Onderzoek
Niet alleen zzp’ers, maar ook veel werknemers koersen af op pensioentekort
Werknemers bouwen meestal pensioen op via hun werkgever, en zzp’ers niet (meer). Maar het beeld dat werknemers altijd voldoende pensioen opbouwen en zzp’ers altijd te weinig klopt niet: bij beide groepen is de variatie in pensioenopbouw groot.
In het kort
Nederlanders hebben meestal een goed pensioen
Het inkomen na pensionering bestaat meestal uit meer bronnen. De bekendste vormen van pensioeninkomen zijn de AOW (‘eerste pijler’) en het pensioen dat werknemers –meestal verplicht-opbouwen in een collectieve pensioenregeling (‘tweede pijler’). Internationaal vergeleken zijn Nederlandse pensioenen zeer royaal. Bij een volledige loopbaan zonder pensioengaten is het in Nederland zelfs mogelijk om een netto pensioeninkomen te bereiken dat even hoog is als het inkomen tijdens het werkende leven (figuur 1). Maar in de praktijk gaat dit vaak niet op.
Grove vuistregel voor toereikend pensioen: 70 procent van het eerdere inkomen
Omdat het bestedingspatroon vaak samenhangt met het inkomen, wordt de pensioenhoogte vaak gerelateerd aan het inkomen vóór pensionering. Een veelgenoemde standaard is dat het bruto pensioeninkomen tenminste 70 procent van het inkomen voor pensionering moet zijn. Dit wordt ook wel de bruto vervangingsratio genoemd. Omdat de belastingtarieven na pensionering lager zijn, ligt de netto pensioenhoogte vaak hoger dan 70 procent van het eerdere netto inkomen. Deze bruto vervangingsratio van 70 procent is een grove vuistregel en moet niet als strikte grens worden gezien.
Zzp’ers bouwen veel minder pensioen op dan werknemers…
Er zijn zorgen over de pensioenopbouw van zelfstandigen. Het aantal zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers) is de afgelopen vijftien jaar sterk gegroeid. Inmiddels zijn er 1,5 miljoen zzp’ers, van wie ruim 900.000 hun hoofdinkomen behalen uit ondernemerschap (CBS, 2017). Deze publicatie richt zich daarom op de twee grootste groepen werkenden: werknemers en zzp’ers. Tot de zzp’ers rekenen we hier ook directeur-grootaandeelhouders (DGA’s) die zichzelf loon uitkeren, maar geen ander personeel in dienst hebben. Zzp’ers hebben gemiddeld slechts een bescheiden collectief pensioen (tweede pijler) opgebouwd, bijvoorbeeld omdat zij eerder in hun loopbaan in loondienst werkten. Wanneer zij als zzp’er gaan werken, bouwen zij meestal geen collectief pensioen meer op[1]. Dat kan betekenen dat in de toekomst een groeiend aantal ouderen een zeer karig pensioen zal hebben. Dat heeft niet alleen financiële gevolgen voor zzp’ers zelf, maar heeft ook gevolgen voor de overheidsbegroting, als deze groep in de toekomst een toenemend beroep doet op publieke voorzieningen zoals huur- of zorgtoeslag.
[1] Wel zijn bepaalde groepen zelfstandigen verplicht om zich aan te sluiten bij een beroeps- of bedrijfstakpensioenfonds, zoals huisartsen, dierenartsen, medisch specialisten, fysiotherapeuten en schilders.
…maar compenseren dit deels met andere vormen van vermogensopbouw
Een deel van de zzp’ers compenseert het gemis aan collectieve pensioenopbouw door zelf meer te sparen, bijvoorbeeld via individuele (pensioen-)spaarproducten en beleggingen. Ook hebben zij vaak meer vermogen opgebouwd in de eigen woning dan werknemers. Die eigen woning draagt bij aan de bestedingsruimte na pensionering: woningeigenaren met een (grotendeels) afgeloste hypotheek hebben lagere woonlasten dan huurders (zie ook onze eerdere publicatie: Woonlasten na pensionering). Deze besparing op de woonlasten kunnen we als fictief ‘inkomen’ meetellen[2]. Tenslotte kunnen overige vermogensvormen worden aangesproken om het inkomen aan te vullen, bijvoorbeeld het ondernemingsvermogen.
[2] Hier wordt dus niet het ‘opeten’ van de woning (verzilveren) bedoeld.
Rekening houdend met álle bovengenoemde vormen van vermogen hebben zzp’ers naar verwachting een mediane pensioenhoogte van 76 procent van hun eerdere inkomen. Met andere woorden: de helft zit onder de 76 procent, de andere helft erboven. Voor werknemers is de verwachte bruto vervangingsratio 83 procent, zo blijkt uit recent onderzoek onder werkenden van 35 jaar of ouder (Netspar Design paper 91, 2017)[3]. Bij zzp’ers leveren de eigen woning en overig vermogen een veel grotere bijdrage aan het pensioeninkomen dan bij werknemers (figuur 2)[4].
[3] Omdat voor zzp’ers het netto inkomen lastiger te modelleren is in verband met de vele fiscale aftrekposten, rapporteren de onderzoekers alleen bruto vervangingsratio’s. Werkenden jonger dan 35 jaar worden buiten beschouwing gelaten omdat bij deze groep de huishoudsamenstelling en het inkomen nog veel kunnen veranderen.
[4] Veel zzp’ers combineren een (parttime) baan in loondienst met werk als zelfstandige (zie ook CBS, 2017). En ook mensen die alleen werkzaam zijn als zzp’er hebben vaak een partner met een baan in loondienst. In beide gevallen is er dan op huishoudniveau sprake van een combinatie van werknemerschap en zzp-schap. De verwachte pensioenhoogte van deze ‘combi-huishoudens’ ligt gemiddeld lager dan die van huishoudens met uitsluitend werknemers en hoger dan die van huishoudens met uitsluitend zzp’ers.
Zo bezien lijkt de verwachte pensioenhoogte van zowel werknemers als zzp’ers ruim boven de norm van 70 procent te liggen.
Maar hiermee is het verhaal niet af. Ten eerste gaan de onderzoekers van het Netspar-rapport uit van continuïteit met betrekking tot de inkomensontwikkeling, de kwaliteit van de pensioenregeling, de woonsituatie en het spaargedrag. De aanname is dat mensen hun werk en een stabiele inkomensontwikkeling houden[5] en doorwerken tot de voor hen geldende AOW-leeftijd. Deze aanname is niet gering. De AOW-leeftijd schuift de komende jaren namelijk flink op, vanwege de koppeling met de levensverwachting (tabel 1). Uit een enquête die wij samen met het Nibud hebben uitgevoerd, blijkt dat werkenden jonger dan 45 jaar dit niet goed weten en hun toekomstige AOW-leeftijd met anderhalf tot twee jaar onderschatten.
[5] Een zelfstandige die de komende jaren een sterke inkomensstijging geniet maar niet méér geld opzij zet, komt dus uit op een lagere vervangingsratio.
Bij het berekenen van de verwachte pensioenhoogte houden de onderzoekers van het Netspar-rapport rekening met pensioengaten uit het verleden, bijvoorbeeld door een periode van werkloosheid, maar niet met mogelijke toekomstige pensioengaten of verdere pensioenversoberingen. Dit kan vooral voor jonge werkenden leiden tot een flinke overschatting van het daadwerkelijke pensioenresultaat.
Ten tweede kunnen de individuele verschillen tussen huishoudens erg groot zijn. De mediane pensioenhoogte zegt namelijk nog niets over de spreiding rond die doorsneewaarde.
De variatie in pensioenhoogte is groot
Hoewel -alle vermogenscomponenten meegerekend- zowel huishoudens van werknemers als die van zelfstandigen een mediane vervangingsratio van ruim boven de 70 procent hebben, is de spreiding rondom de mediaan aanzienlijk. Er is een flinke groep die een vervangingsratio van 70 procent niet haalt. Het gaat om 31 procent van de werknemer-huishoudens en 43 procent van de zzp-huishoudens[6]. Aan de andere kant van het spectrum is er een flinke groep die naar verwachting een bruto vervangingsratio heeft van meer dan 100 procent. Dit betreft meer dan een kwart van alle huishoudens, zowel bij de werknemers als bij de zzp’ers.
[6] Een eerder Netspar-onderzoek richtte zich specifiek op zelfstandigen –met en zonder personeel- die gebruik maken van de zelfstandigenaftrek. Bij deze groep zelfstandigen had 38 procent van de huishoudens met zelfstandigen een bruto vervangingsratio lager dan 70 procent, zie Netspar Design paper 68. De bevindingen uit dat onderzoek zijn gepresenteerd in het Rapport Werkgroep Huishoudbalans (Rijksoverheid, 2016a) en in de Perspectiefnota Toekomst pensioenstelsel (Rijksoverheid, 2016b).
Risicogroepen
Het is niet eenvoudig om specifieke risicogroepen aan te wijzen: een volgens de 70-procentsnorm ontoereikende pensioenopbouw komt voor bij alle inkomensklassen, huishoudsamenstellingen en woonsituaties. Wel is het aandeel dat de vervangingsratio van 70 procent niet haalt, groter onder de hogere inkomens, en onder alleenstaanden en huurders (tabel 2)
Een specifieke aandachtsgroep vormen eerste-generatie immigranten, omdat zij vaak geen volledige AOW-opbouw hebben. Uit andere onderzoeken (SEO, 2017) blijkt dat ook gescheiden vrouwen vaak een laag pensioeninkomen hebben, wanneer wordt gekeken naar de absolute pensioenhoogte, in euro’s. Wanneer we niet de absolute pensioenhoogte maar de pensioenhoogte in relatie tot het eerdere inkomen als maatstaf hanteren dan is de vervangingsratio bij gescheiden vrouwen vaak juist hóger dan bij gescheiden mannen[7].
[7] Sinds 1981 wordt bij echtscheiding het tijdens het huwelijk opgebouwde ouderdomspensioen doorgaans 50/50 gedeeld. Degene die het hoogste inkomen heeft, ziet zijn vervangingsratio dan dalen.
Verschillen tussen sectoren
Opvallend is dat niet alleen bij zzp’ers, maar ook bij werknemers de groep met een niet-toereikend pensioen relatief groot is. Het aandeel met een niet-toereikend pensioen varieert per bedrijfstak. Voor werknemers bij de overheid, in de bouw en in de zorg is het aandeel met een niet-toereikend pensioen het laagst: ongeveer een kwart wanneer we alle vermogenscomponenten meerekenen, en ongeveer een derde wanneer we de eigen woning niet meerekenen (figuur 4). De kans op een niet-toereikend pensioen is het hoogst bij werknemers in de sectoren vervoer, zakelijke dienstverlening en cultuur, sport & recreatie. Als we de eigen woning niet meetellen, gaat het in deze sectoren om circa de helft van alle werknemershuishoudens. Mogelijk hebben werknemers in de ‘risico-sectoren’ vaker een pensioengat, bijvoorbeeld door een periode van werkloosheid. Een kleine groep werkt voor een werkgever die geen pensioenregeling aanbiedt, de zogenaamde ‘witte vlek’. Maar een andere verklaring is dat werkgevers in deze sectoren hun werknemers een minder royale pensioenregeling aanbieden. De verschillen tussen sectoren komen namelijk overeen met de bevindingen van een eerder onderzoek van The Pension Rating Agency, dat de kwaliteit van pensioenregelingen vergelijkt (zie ook Pensioenfantasie).
De ene pensioenregeling is de andere niet
Pensioenregelingen verschillen sterk, omdat deze per onderneming, bedrijfstak of beroepsgroep worden vastgesteld. De overheid stelt geen minimumeisen aan de hoogte van de pensioenopbouw.
Wel is er een fiscaal maximum. De meeste werknemers hebben een pensioenregeling in de vorm van een uitkeringsovereenkomst (zie box). Hierbij geldt, bij een pensioenrichtleeftijd van 68 jaar, fiscaal een maximaal jaarlijks opbouwpercentage van 1,875 procent[8], voor een maximumsalaris van 105.075 euro. Maar in de praktijk is bij veel uitkeringsovereenkomsten het opbouwpercentage lager dan het fiscale maximum; ruim een derde van alle deelnemers met een uitkeringsovereenkomst heeft een opbouwpercentage dat zelfs onder de 1,75 procent ligt[9] (figuur 5). Ook zijn er regelingen waarin alleen pensioen wordt opgebouwd tot een inkomen van ongeveer anderhalf keer modaal.
[8] Bij veertig dienstjaren kom je daarmee op 40 x 1,875 procent = 75 procent van het bruto salaris.
[9] In sommige –maar niet alle– gevallen wordt dit deels gecompenseerd doordat een lagere AOW-franchise of een lagere pensioenrichtleeftijd wordt gehanteerd. De AOW-franchise is het deel van het inkomen waarover geen pensioen wordt opgebouwd.
Uitkeringsovereenkomst of premieovereenkomst?
In de kern zijn collectieve pensioenen heel eenvoudig: de hoogte van de pensioenopbouw wordt bepaald door slechts drie elementen: de hoogte van de inleg (pensioenpremie), het beleggingsrendement en de kosten. Pensioen wordt complex wanneer we ondanks de onzekere beleggingsrendementen toch een bepaalde mate van zekerheid willen inbouwen. De meeste pensioenregelingen in Nederland streven naar een bepaalde mate van zekerheid met betrekking tot de uiteindelijke hoogte van de pensioenuitkering. Een dergelijke pensioenregeling wordt een uitkeringsovereenkomst genoemd. Dreigt het pensioen tegen te vallen, bijvoorbeeld door slechte beleggingsrendementen of doordat de deelnemers langer blijven leven dan verwacht, dan kan de premie worden verhoogd. Een alternatief voor de uitkeringsovereenkomst is de premieovereenkomst, ook wel beschikbare premieregeling genoemd. Bij een premieovereenkomst is een vaste premiehoogte het uitgangspunt, en ook hiervoor geldt een fiscaal maximum.
Het aantal werknemers met een uitkeringsovereenkomst is gestaag gedaald, terwijl het aantal met een premieovereenkomst in de afgelopen zeven jaar is verdubbeld (figuur 6). Er zijn geen publieke data beschikbaar over de variatie in premie-inleg bij beschikbare premieregelingen. Op basis van beschikbare informatie over de totale premie-inleg kan wel worden geconcludeerd dat deze de afgelopen jaren minder hard is gestegen dan het aantal deelnemers (DNB, Centraal Beheer, 2017). Het lijkt erop dat ook bij dit type regelingen een trend van versobering gaande is.
Werknemers weten meestal niet of hun pensioenregeling royaal of juist karig is. Laat staan dat zij de hoogte van de pensioenopbouw betrekken in de salarisonderhandelingen wanneer zij van baan wisselen. In een enquête die wij samen met het Nibud hebben uitgevoerd, gaf de meerderheid van de werknemers aan dat zij niet weten of hun pensioenregeling beter of slechter is dan gemiddeld. Logisch, want op geen enkel Uniform Pensioenoverzicht (UPO) staat met grote letters de waarschuwing: ‘Pas op, deze pensioenregeling is ondermaats’.
Het belang van financieel inzicht en arbeidsvitaliteit
Vanwege de variatie in pensioenopbouw, huishoudsamenstelling en woonsituatie is inzicht in de eigen vermogensopbouw essentieel. Voor een grote groep mensen is het verstandig om zelf extra vermogen op te bouwen, bijvoorbeeld door zelf te sparen of te beleggen (al dan niet via speciale pensioenproducten), of door extra af te lossen op de hypotheek. Minstens zo belangrijk is om te investeren in de eigen inzetbaarheid, om ook als zestigplusser nog goed inzetbaar te zijn op de arbeidsmarkt. Dat betekent bijtijds investeren in kennis en vaardigheden, maar ook zo gezond mogelijk leven. Wie werkloos of arbeidsongeschikt raakt, of vanwege gezondheidsklachten minder uren gaat werken, kan in die laatste jaren ook minder (pensioen-)vermogen opbouwen en moet misschien zelfs het spaarpotje ‘voor later’ al voortijdig aanbreken. Daardoor kan het pensioeninkomen alsnog lager uitvallen dan verwacht. Met het verder opschuiven van de AOW-leeftijd wordt het belang van investeren in eigen inzetbaarheid alleen maar groter.
Conclusie
Werknemers bouwen meestal pensioen op via hun werkgever, en zzp’ers niet (meer). Maar het beeld dat werknemers altijd voldoende pensioen opbouwen en zzp’ers altijd te weinig klopt niet: bij beide groepen is de variatie in pensioenopbouw groot.
Inzicht in de eigen pensioenopbouw is daarom voor álle werkenden van belang. Dat maakt het mogelijk om zonodig in te grijpen, bijvoorbeeld door zelf extra vermogen op te bouwen. Minstens even belangrijk is het investeren in de eigen inzetbaarheid door het op peil houden van kennis en vaardigheden en door gezond te leven. Want het is niet alleen belangrijk om je te verzekeren van een goed inkomen ná pensionering, maar ook om een goed inkomen te hebben tot aan het pensioen.
Hoe sta ik ervoor?
Bouw ik voldoende vermogen op voor later? Op internet zijn diverse rekentools te vinden om uw inzicht te vergroten, zoals de Rabo Pensioenhulp en de Nibud Pensioenschijf-van-vijf. Voor persoonlijk advies kunt u terecht bij uw lokale Rabobank of een andere financieel adviseur.
Bronnen
Centraal Beheer (2017), Marktverkenning Pensioenen 2016, gepubliceerd in januari.
Centraal Bureau voor de Statistiek (2017), Ruim helft zzp’ers heeft ook andere inkomensbron, december.
DNB (2018), Statistiek tabellen pensioenfondsen (T8.11 en T8.14) en verzekeraars (RR.1 en RR.3)
Knoef, Been, Caminada, Goudswaard en Rhuggenaath (2017), De toereikendheid van pensioenopbouw na de crisis en pensioenhervormingen, Netspar Design paper 68, februari.
Nibud (2018), Straks heb je het nodig, onderzoek in opdracht van Rabobank, januari. Rapport beschikbaar op aanvraag.
Rabobank (2017a), Woonlasten na pensionering, januari.
Rabobank (2017b), Pensioenfantasie, augustus.
Rijksoverheid (2016a), Rapport Werkgroep Huishoudenbalans, ten behoeve van de Studiegroep Duurzame Groei, juli.
Rijksoverheid (2016b), Rapportage werkgroep een toereikend pensioen voor alle werkenden, bijlage bij Kamerbrief Perspectiefnota Toekomst pensioenstelsel, juli.
Scholte en Lammers (2017), Inkomenspositie ouderen, SEO onderzoek in opdracht van FNV, februari.
Zwinkels, Knoef, Been, Caminada en Goudswaard (2017) Zicht op ZZP-pensioen, Netspar Design paper 91, november.