Onderzoek
Nederlandse economie drie jaar na corona: blijvende schade is beperkt
De Nederlandse economie blijkt veerkrachtig te zijn en is momenteel 6 procent groter dan voor de corona- en energiecrisis. De verschillen tussen de sectoren zijn echter wel levensgroot. Zo is de transportmiddelenindustrie de coronaklap nog niet te boven, terwijl de specialistische zakelijke dienstverlening en machinebouw na de coronacrisis juist harder zijn gegroeid dan verwacht.
Veerkrachtige economie
Het is alweer drie jaar geleden dat Nederland te maken kreeg met de coronacrisis. Vanwege de snelle verspreiding van het coronavirus ging de volledige samenleving op slot, waardoor de Nederlandse economie in het tweede kwartaal van 2020 de grootste krimp (bijna 8 procent kwartaal-op-kwartaal) kende sinds de Tweede Wereldoorlog.
Door de kordate ontwikkeling van effectieve vaccins is voorkomen dat landen nog jarenlang vastzaten aan een anderhalvemetereconomie en hierdoor blijvende schade opliepen (zie ook deze analyse). Het Outbreak Management Team (OMT) heeft onlangs alle seinen op groen gezet: corona is sluimerend onderdeel geworden van onze samenleving en grootschalig testen en generieke maatregelen zijn niet meer nodig. Inmiddels is onze economie zelfs 6 procent groter dan voor de coronacrisis (zie figuur 1). Een aanzienlijke toename - ook vergeleken met andere Europese landen - die aantoont hoe veerkrachtig de Nederlandse economie is.
De vraag is echter hoe groot de Nederlandse economie had kunnen zijn wanneer we niet waren geconfronteerd met de coronacrisis en de daarop volgende energiecrisis. Die vraag proberen we met een relatief eenvoudige analyse te beantwoorden. We kijken daarbij ook naar de verschillen tussen sectoren. Welke sectoren zijn nog niet hersteld van de coronacrisis en waarom niet? Welke sectoren doen het beter dan verwacht? En wat zit er achter de prestatie van individuele sectoren?
Een hypothetische situatie zonder crises: de counterfactual
Om te berekenen hoe groot de Nederlandse economie had kunnen zijn zonder corona- en energiecrisis, hebben we een schatting gemaakt van de trend tussen 2015 en 2019 en die doorgetrokken naar de jaren daarna. Dat is een vrij grove manier om de hypothetische situatie te schetsen die zich voorgedaan zou hebben zonder crises, de zogenoemde counterfactual. Maar het voordeel van deze analyse is dat het een relatief eenvoudige en eenduidige manier is om een counterfactual te reconstrueren, waarbij we rekening houden met de dynamiek tussen sectoren voorafgaand aan de coronacrisis. Zo krompen de delfstoffenwinning en de textielindustrie al voordat de coronacrisis zich voordeed, en dat zouden ze waarschijnlijk ook gedaan hebben zonder corona- of energiecrisis. De IT-sector en de machinebouw daarentegen zitten al jaren in de lift.
Belangrijke kanttekening is wel dat de counterfactual soms gevoelig is voor de periode waarin we de trendmatige ontwikkeling schatten. Dit wordt duidelijk als we bijvoorbeeld kijken naar de bouwsector. Deze sector kreeg een forse klap na de kredietcrisis in 2008/2009. In de periode waarvoor we onze trend schatten (2015-2019), was sprake van een fors herstel van de toegevoegde waarde na een lange periode van aanhoudende krimp en stagnatie in de bouw (zie figuur 2). Het gevolg is dat door de gekozen periode de counterfactual wellicht een overschatting is, en dat maakt een vergelijking met de gerealiseerde toegevoegde waarde voor deze specifieke sector in de post-coronaperiode niet helemaal zuiver. Het is belangrijk dat we deze kanttekening voor sommige sectoren in het achterhoofd houden.
Totale economie
Uit onze trendanalyse blijkt dat de Nederlandse economie naar schatting nog circa 1,5 procentpunt groter had kunnen zijn als er geen corona- en energiecrisis waren geweest. Dat komt neer op zo’n tien miljard euro op jaarbasis. Hoewel de coronacrisis nu achter de rug is, is de energiecrisis dat voor veel bedrijven nog niet. Hierdoor blijft er een verschil tussen deze trendschatting en de realisatie (zie figuur 3), maar dat is beperkt voor een economie die te maken had met een dubbele crisis en een historisch harde terugval begin 2020.
Verschillen tussen sectoren: energiecrisis speelt een grote rol
Macro-economisch lijkt de blijvende schade dus beperkt, maar dat geldt niet voor iedere sector. Ook voor de sectoren hebben we op basis van de pre-coronatrend van de toegevoegde waarde berekend in hoeverre deze zijn hersteld van de coronacrisis.
In figuur 4 staat de gemiddelde toegevoegde waarde over de eerste drie kwartalen van 2022 ten opzichte van die in 2019, voor zowel de realisatie als de counterfactual. In het groene vak staan de sectoren die meer in toegevoegde waarde zijn gestegen dan dat we op basis van de eenvoudige trendschatting hadden verwacht. En in het rode vlak staan de sectoren met een lager dan verwachte groei. Daarnaast staan de sectoren die het grootste verschil tussen de realisatie en de trendschatting laten zien respectievelijk meer naar links of naar rechts.
Sectoren die slechter presteren dan counterfactual
Helemaal rechts in figuur 4 staat de transportmiddelenindustrie. Het is duidelijk te zien dat corona deze sector heeft geraakt (zie figuur 5). Maar het valt ook op dat de trendschatting misschien iets te positief is, waardoor het herstelbeeld van de transportmiddelenindustrie mogelijk te negatief uitvalt. Zo was de opgelopen achterstand bijvoorbeeld veel kleiner geweest wanneer 2017 als startpunt voor de trend was gebruikt.
Naast de transportmiddelenindustrie zien we ook andere industriële sectoren in het rode vlak van figuur 4 staan. Zoals de metaalindustrie, de aardolie-industrie en de chemische industrie. Van deze sectoren weten we dat ze gasintensief zijn, wat erop wijst dat de energiecrisis hun herstel naar de oude trendgroei in de weg zit.
Ook voor de overige zakelijke dienstverlening is het verschil tussen de trendschatting en de daadwerkelijke realisatie vrij groot (zie figuur 4 en 6). Reisbureaus behoren tot deze sector en zijn hard geraakt tijdens de coronacrisis. Hoewel de branche aardig is hersteld en weer op pre-coronaniveau presteert, zitten de reisbureaus nog onder hun trendschatting.
Verhuur van roerende goederen en uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling behoren ook tot de overige zakelijke dienstverlening. Deze twee deelsectoren zitten nog niet op pre-coronaniveau en het lijkt er momenteel niet op dat ze al op de weg terug zijn naar de oorspronkelijke trend. Mogelijk speelt de krappe arbeidsmarkt een rol bij het gebrekkige herstel van uitzendbureaus en bedrijven actief in arbeidsbemiddeling. Dit omdat mensen uit eigen beweging (nieuw) werk of opdrachten vinden.
Horeca en recreatie zijn de coronaklap te boven
De horeca is een andere sector die veel productieverlies heeft geleden door de coronacrisis. Deze sector staat dan ook in het rode vlak in figuur 4. In de zomer van 2022 was de horeca de coronaklap alweer te boven (zie figuur 7). De terugval in het derde kwartaal van 2022, het laatste punt in de realisatie van figuur 7, is dan ook vermoedelijk te wijten aan de energiecrisis.
Ook de recreatie- en entertainmentsector werd direct getroffen door de coronamaatregelen. Deze sector staat in het rode vlak van figuur 4, vooral door een mager eerste kwartaal van 2022. Maar ondertussen lijkt de sector wel volledig hersteld van de coronacrisis en terug op het niveau van de trendschatting (zie figuur 8).
De outperformers: sectoren die beter presteren dan verwacht
Maar niet alle sectoren hebben slechter gepresteerd dan de trendschatting. De sectoren die het beter deden dan de counterfactual staan in het groene vlak van figuur 4. Hier staat bijvoorbeeld de machinebouw tussen. Vreemd is dat niet, want van deze sector weten we al langer dat hij het goed doet.
Opvallender is de specialistische zakelijke dienstverlening. In figuur 9 kunnen we zelfs een trendbreuk zien. Voor die trendbreuk is een goede verklaring: al heet de hoofdsector zakelijke dienstverlening, volgens het CBS hoort ook de ontwikkeling van vaccins hierbij.
Tot slot zien we de energiesector helemaal links van figuur 4 staan. In eerste instantie zou je denken dat het hier om de gasprijzen gaat. Maar er is voor prijzen gecorrigeerd, dus die zouden geen rol mogen spelen. Daarnaast begint de toegevoegde waarde van deze sector vrij sterk toe te nemen aan het begin van 2020, toen de energieprijzen nog vrij laag waren. De reden voor deze sterke toename blijft voor ons nog onduidelijk.
Verklaringen achter economische prestaties sectoren
Het is interessant om te zien waarom sommige sectoren het sinds de coronacrisis juist goed of minder goed hebben gedaan dan de trendmatige ontwikkeling. Hiervoor kijken we naar de ontwikkeling van de werkgelegenheid (in gewerkte uren) en arbeidsproductiviteit (per uur) sinds de coronacrisis. De toegevoegde waarde is namelijk de omzet minus de waarde van alle (ingekochte) halffabricaten en diensten die bij de productie zijn verwerkt. Ruwweg kan de toegevoegde waarde van sectoren groeien door meer arbeid in te zetten in het productieproces (meer banen of meer uren per baan), of de productiviteit per gewerkt uur te verhogen.
Voor industriële sectoren ontbreekt data over het aantal gewerkte uren in de recente kwartalen, en zijn we genoodzaakt deze analyse uit te voeren voor de totale industriële sector. In figuur 10 hebben we de gemiddelde jaarlijkse groeivoet tussen 2020 en 2022 voor iedere sector uitgerekend en vergeleken met de counterfactual. Dit groeiverschil hebben we vervolgens uitgesplitst naar de bijdrage van de werkgelegenheid (oranje balk) en productiviteit (blauwe balk).
Om dit te verduidelijken maken we gebruik van een voorbeeld: de toegevoegde waarde in de specialistische zakelijke dienstverlening is tussen 2020 en 2022 gemiddeld 4 procent harder gegroeid dan wat op basis van de counterfactual verwacht zou worden (zie donkerblauwe diamantje in figuur 10). Deze hoger dan verwachte gemiddelde jaarlijkse groei komt door een sterker dan verwachte ontwikkeling van de arbeidsproductiviteitsgroei per uur. Dat terwijl de werkgelegenheidsgroei juist wat tegenviel vergeleken met wat op basis van de trendmatige ontwikkeling verwacht had mogen worden (zie figuur 11). Daaruit kunnen we concluderen dat het verschil in toegevoegde waarde tussen de counterfactual en de daadwerkelijke realisatie in de zakelijke dienstverlening vooral is toe te schrijven aan een toename van de arbeidsproductiviteit per uur. Het gaat dus niet om daadwerkelijke groei in de sectoren, maar telkens om de groei in vergelijking met de counterfactual.
Behalve de specialistische zakelijke dienstverlening is ook de arbeidsproductiviteit in de landbouwsector, logistiek, elektriciteit en gas, en in mindere mate de zorg en logistiek opvallend. In al deze sectoren is tevens sprake van een lagere groeibijdrage van de werkgelegenheid vergeleken met de counterfactual.
Bij de financiële dienstverlening zien we juist een omgekeerd patroon. De werkgelegenheid is een stuk hoger dan de verwachting op basis van de trend, maar de bijdrage van de toegevoegde waarde is juist weer sterk negatief. Deze is namelijk gezakt van ruwweg 155 euro per uur vóór de coronacrisis, tot 137 euro per uur ná de coronacrisis. En dat terwijl in de counterfactual een stijging naar 165 euro zou zijn verwacht (zie figuur 12).
Sectoren waar zowel de werkgelegenheid als productiviteit achterblijven bij de counterfactual zijn onder meer de industrie, de handel en de horeca.
Conclusie: geen blijvende schade door corona, maar de verschillen tussen sectoren zijn levensgroot
De blijvende economische schade van de coronacrisis lijkt beperkt. Op basis van een eenvoudige analyse concluderen we dat de Nederlandse economie slechts 1,5 procent kleiner is dan zij had kunnen zijn zonder corona- en energiecrisis. En veel sectoren die het hardst door corona zijn geraakt, zijn alweer hersteld van de crisis, zoals de horeca en de recreatie- en entertainmentsector. Al met al lijkt het erop dat vooral de energiecrisis de Nederlandse economie en haar sectoren nu parten speelt en ervoor zorgt dat enkele sectoren nog niet op hun oude trendniveau zitten. Dit is vooral zichtbaar in de subsectoren van de industrie. Tot slot is bij de meeste outperformers onder de sectoren de groei voornamelijk toe te schrijven aan een toename in productiviteit, en niet of in mindere mate aan een toename in werkgelegenheid.
Eerder verschenen in het Reformatorisch Dagblad