Onderzoek
De anderhalvemetereconomie van Nederland gemeten
De coronacrisis maakt een anderhalvemetereconomie noodzakelijk. Wij rekenen uit hoeveel banen thuis of op minstens anderhalve meter afstand kunnen worden uitgeoefend. Hiermee maken we een inschatting van de omvang van de anderhalvemetereconomie.
In het kort
Veel werkenden zitten momenteel thuis. Deels omdat hele sectoren vanwege de coronacrisis op slot zitten, deels omdat werken op bedrijfslocaties wordt ontmoedigd. De roep om versoepeling van de maatregelen wordt luider. Hoe gaan we de anderhalvemetereconomie vormgeven? Eén manier om naar dit vraagstuk te kijken is door na te gaan welke beroepen op meer dan anderhalve meter van anderen of zelfs geheel vanuit huis kunnen worden uitgeoefend. Precies dit hebben onderzoekers in de VS uitgezocht. Door hun methodiek toe te passen op de Nederlandse economie maken we een inschatting van de omvang van de Nederlandse anderhalvemetereconomie.
Anderhalvemetereconomie beslaat groot deel van totale Nederlandse economie
Tabel 1 geeft de omvang van de anderhalvemetereconomie en haar componenten buitenshuiswerk- en thuiswerkeconomie weer in zowel het percentage banen als het percentage bruto toegevoegde waarde. In totaal kan 84 procent van de banen in Nederland op anderhalve meter van anderen worden ingevuld. Dit komt neer op 89 procent van de totale bruto toegevoegde waarde.
Van alle banen die op anderhalve meter van anderen kunnen worden ingevuld, kan 38 procentpunt thuis plaatsvinden. Deze thuiswerkeconomie vertaalt zich naar 43 procentpunt van de bruto toegevoegde waarde. De rest van de anderhalvemetereconomie kan niet thuis worden ingevuld maar wel op anderhalve meter van anderen. Deze buitenshuiswerkeconomie beslaat 46 procentpunt van zowel alle banen als de bruto toegevoegde waarde van de anderhalvemetereconomie.
Box 1: Van beroependata naar een inschatting van de anderhalvemetereconomie
Om te komen tot een inschatting van de anderhalvemetereconomie in Nederland volgen we vier stappen. Allereerst bepalen we voor alle beroepen of ze op anderhalve meter van anderen kunnen worden uitgeoefend. Hierbij volgen we Leibovici et al. (2020), die met behulp van de Occupational Information Network (O*NET)-database alle beroepen hebben geclassificeerd als contactrijk (binnen anderhalve meter van anderen) en contactarm (buiten anderhalve meter van anderen). De beroepen die op meer dan anderhalve meter van anderen kunnen worden uitgeoefend vallen strikt genomen binnen de anderhalvemetereconomie. Let wel: dat deze beroepen op anderhalve meter van anderen kunnen worden uitgeoefend, betekent niet dat er in de huidige situatie geen aanpassingen nodig zijn om dit ook daadwerkelijk te doen. Denk bijvoorbeeld aan groepen bouwvakkers die binnen een anderhalvemetereconomie niet langer zomaar met z’n allen tegelijkertijd kunnen lunchen in een schaftwagen van drie bij twee meter.
Daarnaast hebben we in een tweede stap voor de beroepen die op meer dan anderhalve meter van anderen kunnen worden uitgeoefend, vastgesteld of ze wel of niet thuis kunnen worden uitgeoefend. Hierbij volgen we de aanpak van Dingel en Neiman (2020) die aan de hand van dezelfde O*NET-database hebben vastgesteld welke beroepen in potentie wel en niet thuis kunnen worden uitgeoefend. Het gaat hierbij vooral om beroepen die afhankelijk zijn van machines en apparaten die in alle redelijkheid niet thuis aanwezig kunnen zijn. Ten opzichte van Dingel en Neiman (2020) maken we een uitzondering voor onderwijzers in het basisonderwijs en middelbare scholen. Terwijl deze beroepen door hen onder de mogelijke thuiswerkers worden geschaard, plaatsen wij ze bij de buitenshuiswerkers; ook om ervoor te zorgen dat mensen met kinderen in andere beroepen überhaupt kunnen thuiswerken. Ook hier hebben we het weer over potentieel thuiswerken; voor daadwerkelijk thuiswerken zijn wellicht aanpassingen bij bedrijven nodig om dit mogelijk te maken. Daarnaast geven onze cijfers vooral een inschatting van de aanbodzijde van de anderhalvemetereconomie. Of daarmee de anderhalvemetereconomie ook aan de vraagzijde uit kan, denk aan halflege concertzalen, wordt in onze berekeningen niet meegenomen.
Vervolgens koppelen we de classificatie van anderhalvemeter- en thuiswerkberoepen aan de door het CBS gehanteerde International Standard Classification of Occupations (ISCO). Hiermee hebben we voor ieder beroep in Nederland een inschatting of deze contactarm of -rijk is en of deze thuis of buitenshuis kan worden uitgeoefend. Het CBS heeft bovendien voor vrijwel alle sectoren in Nederland data over het aantal werkenden per ISCO-geclassificeerd beroep. Met deze informatie weten we per sector het aandeel van de drie werkvormen die de anderhalvemetereconomie definiëren: beroepen waarbij thuiswerken mogelijk is, beroepen die buitenshuis moeten worden beoefend maar geen intensief contact vereisen en beroepen buitenshuis waarbij intensief contact wel nodig is.
Tot slot extrapoleren we deze sectorale gegevens naar aandelen in regio’s en de totale economie. Dit doen we voor de totale economie in termen van banen en bruto toegevoegde waarde en voor regio’s in termen van banen. Een aanname die we daarbij doen, is dat er geen verschillen bestaan in het type beroep dat per sector in een regio wordt uitgeoefend.
zie voetnoot hier[1]
[1] Het gaat hier om de sectoren landbouw en winning van delfstoffen (SBI-letters A en B), industrie en energie (C, D en E), bouw (F), groot- en detailhandel (G), vervoer (H), horeca (I), informatie en communicatie (J), financiële instellingen (K), overige zakelijke diensten (L, M en N), openbaar bestuur (O), onderwijs (P), zorg (Q), cultuur, sport en recreatie (R) en overige diensten (S-U).
Grote sectorale verschillen in uitwerking van de anderhalvemetereconomie
Sommige beroepen komen vaker voor in de ene sector dan in de andere. Dit geldt dus ook voor de mate waarin beroepen die niet op een afstand van ten minste anderhalve meter van anderen en beroepen die thuis kunnen worden uitgeoefend. Door de voorkomens van beroepen te koppelen aan het aantal banen in sectoren maken we een inschatting van de mate waarin sectoren op anderhalve meter van anderen en vanuit huis kunnen opereren.
Figuur 1 geeft per sector weer hoeveel procent van de banen op anderhalve meter van anderen kunnen opereren en daarbinnen welk deel wel en niet vanuit huis kan plaatsvinden. Allereerst valt op dat de horeca, zorg en overige diensten als kappers er uitspringen voor wat betreft het percentage banen dat niet op meer dan anderhalve meter van anderen kan worden uitgeoefend. Voor deze sectoren zal binnen de anderhalvemetereconomie een aparte oplossing moeten worden gevonden.
Daarnaast geldt vooral voor de landbouw, bouw en industrie dat hun activiteiten wel op meer dan anderhalve meter van anderen kunnen doorgaan, maar niet thuis kunnen plaatsvinden. Dat activiteiten binnen deze sectoren op anderhalve meter van anderen kunnen plaatsvinden, betekent niet dat deze sectoren daar nu al op zijn ingericht. Mogelijk betekent dit dat productieprocessen anders moeten worden georganiseerd dan gebruikelijk om aan de voorwaarde van anderhalve meter afstand te voldoen.
Tot slot geldt vooral voor de ICT-sector, specialistische zakelijke diensten en financiële instellingen dat ze niet alleen grotendeels op anderhalve meter van anderen kunnen opereren, maar dat ze daarnaast zelfs vrijwel volledig vanuit huis doorgang kunnen vinden. Dit betekent niet dat activiteiten in deze sectoren voor de coronacrisis al thuis plaatsvonden. Wel betekent dit dat, gegeven de aard van de beroepen die gangbaar zijn in deze sectoren, thuiswerken in potentie een optie is.
Anderhalvemetereconomie vertaalt zich regionaal door naar thuiswerk- versus buitenshuiswerkeconomieën
De economische activiteit in bijvoorbeeld Zeeuws-Vlaanderen ziet er heel anders uit dan in de regio Amsterdam (Aalders & Raspe, 2020). Terwijl vooral de industrie de eerste kenmerkt, wordt de regio Amsterdam vooral gekenmerkt door zakelijke dienstverlening. Doordat verschillende sectoren in meer en mindere mate op anderhalve meter van anderen en vanuit huis kunnen opereren, heeft de sectorstructuur van regio’s mogelijk dus ook implicaties voor het functioneren van regionale economieën in een anderhalvemetereconomie.
Figuur 2 geeft per regio weer hoeveel procent van de banen op anderhalve meter van anderen kunnen opereren en daarbinnen welk deel wel en niet vanuit huis kan plaatsvinden. Allereerst valt op dat het percentage banen dat enkel binnen anderhalve meter afstand van anderen kan plaatsvinden redelijk gelijk is verdeeld over de veertig regio’s. Dit betekent dat er op geaggregeerd regionaal niveau nauwelijks verschillen bestaan voor wat betreft de implicaties van een harde anderhalve-meter-beperking. Mogelijk zijn de verschillen op lager geografisch schaalniveau groter doordat het voorzieningenniveau (inclusief horeca en zorg) in bijvoorbeeld steden doorgaans hoger ligt dan in landelijke gebieden.
Een geheel ander patroon zien we voor de thuiswerkmogelijkheden binnen verschillende regio’s. Terwijl regio’s in de Noordvleugel van de Randstad (regio Amsterdam, Utrecht, Den Haag) worden gekenmerkt door een hoog thuiswerkpotentieel, kennen regio’s in het noordoosten en zuidwesten van Nederland een veel lager thuiswerkpotentieel. De eerstgenoemde regio’s kunnen binnen de anderhalvemetereconomie voor een groot deel worden omgevormd tot een thuiswerkeconomie, terwijl die laatste toch vooral een buitenshuiswerkeconomie moeten blijven om te kunnen functioneren.
Gevolgen van de anderhalvemetereconomie
Wat betekenen de cijfers van de anderhalvemetereconomie voor de invulling van onze samenleving op korte en lange termijn? Allereerst geven de cijfers achter de anderhalvemetereconomie een inschatting van de omvang van de economie die wordt geraakt door meer of minder strenge coronamaatregelen. Door rekening te houden met de kenmerken van beroepen die actief zijn in sectoren en regio’s kan beleid daardoor maatwerk bieden. In sommige sectoren is het onmogelijk werken met behoud van anderhalve meter afstand tot anderen. Voor deze sectoren moet worden bepaald of en in welke vorm ze doorgang kunnen vinden in een anderhalvemetereconomie. In andere sectoren is op anderhalve meter afstand van anderen werken en vaak zelfs thuiswerken in principe mogelijk en kan beleid zich dus richten op het faciliteren van deze vormen van werken. Denk hierbij aan digitale faciliteiten voor thuiswerken en de aanwezigheid van voldoende mogelijkheden om handen te wassen voor beroepen in de anderhalvemetereconomie die niet thuis kunnen worden uitgeoefend.
Daarnaast kan de anderhalvemetereconomie gevolgen hebben voor de productiviteit op middellange termijn. Uit een studie van Bloom et al. (2015) blijkt voor callcenters dat een overgang naar thuiswerken gepaard kan gaan met maar liefst 13 procent hogere productiviteit per werknemer. Of dit positieve effect voor alle activiteiten geldt waarvoor thuiswerken in beginsel mogelijk is, is nog maar de vraag. Zo wordt voor het aanjagen van creativiteit en kennisoverdracht vaak gewezen op het belang van face-to-face contact met collega’s en klanten; al kunnen deze contacten wellicht ook op tijdelijke in plaats van structurele basis geografisch nabij worden georganiseerd (Torre, 2008).
Tot slot kan het omarmen van thuiswerken ook verstrekkende gevolgen hebben voor de inrichting van onze samenleving op langere termijn. Zo kan de thuiswerkeconomie ons mogelijk een hoop fileleed en overvolle treinen in de ochtend- en avondspits besparen. En wat te denken van de hordes mensen met potentiële thuiswerkbanen die voorheen samenkwamen in kantoren: betekent de thuiswerkeconomie het einde van het kantoorleven en alles wat daarbij komt kijken? Van grote kantoorgebouwen tot daaromheen gevestigde lunchtentjes en van kantoorhumor tot de gezamenlijke lunch in de bedrijfskantine. De anderhalvemetereconomie heeft daarmee niet alleen gevolgen voor de inrichting van onze economie op korte termijn, maar mogelijk ook meer structurele gevolgen voor de inrichting van onze samenleving op de wat langere termijn.
Literatuur
Aalders, R., & Raspe, O. (2020). Effecten van coronacrisis op regionale economieën. Utrecht: RaboResearch.
Bloom, N., Liang, J., Roberts, J., & Ying, Z. J. (2015). Does working from home work? Evidence from a Chinese experiment. Quarterly Journal of Economics, 130(1), 165-218.
Dingel, J. I., & Neiman, B. (2020). How Many Jobs Can be Done at Home? (No. w26948). National Bureau of Economic Research.
Leibovici, F., Santacrue, A. M., & Famiglietti, M. (2020). Social Distancing and Contact-Intensive Occupations, Technical Report, St. Louis Federal Reserve Bank - On the Economy Blog March 2020.
Torre, A. (2008). On the role played by temporary geographical proximity in knowledge transmission. Regional Studies, 42(6), 869-889.