Onderzoek
Nederlandse lonen raken verder achter op productiviteit
Ondanks dat de Nederlandse economie in bloei staat lijkt niet iedereen van die groei te profiteren. Het gat tussen de arbeidsproductiviteit en loongroei neemt nog steeds toe.
In het kort
De Nederlandse economie staat in bloei, maar dit lijkt zich nog niet te vertalen in hogere loongroei. Dit is geen nieuw verschijnsel. Vorig jaar hebben wij ook al onze bezorgdheid geuit over het feit dat het besteedbaar inkomen van huishoudens deze eeuw nauwelijks is toegenomen ondanks de economische groei in dezelfde periode. Een belangrijke oorzaak hiervan bleek te zijn dat de lonen sinds 2000 zijn achtergebleven bij de arbeidsproductiviteit.
In deze studie kijken wij of er een jaar later al verbetering is opgetreden. Dit blijkt niet het geval: de lonen zijn zelfs verder achterop geraakt bij de arbeidsproductiviteit. Verder zullen we kijken naar de sectorale verschillen in loonontwikkeling. Ook zullen we ingaan op de ervaringen van Duitsland. Aangezien onze oosterburen al verder gevorderd zijn in het economische herstel, kan hun ervaring met loonontwikkeling in de afgelopen jaren een indicatie zijn of wij in ons land de komende jaren loongroei mogen verwachten. Tot slot zullen we ingaan op mogelijke oorzaken van de gematigde loonontwikkeling en beleidsaanbevelingen doen om de loongroei te verhogen.
Lonen blijven achter bij arbeidsproductiviteit
Het verschil tussen de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de reële loonvoet van werknemers per uur bepaalt in principe de ruimte om de lonen te verhogen. De loonvoet omvat alle kosten voor een werkgever die direct zijn verbonden met arbeid. Het bestaat uit het brutoloon en de sociale werkgeverslasten. Organisaties van werkgevers en werknemers onderhandelen op centraal niveau over de cao-lonen. Deze vormen een belangrijk deel van het brutoloon. Voor werkgevers is het van belang hoe de loonvoet zich ontwikkelt ten opzichte van de afzetprijs en de arbeidsproductiviteit. Bij een toename van de arbeidsproductiviteit en gelijkblijvende afzetprijzen is het voor een werkgever mogelijk het loon te verhogen zonder dat het winstaandeel daalt.
Figuur 1 laat de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en de reële loonvoet per uur in de marktsector zien vanaf 2000.[1] In de afgelopen zestien jaar is de totale beloning van werknemers cumulatief 8 procent achtergebleven bij de arbeidsproductiviteit (het precieze gat tussen de lonen en de arbeidsproductiviteit is afhankelijk van welk startjaar wordt genomen, hoewel ongeacht het beginjaar blijkt dat de lonen structureel zijn achtergebleven bij de arbeidsproductiviteit (zie box 1)).
Vooral valt op dat de lonen de afgelopen jaren verder zijn achtergebleven bij de arbeidsproductiviteit. In 2015 steeg de arbeidsproductiviteit per uur met 2,1 procent, terwijl de reële lonen per uur 2 procent daalden. In 2016 herstelde de economie verder en steeg de productiviteit per uur met 0,6 procent, terwijl de lonen opnieuw daalden, met 0,1 procent.
[1] De marktsector zijn alle sectoren exclusief de sectoren delfstoffenwinning, overheid, zorg en onroerend goed.
In 2017 is de kans reëel dat de lonen verder achter zullen blijven bij de productiviteit: de bbp-groei is in 2017 met naar verwachting 3,3 procent de hoogste in tien jaar terwijl de laatste cao-ontwikkelingen slechts een zeer gematigde reële loonstijging impliceren. Ook als we naar recente ontwikkelingen in Duitsland kijken, is het maar zeer de vraag of lonen de komende jaren een inhaalslag gaan maken (box 2).
Box 1: Gat tussen lonen en arbeidsproductiviteit verschilt per referentiejaar
Bij onze vergelijking tussen de cumulatieve loongroei en de arbeidsproductiviteitsgroei hebben wij 2000 als startjaar genomen. De keuze voor het referentiejaar is enigszins arbitrair. Daarom hebben wij ook naar het verschil gekeken tussen lonen en arbeidsproductiviteit met andere referentieperiodes om te onderzoeken of onze uitkomsten ook dan overeind blijven. Wij hebben gekozen voor 1995 (het begin van onze datareeks), 2001 (een jaar van belastingherziening) en 2008 (begin van de crisis). Onderstaande figuren laten zien dat de loongroei in alle drie de gevallen cumulatief achter is gebleven bij de arbeidsproductiviteitsgroei. Starten we wat verder terug in de tijd, in 1995, dan valt op dat de lonen cumulatief 10 procent zijn achtergebleven bij de arbeidsproductiviteit. Starten we een stuk later, in 2008, dan zien we juist een kleiner verschil van 4,3 procent.
Opvallend is wel dat als we 2001 als ons referentiejaar nemen het loonverschil een stuk kleiner is dan als we beginnen in 2000 (5 in plaats van 8 procent). Mogelijk hangt dit samen met de grootschalige belastingherziening in 2001, die gepaard is gegaan met een aanzienlijke lastenverlichting op arbeid. Door deze lastenverlichting hebben werknemers wellicht minder loon gevraagd dan ze anders zouden doen en hebben werkgevers hun eigen lagere lasten niet doorgegeven aan werknemers in de vorm van hogere lonen. Het gevolg van de stelselherziening in 2001 is in elk geval geweest dat de arbeidsproductiviteit verder kon uitlopen op de lonen, waardoor 2000 als referentiepunt nemen niet onredelijk lijkt.
Sectorale verschillen in loongroei en arbeidsproductiviteit
Als we kijken naar hoe de lonen en de arbeidsproductiviteit zich in de verschillende Nederlandse bedrijfstakken hebben ontwikkeld, dan valt op dat de loongroei in de meeste sectoren is achtergebleven (figuur 5). Het grootste verschil tussen de jaarlijkse arbeidsproductiviteitsgroei en de lonengroei is zichtbaar in de groothandel. Deze sector omvat groothandels in veel verschillende producten, variërend van bloemen tot voedingsmiddelen en van kleding tot ICT-producten. Door verdere automatisering en innovatie zijn groothandelsbedrijven een stuk efficiënter geworden; de arbeidsproductiviteit nam sinds 2000 gemiddeld met 3,2 procent per jaar toe. De lonen stegen met 1,9 procent een stuk minder hard. Een vergelijkbaar beeld zien we in de sector vervoer en opslag. Het gat zit daar niet zozeer bij wegvervoersbedrijven, maar met name bij bedrijven die vervoer over water verzorgen. Containerschepen bijvoorbeeld worden steeds groter en worden in de havens steeds sneller en efficiënter gelost en geladen. Hierdoor zijn er steeds minder mensen nodig en neemt de toegevoegde waarde per werkende persoon (dus de arbeidsproductiviteit) toe.
Ook in de bouwnijverheid zien we een sterkere toename van de arbeidsproductiviteit dan die van de lonen. In deze sector is de totale toegevoegde waarde in 2016 ongeveer gelijk gebleven ten opzichte van 2000. Maar door de vele ontslagen na de crisis ligt het aantal gewerkte uren tegenwoordig een stuk lager. Dit zorgt voor een toename van de arbeidsproductiviteit. Wat een rol zou kunnen spelen bij het ontstane gat tussen lonen en productiviteit, is de grote hoeveelheid zelfstandigen in deze branche. De bouw is namelijk de sector waar de meeste zelfstandigen werken; maar liefst 37,1 procent van de werkzame personen is zelfstandige (CBS). Dat is voor deze sector historisch het hoogste percentage ooit, maar ook vergeleken met andere Nederlandse sectoren erg hoog. Omdat wij alleen kijken naar de lonen van werknemers en niet naar die van zelfstandigen, is enige voorzichtigheid voor wat betreft de achtergebleven lonen in deze sector op zijn plaats.
Box 2: Duitsland verder in economisch herstel, maar ook daar geen extra loongroei
De economie van onze oosterburen kent al langer groei en herstel dan de onze en is verder gevorderd in de economische cyclus. De werkloosheid ligt in Duitsland al een stuk lager dan in Nederland en ook de loongroei zelf ligt er hoger. In sommige delen van het land is er zelfs krapte op de arbeidsmarkt. Maar ook in ons buurland zien we nog een significant gat tussen de ontwikkeling van de arbeidsproductiviteit en die van de reële lonen in de marktsector[2] (figuur 6). Sinds 2000 bedraagt het gat tussen de twee 6,7 procent. Een aanhoudend en verder gevorderd economisch herstel is dus geen garantie voor extra loongroei. Wel loopt de reële loongroei sinds 2010 ongeveer gelijk op met de arbeidsproductiviteit. Maar het eerder ontstane gat verdwijnt hiermee niet.
De lagere loongroei in Duitsland, met als bijeffect toenemende inkomensongelijkheid, wordt vaak toegeschreven aan de Hartz-hervormingen uit 2003 en 2004. Maar een minstens zo waarschijnlijke oorzaak is de grote decentralisatie van het loononderhandelingsproces in Duitsland in de jaren negentig. Vakbonden en werknemers onderhandelen sindsdien op bedrijfstak- of bedrijfsniveau en hebben daar veelal gekozen voor loonmatiging in ruil voor meer baanzekerheid. Dit is vergelijkbaar met het Akkoord van Wassenaar in Nederland uit de jaren tachtig. In het geval van Duitsland werd dit gerechtvaardigd om de kosten van de Duitse hereniging beter te kunnen dragen. Zeker is wel dat de Hartz-hervormingen het uitgangspunt voor werknemers niet hebben verbeterd. Bedrijven hebben de resulterende overdracht van consumenten naar bedrijven bovendien niet ingezet om extra te investeren.
Zie voetnoot hier [2].
[2] De marktsector in Duitsland zijn alle sectoren exclusief de sectoren overheid, zorg en onroerend goed.
Beperkte loongroei verklaring stagnerend huishoudinkomen
Het achterblijven van de lonen bij de arbeidsproductiviteit betekent dat er een minder groot deel van de economische taart naar arbeid gaat. Dit is goed te zien in de ontwikkeling van de arbeidsinkomensquote (AIQ) van de marktsector.[3] De AIQ is het deel van het bbp dat de beloning vormt voor de arbeid van werknemers en zelfstandigen. De AIQ is de afgelopen jaren sterk gedaald, waardoor het aandeel van het nationale inkomen dat naar arbeid gaat nu significant lager is dan aan het begin van deze eeuw (zie figuur 7). Deze ontwikkeling lijkt sterk samen te hangen met het achterblijven van de lonen.
Een belangrijk gevolg van het dalende loonaandeel in de economie is dat het besteedbaar inkomen van huishoudens achterblijft. Het besteedbaar inkomen van huishoudens is sinds het begin van deze eeuw nauwelijks toegenomen, ondanks de economische groei (figuur 8). Dit wil zeggen dat huishoudens de economische vooruitgang nauwelijks voelen in de portemonnee.
[3] We gebruiken hier de zogeheten alternatieve arbeidsinkomensquote. Zie voor een uitgebreidere discussie ons Themabericht van vorig jaar.
Meer consumptie maakt onze economie robuuster en gezonder
Stagnatie van het huishoudinkomen door achterblijvende loongroei kan de ongelijkheid vergroten en de maatschappelijke onvrede in de hand werken. Daarnaast zijn er economische argumenten die wijzen op de onwenselijkheid van het achterblijven van de lonen en het besteedbaar inkomen. Door het achterblijven van het huishoudinkomen heeft Nederland een lagere consumptie waardoor de economie zeer sterk gericht is op het buitenland, wat ons kwetsbaar maakt voor internationale schokken. Ook draagt de lage consumptie bij aan de grote lopende-rekeningoverschotten van Nederland, die internationale handelsonevenwichtigheden vergroten.
Als de productiefactor arbeid relatief goedkoop is, wat nu het geval lijkt, zullen ondernemers geneigd zijn bij uitbreiding eerder meer arbeid in te zetten dan andere productiefactoren zoals kapitaal. Ook zijn ze hierdoor minder geneigd (technologisch) te innoveren. Dit verlaagt de productiviteitsgroei en daarmee het groeipotentieel van onze economie.
Beleidsaanbevelingen
Lonen blijven al tijden achter in Nederland en met name de afgelopen twee jaar is het gat met de arbeidsproductiviteit gegroeid. Waar Nederland en Duitsland last van hebben, is dat beide landen snel grijpen naar loonmatiging als waarborg van hun internationale concurrentiepositie. Dit heeft ons economische groei en lage werkloosheid opgeleverd, maar is niet de oplossing voor de huidige uitdagingen en problemen. Zeker aangezien Nederland en Duitsland al aanzienlijke handelsoverschotten hebben.
De overheid kan helpen door de werknemers- en werkgeverslasten te verlagen zodat de werknemer meer overhoudt van zijn loon. Het aanstaande regeerakkoord moet uitwijzen in hoeverre dit zal gebeuren. Er ligt ook een verantwoordelijkheid bij specifieke sectoren om lonen te verhogen. Een algehele loongolf is echter onwenselijk gezien de grote verschillen in loongroei tussen branches en individuele bedrijven. Grote bedrijven hebben daarbij riantere cashposities en reserves om lonen te verhogen dan de momenteel meer kwetsbare mkb’ers.
Onze zwaarbevochten concurrentiepositie hoeft bij loonsverhoging niet in het geding te komen. Er is namelijk een gat tussen wat we verdienen en wat we krijgen. Hierdoor is er ruimte om de lonen te verhogen zonder onze economische groei onder druk te zetten. De economische taart groeit namelijk weer de laatste jaren. Door meer van de taart aan consumenten te geven, kan de groei zelfs toenemen. Door onze gezamenlijke verdiensten op te potten bij bedrijven, hinderen we niet alleen de groei in de rest van Europa maar schieten we ook onszelf in de voet.
Literatuur
Badir M., van de Hei, L. en H. Stegeman Hoe kunnen we zorgen voor meer inkomen deze eeuw?, RaboResearch, 16 september 2016.
Dustmann, Christian, Bernd Fitzenberger, Uta Schönberg, and Alexandra Spitz-Oener. 2014. From Sick Man of Europe to Economic Superstar: Germany's Resurgent Economy. Journal of Economic Perspectives, 28(1): 167-88.
Groenewegen, J. Nederland: goede vooruitzichten voor verdere economische groei, RaboResearch, 4 oktober 2017.
Groenewegen, J. en van Schoot, D. Nederland en Duitsland sparen veel, maar waarom eigenlijk?, RaboResearch, 7 september 2017.
Groenewegen, J. Nederland: groei zet door, lonen blijven vooralsnog achter, RaboResearch, 14 september 2017.
Van Schoot, D. German elections: Merkel looking for a (new) deputy, RaboResearch, 29 augustus 2017.
Van Schoot, D. Duitsland: economisch optimisme helpt Merkel aan volgende termijn, RaboResearch, 1 september 2017.