Update
Inflatiemonitor Nederland: lichtpuntjes aan het eind van de inflatietunnel
Inflatie is terug van weggeweest en domineert momenteel het economische nieuws. Een sterke stijging van het algemene prijspeil kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie geven we duiding aan de inflatiecijfers en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer technische informatie verwijzen we naar de laatste paragraaf van deze publicatie.
In het kort
Flashcijfers voor oktober 2022
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft het (voorlopige) inflatiecijfer voor oktober 2022 gepubliceerd: 16,8 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in oktober 16,8 procent hoger lag dan in dezelfde maand een jaar geleden. De realisatie was sterk in lijn met onze inflatieverwachting voor oktober van 16,3 procent (zie verwachtingen verderop).
Energiebijdrage daalt lichtjes
De inflatie kwam in oktober iets lager uit dan een maand geleden (zie figuur 1 en tabel 1). De energiebijdrage nam met 0,7 procentpunt ook iets af. Daartegenover staan hogere bijdragen van voeding, industriële goederen en diensten. Dit is in lijn met het idee dat hogere energieprijzen met vertraging doorsijpelen in de prijzen van andere productgroepen, zoals we in eerdere publicaties al aankaartten. Dit dempt de negatieve impact van op maandbasis afvlakkende energieprijsstijgingen of energieprijsdalingen waardoor de inflatie langer hoog blijft.
De energieprijzen lagen in oktober 99,8 procent hoger dan in dezelfde maand één jaar geleden. Dit is een daling ten opzichte van de 113,8 procent in september. Wij schatten dat de gemiddelde energierekening voor gas en elektriciteit, zoals het CBS die definieert, in oktober met 170 procent is opgelopen ten opzichte van een jaar geleden. Dit was in september nog ruim 190 procent. De variabele tarieven voor gas en elektriciteit bevonden zich in oktober waarschijnlijk op een vergelijkbaar niveau als in september. De prijzen aan de pomp zijn in oktober wel weer gestegen (zie figuur 2). Voor benzine was dit de eerste stijging op maandbasis sinds juni. Het waren echter de dieselprijzen die het hardst opliepen in oktober. De dieselprijzen lagen al sinds eind augustus hoger en in oktober nam het verschil met de benzineprijs rap toe (zie figuur 2).
Het Westen kampt met een tekort aan raffinagecapaciteit
De snellere stijging van de dieselprijs heeft te maken met een lokaal tekort aan raffinagecapaciteit. Bovendien zijn de dieselvoorraden in zowel Europa als de Verenigde Staten in lange tijd niet zo leeg geweest. Het tekort aan raffinagecapaciteit is permanent, omdat de verschuiving naar voertuigen met elektrische motoren op termijn zorgt voor lagere vraag naar geraffineerde producten. Dit ontmoedigt investeringen in raffinagecapaciteit. In Europa zorg(d)en gepland onderhoud en stakingen in Frankrijk daar bovenop voor tijdelijk lagere raffinagecapaciteit. In de markt heerst verder de angst dat het tekort aan diesel in Europa schrijnender wordt wanneer vanaf januari volgend jaar geen Russische diesel meer mag worden geïmporteerd. China is het enige andere land met significante onbenutte raffinagecapaciteit. Het land verhoogde onlangs weliswaar het exportquota maar is historisch gezien altijd erg conservatief geweest met de uitvoer van geraffineerde olieproducten.
Hogere dieselprijzen raken consumenten vooral indirect
De hoge dieselprijzen raken het overgrote deel van de consumenten niet direct. Personenauto’s rijden in Nederland met name op benzine en de brandstof wordt in Nederland niet gebruikt om huizen mee te verwarmen. Het gewicht van diesel in de HICP-index is dan ook kleiner dan 1 procent. Indirect kunnen consumenten wel hinder ondervinden van de hogere dieselprijzen. De industrie en de landbouw gebruiken veel diesel en ook voor het transport van goederen wordt vaak gebruik gemaakt van deze brandstof. Wanneer bedrijven ervoor kiezen hun producten duurder te maken, dan voelen consumenten de hogere dieselprijzen indirect alsnog.
Box 1: nieuwe rekenmethode CBS
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) werkt aan de ontwikkeling van een nieuwe meetmethode voor de energieprijzen. Momenteel baseert het CBS de energieprijzen op de tarieven in nieuw afgesloten contracten. Veel Nederlanders hebben de afgelopen jaren echter langlopende, vaste contracten afgesloten. Hierdoor ontstaat een overschatting van de daadwerkelijke energieprijsstijging voor consumenten, zoals in de afgelopen periode, waarin de prijs voor nieuwe contracten snel en hard oploopt. Mensen met een vast contract zullen deze prijsstijging pas voelen wanneer hun vaste contract afloopt en de energieprijzen permanent hoger zijn gebleven. Hierdoor haalt de oude methode energieprijsstijgingen naar voren voor huishoudens met vaste contracten. Als de prijs gedeeltelijk terugveert naar oude, lagere niveaus, dan meet de huidige methode zelfs prijsstijgingen waarmee een gedeelte van de huishoudens nooit te maken krijgt. Met de nieuwe meetmethode kijkt het CBS wel naar de prijzen die huishoudens met langlopende contracten betalen.
De inflatie zou de afgelopen periode een stuk lager zijn uitgekomen wanneer het CBS de nieuwe methode had gehanteerd. De ontwikkeling van de energieprijzen ligt zo’n 30 tot 50 procent lager dan de verandering van de consumentenprijsindex die de afgelopen tijd is gerapporteerd. Dat de energieprijzen niet voor iedereen zo hard stegen, was ook al zichtbaar in de transactiedata van de Rabobank en in de data van de Nationale Rekeningen. Sinds de oorlog in Oekraïne ligt de prijsstijging van de consumptie van huishoudens in de Nationale Rekeningen zo’n 40 tot 50 procent lager dan de stijging van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Wel is het zo dat de inflatiecijfers op basis van de oude en de nieuwe methodes de aankomende periode waarschijnlijk zullen convergeren, omdat energiemaatschappijen geen nieuwe langlopende, vaste contracten meer uitgeven.
Een update van de meetmethode is dus broodnodig en een stap in de goede richting. Wel is er wat ons betreft een punt van zorg. Het is opvallend dat het CBS aangeeft dat ‘de reeds gepubliceerde cijfers bij het moment van de overstap niet worden aangepast’. Inflatie is een jaar-op-jaarmutatie, waardoor in de eerste twaalf maanden na de overstap ‘oude’ en ‘nieuwe’ energieprijzen met elkaar worden vergeleken. Onder de oude methode baseert het CBS de inflatie op de tarieven in nieuwe contracten en veronderstelt het dus dat een huishouden met een vast contract de prijsstijging meteen voor de kiezen krijgt. Onder de nieuwe krijgt hetzelfde huishouden pas te maken met hogere prijzen wanneer het contract afloopt. Het vergelijken van ‘oude’ en ‘nieuwe’ cijfers kan dus zorgen voor dubbeltellingen in de eerste twaalf maanden van de overstap
Warm herfstweer, goedgevulde voorraden en overvloed aan LNG zorgen voor lagere gasprijzen
De oktobermaand is in heel Europa uitzonderlijk zacht geweest. In Nederland kwam de gemiddelde temperatuur uit op meer dan 13 graden, ruim twee graden hoger dan de normale temperatuur van 10,9 graden in deze tijd van het jaar. Door het warme weer hebben Europese landen nog nauwelijks hun gasvoorraden hoeven aan te spreken en zitten deze momenteel bijna helemaal vol (zie figuur 3). In Nederland is de gasvoorraad voor 92 procent gevuld, goed voor iets meer dan 14 miljard m3.
De combinatie van volle voorraden en weinig gasgebruik door het warme weer zorgt ervoor dat veel schepen momenteel liggen te wachten voor de Europese kusten om hun ladingen met vloeibaar gas (LNG) te kunnen lossen. Daarnaast is het aanbod LNG momenteel hoger dan wat Europa kan verwerken via LNG-terminals. Als deze situatie te lang duurt, zou een deel van de LNG-schepen op een gegeven moment koers kunnen zetten naar Azië, maar ook daar is de vraag naar LNG door nieuwe coronamaatregelen in China stevig gedaald.
Door al deze ontwikkelingen is de gasprijs op de Europese groothandelsmarkten voor gas in oktober sterk gedaald. Een maand geleden werd nog 250 tot zelfs 350 euro per megawattuur betaald voor een éénmaandscontract op de TTF-groothandelsmarkt, maar inmiddels is deze prijs gezakt tot 120 euro. Wel is de gasmarkt op dit moment ‘in contango’, wat betekent dat de spotprijs lager ligt dan de prijs voor termijncontracten (zie donkerblauwe lijn in figuur 4). Tot begin 2024 moet vanwege de grote onzekerheid op de gasmarkt nog een prijs van 140 tot 150 euro worden neergelegd.
De verwachting is niet dat de prijzen voor een variabel energiecontract sterk naar beneden gaan door de gedaalde prijzen op de groothandelsmarkten. Waar dit jaar de correlatie tussen de prijsmutatie van de grondstoffenindex van de HWWI en de prijs van een variabel energiecontract vrijwel gelijk opliep, was in september al sprake van een forse discrepantie (zie figuur 5).
Inflatie op het supermarktschap zet door
“Niet te vroeg juichen” schreven we vorige maand toen de gemiddelde prijsstijging van voedingsmiddelen licht terug liep. Dat blijkt een treffende boodschap te zijn geweest nu we weten dat de voedingsprijzen momenteel 11,6 procent hoger liggen dan in oktober vorig jaar. Dit is een vol procentpunt meer dan in september. Na twee relatief rustige maanden zijn we daarmee terug op het inflatietempo van voor de zomer. De afgelopen weken stegen vooral de consumentenprijzen van productcategorieën als diepvriessnacks, zoute snacks en margarine (zie tabel 2).
Inflatieverwachtingen
Onze inflatieverwachting (HICP) voor 2022 hebben we neerwaarts bijgesteld naar gemiddeld 11,5 procent (was 12,4 procent). We hebben onze voorspelling voor de ontwikkeling van de gasprijs aanzienlijk naar beneden bijgesteld voor november en december, waardoor de inflatie in deze maanden waarschijnlijk sterker daalt dan waar we eerder van uitgingen.
Ook hebben we onze inflatieverwachting voor 2023 verlaagd naar 2,6 procent (was 4 procent). De belangrijkste reden hiervoor is dat het kabinet het prijsplafond anders heeft ingevuld dan waar wij eerder van uitgingen. De plafondwaarden (1,45 euro per m3 gas en 0,40 euro per kilowattuur (KWh) elektriciteit) zijn lager dan de waarden die eerder waren gecommuniceerd (1,50 euro per m3 en 0,70 euro per KWh). Hierdoor zorgt het prijsplafond in onze berekeningen voor een daling van de inflatie van bijna 3 procentpunt in plaats van 2 procentpunt. Ook valt de producentenprijsinflatie wat lager uit door de lagere gasprijsvoorspelling. De kerninflatie loopt daardoor wat minder sterk op dan we eerder hadden geraamd.
Voor 2024 verwachten we momenteel een inflatie van 5,3 procent. Dat onze inflatieverwachting voor begin 2024 oploopt, komt doordat we ervan uitgaan dat het kabinet het prijsplafond op de energierekening voor consumenten en kleinverbruikers dan loslaat. Eerder is aangegeven dat het plafond een tijdelijke maatregel is die tot het einde van 2023 doorloopt. Omdat we verwachten dat de energieprijzen eind volgend jaar nog steeds hoger zijn dan de plafondwaarden, stijgt de inflatie in onze berekeningen van 0,5 procent in december 2023 naar 8,7 procent in januari 2024. Dit komt vooral doordat huishoudens in januari weer de marktprijs voor energie gaan betalen. De gemiddelde jaarlijkse kosten van een variabel energiecontract stijgen daardoor van 3.000 euro naar 5.500 euro. Het is uiteraard goed mogelijk dat het kabinet het prijsplafond in deze situatie verlengt, maar daar houden wij op dit moment geen rekening mee.
Het weer is een doorslaggevende factor
Door het zachte weer is het gasverbruik een stuk lager dan normaal in deze tijd van het jaar. Ook zien we dat het gasverbruik in Europa door de hoge prijzen sterk is gedaald. De staal- en cementproductie zijn sterk teruggelopen en ook in andere energie-intensieve sectoren in Nederland zien we dat het gasgebruik aanzienlijk is afgenomen (zie figuur 7). In de basismetaal, chemie en aardolie-industrie ligt het verbruik 40 tot 60 procent lager dan in 2019. Toch is de dagproductie in veel van deze energie-intensieve sectoren nauwelijks gedaald, waardoor het erop lijkt dat een deel van de industrie het gebrek aan betaalbaar gas heeft weten op te vangen door over te schakelen op andere energiebronnen of door efficiënter met gas om te gaan.
Het lagere gasverbruik zien we ook duidelijk terug in onze eigen berekeningen, waarbij we het daadwerkelijke verbruik in Nederland afzetten tegen het verwachte verbruik op basis van de mate van economische activiteit en de temperatuur (zie figuur 8). Hieruit blijkt dat in september het verbruik gemiddeld zo’n 30 procent lager lag dan de verwachte waarde.
De uitgangspositie in Europa is dus gunstig en Copernicus, het aardobservatieprogramma van de EU, verwacht dat we geen koude winter tegemoet gaan, met uitzondering van een mogelijke koude periode in december.
Inflatierisico’s blijven hoog
Ondanks de goedgevulde voorraden, de verwachting van een zachte winter en een overvloed aan LNG die momenteel ronddobbert in de Noordzee en de Middellandse Zee blijven de inflatierisico’s voor Europa hoog. Ten eerste zijn de gasvoorraden weliswaar goed gevuld, maar is de capaciteit niet toegenomen. Een temperatuursomslag kan ervoor zorgen dat voorraden snel leeglopen. Zo zorgen twee koude maanden er in Duitsland en Nederland al voor dat de huidige gasvoorraden volledig worden leeggetrokken (zie figuur 8). Dit zou betekenen dat hoge marktprijzen voor gas en elektriciteit het nieuwe vulseizoen in 2023 wederom domineren. En hoewel het prijsplafond consumenten beschermt tegen deze opwaartse prijseffecten, moeten de overheid en het energie-intensieve bedrijfsleven uiteindelijk wel de rekening ophoesten.[1]
Ook kunnen zich nieuwe knelpunten voordoen in de levering van LNG tijdens het vulseizoen in 2023. Het gebrek aan LNG-vervoerscapaciteit over zee wordt momenteel zichtbaar in de prijs voor de huur van een tanker. Momenteel kost een tanker om LNG vanuit de VS naar Europa te verschepen meer dan 350.000 dollar (zie figuur 9). En mochten er voldoende tankers zijn, dan is het nog de vraag of er voldoende capaciteit in Europa is om de geleverde LNG via terminals te verwerken.
[1] Voor het mkb is er vooral een risico wanneer het gebruik boven het subsidieplafond van de Tegemoetkoming Energiekosten (TEK) uitkomt.
Voedselprijzen
Naar verwachting piekt het inflatiecijfer voor voedingsmiddelen de komende maanden. Dat is niet omdat de prijzen dan gaan dalen, maar omdat de prijsstijgingen vorig jaar in deze periode begonnen. De jaarlijkse stijging daalt daardoor. In de categorie koffie zien we dat al gebeuren. Koffie was vorig jaar één van de eerste categorieën waarin consumentenprijzen stegen. Eind september stond koffie nog in de top-10 prijsstijgers met een jaar-op-jaar prijsstijging van ruim 19 procent. Eind oktober is de prijsstijging in koffie ‘gezakt’ naar 17,5 procent, puur omdat de koffieprijs al in oktober 2021 op begon te lopen.
Op korte termijn verwachten we in andere categorieën voorlopig ook geen lagere prijzen, zeker omdat de prijsonderhandelingen voor 2023 voor de deur staan. De vraag rijst hoeveel prijsverhogingen consumenten nog willen en kunnen absorberen. Supermarkten zien dat consumenten steeds actiever kiezen voor goedkopere producten en discounters. Veel voedingsmiddelenproducenten kampen tegelijkertijd wel met stijgende inkoopkosten. Dit komt door hogere energieprijzen, duurdere grondstoffen en oplopende personeelskosten, maar ook omdat bestaande leveringscontracten de komende maanden aflopen. Het beloven dus opnieuw spannende onderhandelingen te worden.
Zorgen grote voorraden voor prijsverlichting?
In de afgelopen periode kwam er wat anekdotisch bewijs voor toenemende voorraden naar boven. Huishoudens consumeerden in augustus 3,9 procent minder goederen dan vorig jaar. De vraag naar goederen staat onder druk van flink gestegen prijzen en de toegenomen economische onzekerheid. Een andere belangrijke factor is dat consumenten de afgelopen periode hun aandacht verlegden naar diensten. Huishoudens consumeerden hiervan 10 procent meer dan in augustus vorig jaar.
De afgenomen vraag naar goederen en de stevige inkoop van deze goederen vanwege de hoge vraag tijdens de pandemie lijkt nu dus te resulteren in voorraadvorming (zie figuur 10). Veel meer producenten van meubilair, elektrische apparatuur en kleding dan in 2021 vinden hun voorraad te groot (zie figuur 11). Voor slechts een beperkt aantal soorten producenten is de voorraad juist te klein, zoals voor die van computers en dranken.
Voorraadvorming remt de inflatie doorgaans af. In het verleden zagen we dat langdurige perioden van bovengemiddelde voorraden of pieken in de voorraadvorming vaak gepaard gingen met een dalende inflatie (zie figuur 8). Producten opslaan kost geld, en sommige producten verliezen zelfs waarde naarmate ze langer in voorraad blijven, zoals kleding die uit de mode raakt. Verkopers kunnen er in zo’n geval voor kiezen hun prijzen te verlagen en daarmee hun voorraad te laten krimpen.
Het lijkt onwaarschijnlijk dat een toename van de goederenvoorraden op zichzelf zorgt voor een snelle terugkeer van de inflatie naar de beleidsdoelstelling van de ECB (dicht tegen de 2,0 procent). Er zijn diverse redenen waarom de inflatie, ondanks hogere goederenvoorraden, langer hoog kan blijven. Energieprijzen zijn nog steeds een veelvoud van wat ze waren en blijven naar verwachting permanent flink hoger dan voor de pandemie. Hierdoor zal de productie van energie-intensieve goederen in Europa veel duurder blijven. Dit beperkt de ruimte voor bedrijven om hun prijzen stevig te laten zakken. Op korte termijn stevige verliezen nemen terwijl de productiekosten permanent hoger liggen, lijkt op voorhand een riskante strategie.
Hier komt bij dat een niet-verwaarloosbaar gedeelte van het consumptiemandje immuun is voor het risico op voorraadvorming. Diensten kunnen per definitie niet worden opgeslagen. Wel hebben dienstverleners te maken met naar verwachting toenemende loongroei. Arbeid is vaak de belangrijkste input voor diensten waardoor stijgende loonkosten voor veel dienstverleners betekenen dat ze hun prijzen moeten verhogen. Dienstverleners hebben bovendien net als goederenproducenten te maken met permanent hogere energiekosten, die zij zullen willen doorberekenen aan klanten.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie is een aanhoudende stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers ook weer van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de HICP. Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt.
De maandelijkse inflatievoorspellingen zijn gebaseerd op een drievergelijkingenstelsel van RaboResearch. Voor meer toelichting verwijzen we naar Erken en De Groot (2021). Wel hebben we het model aangepast om rekening te houden met zogeheten non-lineariteiten in de doorwerking van de elektriciteitsprijzen en de olie- en gasprijzen op de consumentenprijzen. Dit betekent dat het model boven een bepaalde drempelwaarde een andere elasticiteit toepast. Zo zullen energiemaatschappijen bij gasprijzen die deze drempelwaarde overschrijden genoodzaakt zijn een groter deel van de prijsstijging door te belasten aan consumenten dan bij een prijs die onder deze waarde ligt. Ook zullen zij alleen nog variabele modelcontracten aanbieden in plaats van langlopende contracten. Beide elementen zorgen voor een groter effect op de consumentenprijzen dan in een situatie van lage gasprijzen.