere berekening en komt uit op 5,4 kg CO2-eq/kg product voor kip, 6,1 voor varken en 46,2 voor rund.
De voordelen van vleesvervangers zijn dus vooral afhankelijk van het type vlees dat wordt vervangen. Wanneer we alleen kijken naar het effect van de hoeveelheid emissies zou de vervanging van een stuk rundvlees per week namelijk meer effect hebben dan de vervanging van vijf keer kip per week. Als een consument dus zijn of haar footprint wil verlagen, dan is het goed om te weten dat niet alleen een vleesvervanger veel impact kan hebben maar ook een andere vleesmix met minder rund.
Nederlands beleid voor consumenten minimaliseert het spillover-effect naar het buitenland
Overheidsbeleid speelt een belangrijke rol in het reduceren van de uitstoot van broeikasgassen, en dat geldt ook voor voedselconsumptie en -productie. Het beste beleid voor het reduceren van broeikasemissies is het invoeren van een CO2-eq-beprijzing, en dat geldt net zozeer voor voedselproductie als voor die van andere producten. CO2-beprijzing functioneert optimaal op wereld- of Europees niveau, maar hoe meer landen (en belangen) er betrokken zijn, hoe lastiger het is om dit in de praktijk voor elkaar te krijgen. Het is dus een ‘second best’ optie om CO2-eq-intensieve producten duurder te maken voor consumenten.
Nederland is onderdeel van Europa en zijn vrije handel. Het is dus goed om bij beleidsvorming ook na te denken over alternatieve producten uit het buitenland (Janssen, 2017). Een goed klimaatbeleid heeft effect op de hoeveelheid broeikasgassen in de lucht, ongeacht in welk land deze uitstoot plaatsheeft. Dus een goede beleidsmaatregel zorgt ervoor dat er geen prikkels zijn om alternatieven uit het buitenland te importeren. Vanwege de Europese vrijhandel en het vleesaanbod uit verschillende landen in de supermarkten is het daarom logisch om beleid te richten op de consument en niet op de producent. Wanneer het beleid zich namelijk op de Nederlandse producent zou richten, worden buitenlandse alternatieven relatief goedkoper. Wanneer consumenten meer buitenlandse producten kopen, neemt de totale uitstoot wellicht niet af, maar verplaatst de uitstoot zich alleen. Een consumptiebelastingverhoging maakt zowel Nederlands als buitenlands vlees duurder.
Op dit moment kent Nederland echter een prijsdrukkende maatregel voor vlees door de EU-subsidies die de boeren krijgen (Bruyn, 2018). Uit onderzoek van Bruyn blijkt dat hierbij per kilo ongeveer 0,42 euro subsidie op rund- en kalfsvlees, 0,02 euro op varkensvlees en 0,01 euro op kippenvlees zit. Dit zorgt er dus voor dat juist het CO2e-intensieve vlees relatief goedkoper is. CE Delft heeft hier onderzoek naar gedaan. Daaruit blijkt dat een hogere btw op vlees de meest effectieve manier is om de vleesconsumptie af te laten nemen. Dit sluit aan bij wat economisch gezien logisch is, namelijk de CO2e-intensieve producten zoals vlees zwaarder belasten. Rundvlees is doorgaans duurder dan kip of varken, dus door een procentuele prijsverhoging in te voeren stijgt de prijs van het meest CO2-eq-intensieve stuk vlees absoluut gezien ook het meest.
Conclusie
Als Nederland een bijdrage wil leveren aan het Parijsakkoord door zijn footprint te verlagen met een andere vleesconsumptie, zal zowel de consument als de overheid hierin verantwoordelijkheid moeten nemen. Consumenten door bewuster te kiezen óf ze vlees eten en welk vlees ze kopen en de overheid door dit te ondersteunen met het juiste beleid. Door goed beleid consumeren mensen niet alleen minder vlees, maar verschuift de vleesmix hopelijk ook van CO2eq-intensief vlees naar minder CO2eq-intensief vlees of vleesvervangers.
Literatuur
Van den Berg, M. (2018). Sustainable Diets and Not-So-Sustainable Consumers, Rabobank
Broekema, R. en van Paassen, M. (2017). Milieu-effecten van vleesvervangers, Blonk consultants
De Bruyn, S., Warringa, G. en Odegard, I. (2018). De echte prijs van vlees, CE Delft
Van Dooren, C. en Postma-Smeets, A. (2015). Factsheet nieuwe eiwitbronnen als vleesvervanger, Voedingscentrum
Gerber, P.J., Steinfeld, H., Henderson, B., Mottet, A., Opio, C., Dijkman, J., Falcucci, A. en Tempio, G. (2013). Tackling climate change through livestock – A global assessment of emissions and mitigation opportunities. Food and Agriculture Organization of the United Nations (FAO)
Janssen, T. (2017). Welke maatregelen kunnen Nederland duurzamer maken?, Rabobank
Rood, T., van Gelder, M, en van Zeijts, H. (2014). Nederlanders en duurzaam voedsel - Enquête over motieven voor verduurzaming van het voedselsysteem en consumptiegedrag. PBL (Planbureau voor de Leefomgeving)
Sherrard, J. en de Jong, B. (2017). Watch out… or They Will Steal Your Growth, Rabobank
Stehfest, E., Bouwman, A. F., Van Vuuren, D.P., Den Elzen, M.G.J., Jeuken, M., van Oorschot, M. en Kabat, P. (2008) Vleesconsumptie en klimaatbeleid. Planbureau voor de Leefomgeving (PBL)
Terluin., Ida., Verhoog, D., Dagevos, H., Horne. van, P., en Hoste, P. (2017). Vleesconsumptie per hoofd van de bevolking in Nederland, 2005-2016. Wageningen, Wageningen Economic Research
Vogel, S. (2017). Veggie Meals Won’t Kill Your Feed Business: The Impact of Alternative Proteins on Livestock Feed, Rabobank