Onderzoek
Duurzame dilemma’s en onvolledige oplossingsrichtingen
De grootste klimaatuitdagingen van nu zijn minder broeikasgassen uitstoten en beter omgaan met grondstoffen. In deze Special houden we de effecten van de energietransitie en de circulaire economie tegen het licht. Twee veel besproken oplossingsrichtingen.
In het kort
Het onderwerp duurzaamheid is steeds vaker in het nieuws en zal ook vaker direct impact hebben op bedrijven en consumenten. Niet alleen omdat het een groeiende trend is, maar ook omdat Nederland steeds ambitieuzere doelstellingen heeft. De duurzaamheidsbegrippen vliegen je dan ook om de oren. Denk aan circulaire economie, grondstoffenschaarste, CO2-uitstoot, footprint, Sustainable Development Goals (SDG’s) et cetera. Daarom geeft deze Special een beknopt overzicht van wat RaboResearch onder duurzaamheid verstaat, wat de grootste milieu-uitdagingen zijn, wat de oorzaken zijn van klimaatverandering, uitleg over mogelijke oplossingsrichtingen, hun impact op het milieu en de rol van het overheidsbeleid.
Wat verstaat RaboResearch onder duurzaamheid
Duurzaamheid is een breed begrip met veel verschillende definities. Rabobank en RaboResearch kiezen voor de definitie uit het rapport van Brundtland. Deze omschrijft duurzaamheid als volgt: “Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling die voorziet in de behoeften van huidige generaties zonder dat toekomstige generaties hierdoor niet in hun eigen behoeftes kunnen voorzien.” Daarnaast onderschrijft Rabobank de zeventien Sustainable Development Goals (SDG’s ) van de Verenigde Naties (VN) en geeft het Rabobank SDG-rapport aan hoe de bank bijdraagt aan deze zeventien verschillende doelen. Het lastige van deze doelen is dat ze niet altijd hand in hand gaan. Neem bijvoorbeeld economische groei (SDG 8) en klimaatactie (SDG 13). Een hoge economische groei kan ervoor zorgen dat mensen meer te besteden hebben, maar door de bijbehorende hogere consumptie heeft dit bijna altijd een negatieve impact op de klimaatactie. Het is dus vrijwel onmogelijk om tegelijkertijd aan álle SDG’s bij te dragen.
Deze Special gaat niet over alle duurzaamheidsfacetten, maar focust op twee grote milieu-uitdagingen: de klimaatverandering door te veel broeikasgassen (BKG) in de atmosfeer en de onhoudbare consumptie van (schaarse) grondstoffen. Het Parijsakkoord is voor de verlaging van de uitstoot van broeikasgas een belangrijk mijlpaal. Hierin hebben bijna alle landen wereldwijd afgesproken maatregelen te nemen om de aarde niet meer dan twee graden op te laten warmen ten opzichte van 1990.
Klimaatverandering
De aarde is aan het opwarmen door de toenemende hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer (Anderson, 2016). Dit komt doordat er wereldwijd meer broeikasgassen zijn uitgestoten dan dat de aarde weer kan opnemen. Deze gassen hebben de eigenschap om de warmte van de zon vast te houden, waardoor deze warmte de ozonlaag weer minder goed kan verlaten. Figuur 1 laat zien dat de concentratie CO2 in de lucht in de afgelopen 800.000 jaar nog nooit zo hoog is geweest als nu. Sinds de industriële revolutie is de CO2-uitstoot explosief toegenomen (figuur 2). De toename van het bbp per capita heeft gezorgd voor een hogere koopkracht, maar ook voor een grotere footprint[1]. Figuur 1 en 2 laten ook zien dat de hoeveelheid CO2-deeltjes per miljoen deeltjes in de lucht net boven de 400 zit. Om aan het Parijsakkoord te voldoen, moeten we onder de 450 deeltjes blijven. Die 450 deeltjes zijn namelijk het punt waarboven de aarde waarschijnlijk meer dan twee graden op zal warmen. Dit is belangrijk omdat de stijging van twee graden grote gevolgen kan hebben voor de leefbaarheid van veel gebieden (WRI).
[1] Footprint: dit is de totale uitstoot van broeikasgassen die wordt veroorzaakt door een individu, bedrijf, evenement, product enzovoort.
Uitputting van de grondstoffen
Grondstoffen kunnen in twee categorieën worden ingedeeld, namelijk hernieuwbare en niet-hernieuwbare. Fossiele brandstoffen[2] zijn bijvoorbeeld niet hernieuwbaar en plantaardige brandstoffen wel.
Bij de niet-hernieuwbare grondstoffen zijn er twee problemen. Allereerst is de huidige manier van consumeren niet houdbaar omdat we steeds meer grondstoffen uit de grond halen. Deze zijn op een goed moment op. En ten tweede worden veel grondstoffen niet hergebruikt en vormen deze dan afval. Hierbij is het afval op zichzelf niet een groot probleem, maar wel wanneer het de schone omgeving en schone lucht vervuilen. Het probleem hierbij is dat lucht, water of grond vaak niet van iemand is waardoor er geen prijs zit op die vervuiling. Dit wordt ook wel de ‘tragedy of the commons’ genoemd. Daarnaast is de wereldbevolking steeds groter en rijker. Dit maakt het extra uitdagend om iedereen in de toekomst in zijn of haar grondstoffenbehoeften te kunnen voorzien (WorldBank).
Hernieuwbare grondstoffen zijn soms een alternatief voor niet-hernieuwbare grondstoffen, zoals bio-plastic van planten gemaakt in plaats van van aardolie De eerste is hernieuwbaar omdat een plant weer opnieuw kan groeien. Maar bio-plastic is geen houdbaar alternatief als we planten sneller gebruiken dan dat ze kunnen groeien. Hernieuwbaar is dus niet áltijd ook duurzaam.
[2] Fossiele brandstoffen zijn eigenlijk ook hernieuwbaar, alleen duurt het miljoenen jaren voordat planten weer kolen, olie of gas zullen worden.
Wie is verantwoordelijk?
Consumenten stoten zelf direct weinig broeikasgassen uit. Hun grootste bijdrage komt van uitlaatgassen van auto’s en het verstoken van gas voor woningverwarming. Hun indirecte impact is via de vraag naar producten echter bijzonder groot. Feitelijk zijn consumenten eindverantwoordelijk voor alle uitstoot en al het grondstoffengebruik. Zonder consumptie is er immers geen productie. Samen met de globalisering en de daarmee gepaard gaande handelsstromen maakt dat het toewijzen van de uitstoot van broeikasgassen en het gebruik van (schaarse) grondstoffen bijzonder complex. Zo toont figuur 3 dat China inmiddels verreweg de meeste broeikasgassen uitstoot. Maar hoewel dit deels komt door economische groei in China zelf en door het gebruik van kolen als energiebron (wat mondiaal gelukkig daalt, zie figuur 4), ligt de oorzaak voor een belangrijk deel in de import van Chinese producten door Westerse consumenten. Met deze complexiteit in het achterhoofd beschrijven we hieronder welke sectoren vooral verantwoordelijk zijn voor de mondiale uitstoot van broeikasgassen.
Maar welke producenten stoten nou de meeste broeikasgassen uit?
Er zijn grote verschillen tussen de verschillende typen producenten als het gaat om de hoeveelheid broeikasgasemissies. Figuur 5 laat zien dat de sectoren energie, industrie en land- en bosbouw en ander landgebruik samen verantwoordelijk zijn voor 70 procent van alle directe emissies wereldwijd. Maar dit zijn dan weer inputs voor andere sectoren. Zo worden elektriciteit en warmte het meest gebruikt door de industrie en in gebouwen. Hierdoor neemt de footprint (indirecte en directe uitstoot) van de industrie en gebouwen flink toe. Meer bewustwording onder producenten over de impact van hun energieconsumptie en de juiste prijsprikkels (de vervuiler betaalt) vanuit de overheid kunnen leiden tot de keuze om minder energie of duurzamere energie te gebruiken. Bij deze transitie speelt de overheid een belangrijke rol; hoe precies staat verderop in deze Special.
Box 1: Hoe kun jij schoner consumeren?
Consumenten dragen ook direct en indirect bij aan de uitstoot van broeikasgassen en het winnen van schaarse grondstoffen. De directe uitstoot van consumenten zit vooral in het verwarmen van woningen en het gebruik van vervoer. Dus een woning goed isoleren, het gebruik van duurzame energie en minder gebruik maken van de auto kunnen al veel helpen. De indirecte broeikasgasuitstoot is een stuk lastiger in te schatten. Dit heeft namelijk te maken met het gehele productieproces van de spullen die we consumeren. Minder consumptie is daarom vrijwel altijd een schoner alternatief. Zo kopen mensen vaak meer voedsel dan dat ze kunnen opeten; deze voedselverspilling zorgt voor een hogere CO2-footprint (RaboResearch). Hiernaast is een schoner substituut ook een manier om de footprint te verlagen. Zo heeft de consumptie van vlees bijna altijd een grotere CO2-footprint dan het vegetarische alternatief (RaboResearch). Niet alle duurzame alternatieven zijn even voor de hand liggend. Bewustwording is daarom juist bij de consumenten belangrijk. De overheid kan een belangrijke bijdrage leveren in de verduurzaming door de juiste financiële prikkels te geven.
Oplossingsrichtingen
Om het grondstoffengebruik en de uitstoot van broeigasgassen te verminderen, beschrijft dit hoofdstuk drie mogelijke oplossingsrichtingen: de energietransitie, een circulaire economie en technologische veranderingen. Deze richtingen hebben niet altijd een positief effect op zowel de broeikasgasemissies als het grondstoffengebruik. Daarom beschrijft dit hoofdstuk ook de voor- en nadelen van elke richting.
Energietransitie
Fossiele brandstoffen vormen de grootste bron van uitstoot van broeikasgassen, zijn beperkt beschikbaar[3] en hebben veel negatieven bijeffecten, zoals olielekken (aardolie), aardbevingen (gas) of ontbossing (kolen). Zo min mogelijk fossiele brandstoffen gebruiken en in plaats daarvan zo veel mogelijk alternatieve energie noemen we de energietransitie. De meest besproken alternatieven zijn windenergie, zonne-energie, biomassa (zoals houtpallets en palmolie) en nucleaire energie. Door de opkomst van weersafhankelijke energieopwekking zoals zonne- en windenergie is opslag steeds belangrijker. Momenteel zijn batterijen en waterstof de meest besproken manieren hiervoor.
Wind- en zonne-energie zijn twee vormen van schonere energie die op dit moment snel groeien, mede dankzij de technologische vooruitgang waardoor ze nu concurrerend zijn met traditionele energiebronnen. De International Energy Association (IEA) laat zien dat het gebruik van zonne-energie in 2016 wereldwijd met 50 procent is gestegen. Het IEA verwacht dat investeringen in zowel zonne- als windenergie de komende jaren flink blijven stijgen. Voor de productie van deze zonnepanelen en windturbines zijn echter zeldzame metalen nodig (Yale). Door de snelle stijging van de vraag naar zonne- en windenergie stijgt de prijs van deze zeldzame metalen flink. Daarbij zitten er negatieve externaliteiten vast aan het winnen van grondstoffen uit mijnen, zoals ontbossing, bodemverontreiniging, watervervuiling, broeikasgasemissies, fijnstofemissies of mijnongelukken. Mensen en dieren uit de omgeving kunnen hierdoor ernstige gezondheidsproblemen oplopen.
De productie is dus niet bepaald goed voor het milieu, maar tijdens de opwekking van energie zijn windturbines en zonnepanelen wel erg schoon. Ze stoten dan geen broeikasgassen of fijnstof uit, wat ze een goed alternatief voor fossiele brandstoffen maakt. Na het gebruik is het grootste gedeelte van de windturbines te recyclen (Windpower), maar bij de rotorbladen en zonnepanelen is dit niet zo eenvoudig. Zowel windturbines als zonnepanelen hebben een technische levensduur van ongeveer 20/25 jaar[4]. Dit komt in het geval van rotorbladen door de vermenging van verschillende grondstoffen en bij de zonnepanelen door de techniek. Daardoor hebben zonnepanelen minder restwaarde, met als risico dat ze niet worden gerecycled. Daarnaast maakt het individuele gebruik van zonnepanelen en het gebruik op afgelegen plekken de inzameling voor recycling lastiger. Dus op het vlak van minder broeikasgasuitstoot zijn zonne- en windenergie zeker een goede optie, maar ze maken nog steeds gebruik van schaarse grondstoffen en er is een risico van milieuvervuiling voor en na het gebruik.
Biomassa is een natuurlijk product dat wordt gebruikt om fossiele brandstoffen te verduurzamen. Hout en palmen zijn bijvoorbeeld hernieuwbare energiebronnen; na het kappen kunnen er weer nieuwe groeien. Tijdens de groei absorberen ze net zoveel broeikasgassen als dat ze uitstoten tijdens de verbranding. Althans dat is de theorie. In de praktijk worden er veel meer pallets en palmolie verbrand dan dat er bij kunnen groeien. Om deze groeiende vraag bij te kunnen houden, breiden de plantages zich uit en hiervoor worden regelmatig waardevolle regenwouden gekapt. Tijdens de productie van de houtpallets en palmolie zijn zowel broeikasgasemissies als ontbossing een groot probleem. Niet alleen voor de mensen in die gebieden, maar ook voor de (bedreigde) diersoorten die in de bossen leven. Daarnaast komen er broeikasgassen vrij tijdens het opwekken van energie uit de pallets en de olie. Ze dragen dus niet bij aan de vermindering van de hoeveelheid broeikasgassen in de atmosfeer. Sterker nog, er zijn rapporten die aantonen dat deze energievormen al met al zelfs voor meer uitstoot zorgen (FAO). De energiebronnen maken geen gebruik van schaarse grondstoffen en zorgen niet voor veel afval na het gebruik, maar tijdens de productie en het gebruik wordt wel veel overlast veroorzaakt door vervuiling en de uitstoot van broeikasgassen.
Nucleaire energie wordt opgewekt met het zware metaal uranium, een niet-hernieuwbare grondstof. Dus ook al is er voor de komende 100.000 jaar voldoende uranium aanwezig, op een gegeven moment is het op (Milieucentraal). Uranium wordt gewonnen in mijnen, wat een grote negatieve impact op de omgeving kan hebben. Tijdens de opwekking van de energie worden er nagenoeg geen broeikasgassen uitgestoten. Ook na het opwekken van de energie zijn er bijna geen broeikasgasemissies. Kernenergie is dus een heel goede manier om minder broeikasgassen uit te stoten. De nadelen zijn echter dat het afval nucleair is en duizenden jaren lang nog schadelijk blijft voor mensen. Daarnaast kunnen ongelukken bij kerncentrales gevaarlijke straling verspreiden over een groot gebied. Dus al met al is het duurzame effect van kernenergie gering. De afname van broeikasgassen is weliswaar groot, maar de angstwekkende veiligheidsissues voeren vaak de boventoon in het debat over kernenergie.
Opslag van energie wordt door de groeiende afhankelijkheid van zon en wind steeds belangrijker. Het aanbod van energie is namelijk afhankelijk van het weer, terwijl de vraag vrij stabiel is. Door de groeiende productie van hernieuwbare energie zijn er steeds grotere pieken en dalen in de opwekking. Als de energie tijdens de piek niet kan worden opgeslagen, kan deze niet worden gebruikt op dagen van weinig opwekking en moet alsnog minder duurzaam opgewekte energie worden ingekocht. Het op grote schaal opslaan van energie is op dit moment nog erg duur, wat het een van de grotere uitdagingen maakt.
Batterijen bevatten op dit moment onder andere lithium, wat een schaarse grondstof is. Deze grondstof wordt gewonnen in mijnen en dit heeft, zoals eerder genoemd, nadelige gevolgen voor de omgeving en de mensen die erin werken. Tijdens het gebruik is het schoon omdat er geen emissies zijn en na gebruik kunnen batterijen worden gerecycled. In de praktijk wordt in Europa echter maar vijf procent van alle lithiumbatterijen gerecycled (Reuters). De enorme stijging van het aantal elektrische auto’s zorgt ook voor veel lithiumbatterijen die op een gegeven moment aan het einde van hun levensduur zijn. Ook al zijn er kleinschalige initiatieven die deze batterijen een tweede leven geven (Johan Cruijff ArenA). Het is dus mogelijk om deze grote stroom aan oude batterijen te recyclen, maar dit moet dan wel gebeuren…
Waterstof is een gas waarmee energie kan worden opgeslagen en vervoerd. Hoe duurzaam waterstof is, hangt af van de manier van opwekken. Groene waterstof is uit hernieuwbare energie opgewekt, grijze waterstof uit fossiele brandstoffen en blauwe waterstof uit fossiele brandstoffen waarbij de CO2-uitstoot wordt afgevangen. De techniek om groene waterstof te maken heet elektrolyse. De elektriciteit zorgt ervoor dat de waterstof en de zuurstof in water zich scheiden. De omzetting van elektriciteit naar groene waterstof maakt geen gebruik van extra grondstoffen en stoot geen broeikasgassen uit. Tijdens de piekuren van windmolens en zonnepanelen zou het ‘overschot’ aan energie kunnen worden omgezet in waterstof. Wanneer waterstof dan weer wordt omgezet in energie komt er water vrij. Er lopen verschillende projecten die de toepasbaarheid van waterstof testen. Zo rijden er al busjes op waterstof, wordt er getest met het transport via een gedeelte van het huidige gasnet en worden er tanks geplaatst om waterstof te kunnen tanken (WEC). Naast waterstof komt er ook zuivere zuurstof vrij tijdens de elektrolyse. Deze kan de kwaliteit van grijze waterstof uit aardgas verhogen. Een stijgende vraag naar deze zuivere zuurstof zou elektrolyse sneller rendabel kunnen maken.
Circulaire economie
De circulaire economie gaat over het sluiten van de grondstofkringlopen en richt zich daarom voornamelijk op de grondstoffenstromen. De manieren om dit voor elkaar te krijgen, hebben ook effecten op de uitstoot van broeikasgassen, zowel positieve als negatieve. Dit hoofdstuk behandelt de verschillende circulaire bedrijfsmodellen en hun effect op zowel het grondstoffengebruik als de broeikasgasuitstoot.
[3] De beschikbaarheid en hoeveelheid broeikasgassen per KWh verschillen hierin wel sterk per fossiele brandstof.
[4] Deze technische levensduur kan sterk verschillen tussen merken en typen.
Circulaire inputmodellen zijn gebaseerd op het gebruik van hernieuwbare grondstoffen voor producten. Denk hierbij aan het gebruik van een bio-plastic zak gemaakt van aardappels in plaats van een plastic zak gemaakt van fossiele brandstoffen. Tijdens de productie van beide plastics is er sprake van CO2-uitstoot, al ligt deze bij fossiele brandstoffen een stuk hoger. Het gebruik van aardappels is hernieuwbaar; ze kunnen weer opnieuw groeien nadat ze zijn gerooid. Er is echter een balans tussen vraag en aanbod nodig om het ook een houdbaar systeem te laten zijn. Wanneer de vraag groter wordt dan de productie is de kans groot dat de aardappels, net als met de houtpallets en de palmolie, niet zo snel groeien als dat ze worden gebruikt. Hierdoor kunnen er negatieve externe effecten ontstaan, zoals de grootschalige regenwoudkap voor palmolie.
Afvalwaardemodellen gebruiken voor een product input die voor een ander afval was. Een voorbeeld hiervan is plastic afval dat wordt hergebruikt als input voor een nieuw product. Hiermee wordt er minder gebruik gemaakt van nieuw plastic uit aardolie, maar wordt oud plastic omgesmolten voor deze nieuwe producten. Dit recyclingproces kost veel energie en voor het opwekken van deze energie wordt op dit moment vooral gebruik gemaakt van fossiele brandstoffen. Het recyclen of hergebruiken van een grondstof zorgt dus ook voor CO2-uitstoot. Wel vermindert dit het gebruik van nieuwe grondstoffen.
Levensduurmodellen verlengen de levensduur van een product zodat het minder snel aan vervanging toe is. Stel dat een laptop twee keer zo lang meegaat, dan bespaar je de hoeveelheid grondstoffen voor een nieuwe laptop. Dit is positief voor zowel het grondstoffengebruik als de broeikasgassenuitstoot. Een derde effect is alleen minder positief. Het geld dat de consument bespaart kan hij namelijk weer aan andere producten uitgeven. Dus al met al is het onduidelijk of de effecten van levensduurverlenging positief of negatief is voor het gebruik van grondstoffen en de uitstoot van broeikasgassen.
Platformmodellen maken het mogelijk om producten met elkaar te delen zodat andere consumenten deze zelf niet hoeven te kopen. Een consument kan dan geld besparen door bijvoorbeeld geen auto te hoeven kopen. Het eerste effect is dus net als bij het levensduurmodel positief, maar het uiteindelijke effect blijft onduidelijk. Waar een consument het bespaarde geld aan uitgeeft, bepaalt namelijk of het effect positief is.
Product-als-dienstmodellen verleggen het eigendom van de consument naar de producent. Met andere woorden: producten worden verhuurd in plaats van verkocht. De producent heeft hierdoor een prikkel om bewuster om te gaan met de grondstoffen. Dit houdt in dat hij de waarde van een grondstof zo hoog mogelijk wil houden. Een product langer mee laten gaan heeft de hoogste waarde, een onderdeel van een product langer mee laten gaan een iets lagere waarde en het recyclen van een product nog minder waarde. Het is dus voordelig voor de producent om een product steviger te maken zodat het lang meegaat, of bijvoorbeeld modulair zodat onderdelen gemakkelijk kunnen worden hergebruikt. Een voorbeeld is het huren van een printer. Dit model heeft waarschijnlijk een positief effect op zowel de broeikasgassenuitstoot als het grondstofgebruik.
Technologische veranderingen
Technologische vooruitgang is cruciaal voor de energietransitie. Zo zijn de kosten voor het opwekken van zonne- en windenergie de afgelopen jaren flink gedaald en is de elektrische auto van steeds betere kwaliteit geworden. Deze vooruitgang is mogelijk geweest door de grote hoeveelheid investeringen in de techniek en het onderzoek. Subsidies voor hernieuwbare energie hebben geholpen. Hierdoor werd hernieuwbare energie namelijk aantrekkelijker, wat tot meer omzet en dus meer ontwikkeling heeft geleid. Als opslag op dit moment een knelpunt is voor de transitie is het logisch dat er nu investeringen nodig zijn om waterstof of batterijen rendabel te maken. De technologische ontwikkelingen die het mogelijk maken de hoeveelheid broeikasgassen naar beneden te krijgen, zijn op dit moment erg gewild. Zo hopen sommige koplopers hun nieuwste technieken ook te kunnen verkopen (FD). Wanneer Nederlandse bedrijven koploper worden in deze broeikasgasreductietechnologieën, kunnen we hier mogelijk een belangrijk toekomstbestendig exportproduct aan overhouden.
Beleid
De overheid kan consumenten en producenten beïnvloeden met prijsprikkels, subsidies, wetten en regels. Daarnaast kan zij zelf investeren in bijvoorbeeld onderzoek en infrastructuur om de milieu-uitdagingen aan te gaan. De doelen en verschillende mogelijkheden voor beleid worden hieronder besproken.
Beleid voor broeikasgasreductie
Het Parijsakkoord, ook bekend als COP21, is het belangrijkste akkoord van de afgelopen decennia op het gebied van klimaatverandering. Het akkoord is op 4 november 2016 in werking getreden en is ondertekend door bijna alle landen. Hiermee onderschrijven de partijen het doel van het akkoord om de temperatuurstijging onder de 2 graden te houden en te streven naar een maximale stijging van 1,5 graad. Om dit te bereiken, is elk land verplicht om zijn broeikasgasuitstoot te monitoren en levert elke partij een Nationally Determined Contribution (NDC) in. Deze NDC’s laten zien met welke plannen elke partij de komende jaren gaat bijdragen aan de broeikasgasreductie.
De Europese Unie heeft na China en de VS de meeste broeikasgasuitstoot. Al voor het Parijsakkoord was Europa bezig met de 20-20-20-doelstellingen. Deze doelstellingen houden in dat in 2020 20 procent van de energieopwekking moet komen uit hernieuwbare energie en de broeikasgasuitstoot met 20 procent moet zijn gereduceerd ten opzichte van 1990. De nieuwe doelstelling van Europa ligt op 40 procent broeikasgasemissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990. Dit komt overeen met wat Europa zou moet reduceren om te voldoen aan het Parijsakkoord.
Nederland doet hier nog een schep bovenop door de doelstelling te zetten op 49 procent broeikasgasemissiereductie in 2030 ten opzichte van 1990. In de klimaatwet, die al door de Tweede Kamer is aangenomen, wordt de overheid verplicht om deze doelstelling na te streven. Daarnaast schrijft de wet een doelstelling van 95 procent reductie in 2050 voor. Voor het Parijsakkoord, de Europese doelstellingen en de Nederlandse doelstellingen zijn additionele beleidsmaatregelen nodig. Met het huidige beleid gaan we deze doelstellingen namelijk niet halen (RaboResearch). Met deze kennis wordt er gewerkt aan een Nederlands klimaatakkoord waarin additionele maatregelen komen om de 49 procent reductie te behalen (RaboResearch). Het kabinet heeft bedrijven en belangenorganisaties verzocht deze maatregelen op te stellen.
‘De vervuiler betaalt’
Beleid om de hoeveelheid broeikasgasemissies te reduceren is complex (RaboResearch). Dit komt met name door de ruimtelijke spreiding van de productie, zoals besproken in hoofdstuk 2. Het beprijzen van broeikasgasuitstoot, dus ‘de vervuiler betaalt’, kan hiervoor een effectieve manier zijn. De beste manier hiervoor zou het belasten van alle directe uitstoot zijn. In dat geval sijpelt deze hogere prijs door de hele keten heen en zal de uiteindelijke afnemer van het product dit ook merken aan de prijs. De productie kan echter afhankelijk zijn van veel verschillende landen, met allemaal een eigen politieke agenda, waardoor het voorlopig nauwelijks haalbaar is om in elk land een CO2-prijs in te voeren. Een second-best optie bestaat al in de EU in de vorm van de Emission Trading System (ETS). Dit systeem werkt helaas nog niet zoals bedoeld en niet elke sector wordt erin meegenomen.
Het is dus een goed idee om ook op landelijk niveau te kijken naar de mogelijkheden voor het beprijzen van broeikasgasuitstoot. Dit kan zoals bij het ETS op de directe uitstoot, maar ook bij de eindgebruiker. Deze keus beïnvloedt of de broeikasgasreductie plaatsvindt in Nederland of het buitenland. Nu de overheid bijvoorbeeld wil sturen op minder broeikasgasuitstoot, kan zij dit via de producent of via de consument doen. Neem rundvlees, waarbij tijdens de productie veel broeikasgassen worden uitgestoten: door de producent, de Nederlandse boer, zwaarder te belasten wordt het Nederlandse rundvlees duurder. Een consument kiest dan waarschijnlijk in de supermarkt voor een goedkoper stuk rundvlees van een buitenlandse producent. Dit noemen we het spillover-effect. De emissies in Nederland zijn gedaald, maar in het buitenland nemen ze toe. En dat terwijl de kans groot is dat Nederlandse boeren een stuk minder broeikasgassen uitstoten per kilo rundvlees dan buitenlandse.
Maar stel dat de overheid de consument belast. Dan wordt zowel het Nederlandse als het buitenlandse rundvlees duurder, waardoor er waarschijnlijk in totaal minder rundvlees wordt verkocht in Nederland. Dan daalt de productie op den duur en neemt de broeikasgasuitstoot af, zowel in Nederland als in het buitenland. Het effect op de uitstoot in Nederland is dan alleen kleiner dan wanneer alleen de Nederlandse producenten de kosten zouden dragen, waardoor de impact op de Nederlandse klimaatdoelstellingen beperkt is. Partijen die de Nederlandse kolencentrales liever niet zien sluiten, noemen dit spillover-effect ook. Nederlandse centrales zijn namelijk relatief schoon ten opzicht van die in andere landen. Ze behoren alleen wel tot de grootste uitstoters van broeikasgassen in de energieopwekking van Nederland.
Beleid voor beter grondstoffengebruik of circulaire economie
Wanneer producten of grondstoffen schaarser of duurder zijn, gaan producenten er vaak efficiënter mee om. De overheid zou prikkels kunnen afgeven die dit sturen. Zo zou ze de niet-hernieuwbare grondstoffen minder aantrekkelijk kunnen maken door de belasting erop te verhogen en de belasting op hernieuwbare grondstoffen te verlagen. Dit remt het gebruik van niet-hernieuwbare grondstoffen. Om vervolgens het hergebruik van grondstoffen toe te laten nemen, zou de overheid bijvoorbeeld statiegeld op bepaalde producten kunnen verplichten. Daarnaast zou een verplichte lange garantie op bepaalde spullen producenten stimuleren om producten te maken die langer meegaan. Ook kan meer standaardisatie van maten hergebruik van onderdelen stimuleren. Er zijn bijvoorbeeld veel verschillende typen autobanden, waardoor deze lastig kunnen worden hergebruikt. Wanneer er meer standaardisatie zou zijn op dit gebied, is hergebruik ook gemakkelijker.
Investeren als overheid
De overheid kan ook zelf investeren in het versnellen van de energietransitie en de circulaire economie. Investeringen in onderzoek naar nieuwe technologie of infrastructuur zijn vaak niet rendabel voor bedrijven. Zij kunnen de opbrengst daarvan niet volledig zelf benutten. Denk hierbij aan investeringen om de technologische ontwikkeling van groene waterstof te versnellen of om het aanleggen van elektriciteitskabels naar windmolens op zee goedkoper te maken.
Conclusie
Duurzaamheid is een complex onderwerp en wordt breed geïnterpreteerd. Hierbij kan het voorkomen dat sommige duurzaamheidsdoelstellingen elkaar niet aanvullen. Zo zijn er veel oplossingsrichtingen die bijvoorbeeld bijdragen aan de reductie van broeikasgasemissies, maar niet aan het uitputten van de grondstoffen. En vice versa. De consument, de producent en de regering hebben allemaal een grote impact op de energietransitie en de circulaire economie. De overheid moet het aantrekkelijk maken voor producent en consument om het duurzamere alternatief te kiezen. Ook kan zij de technologische ontwikkeling stimuleren.