Update
Inflatiemonitor Nederland april: inflatie blijkt hardnekkig
Een sterke stijging van het algemene prijspeil kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie leggen we de inflatiecijfers uit en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer technische informatie verwijzen we naar de laatste paragraaf van deze publicatie.
In het kort
Flashcijfers voor april 2023
Het voorlopige inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor april 2023 kwam uit op 5,9 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in april 2023 5,9 procent hoger lag dan in dezelfde maand een jaar geleden. Deze realisatie lag iets boven onze inflatieverwachting van 5,6 procent.
Inflatie stijgt weer in april
De inflatie steeg van 4,5 procent in maart naar 5,9 procent in april door een minder negatieve bijdrage van de energiecomponent. De energieprijzen daalden op jaarbasis met 21,8 procent in april (zie tabel 2) en dat is minder dan de maand ervoor toen de daling uitkwam op 28,2 procent. Dit komt doordat de energieprijzen vorig jaar rond deze periode hard daalden op maandbasis. In maart 2022 werd nog 130 euro per megawattuur (TTF) betaald en in april 2022 was dat met 107 euro per megawattuur een stuk minder. Dit jaar was de gasprijs in tegenstelling tot vorig jaar relatief constant in de maanden maart en april.
Ook de hogere kerninflatie zorgde voor een stijging van het algehele inflatiecijfer ten opzichte van een maand geleden. De kerninflatie liep in april op naar 7,9 procent (tegen 7,6 procent in maart) doordat de dienstenprijsinflatie versnelde van 6,6 procent in maart naar 7,4 procent in april. De prijzen voor industriële goederen (exclusief energie) stegen in april met 8,3 procent wel minder hard dan in maart toen de prijsstijging 8,8 procent bedroeg. De voedselprijsstijging liep ook terug. Waar de voedselprijzen in maart nog toenamen met 15,1 procent was dat in april nog ‘maar’ 13,2 procent.
Lagere inflatie, dus lagere prijzen?
Prijsveranderingen worden in de regel op jaarbasis beschouwd, omdat seizoeneffecten dan buiten beeld blijven. Deze focus op jaar-op-jaar cijfers maakt het wel lastiger om de trend op korte termijn in beeld te brengen. Zo lag de inflatie, ofwel de stijging van de prijzen op jaarbasis, in april met 5,9 procent flink lager dan de piek van 17,1 procent in september 2022, maar betekent dit dan ook dat de prijsniveaus sindsdien zijn gedaald?
Kijken we naar de ontwikkeling van de prijzen op maandbasis, dan lijkt dit nauwelijks het geval te zijn (zie eerste regel van tabel 2 en figuur 2). Het algehele prijspeil ligt weliswaar 0,7 procent lager dan tijdens de inflatiepiek in september, maar dit komt uitsluitend doordat de energieprijzen sindsdien met ruim 40 procent zijn afgenomen. De prijzen van veel andere producten en diensten liepen juist verder op in het afgelopen half jaar. Zo zijn voedingsmiddelen nu 8,1 procent duurder dan in september 2022. De prijzen voor goederen en diensten lagen op hun beurt respectievelijk 5,5 procent en 4,7 procent hoger.
Verleggen we onze aandacht naar de prijsontwikkeling in de afgelopen maanden, dan zien we dat de prijzen in april zo’n 3,2 procent hoger waren dan begin dit jaar (zie tweede regel van tabel 2). De prijzen voor goederen en diensten exclusief voeding en energie (de kerninflatie) namen in de afgelopen drie maanden met 4,4 procent sterk toe. In april bedroeg de kerninflatie op maandbasis zelfs 2,2 procent. Met name de dienstenprijzen stegen de afgelopen maanden hard (zie figuur 2). Bij deze maand-op-maand vergelijkingen moeten we wel een slag om de arm houden, vanwege eerder genoemde seizoeneffecten, zoals de periodieke uitverkoop of de maand waarin bedrijven hun prijzen doorgaans standaard verhogen. Desalniettemin kunnen we wel stellen dat de flink lagere inflatie niet zorgt voor lagere prijsniveaus op een breed front.
Voedselprijsinflatie zakt naar 13,2 procent
Het CBS rapporteerde over april – zoals verwacht – een lagere stijging van de voedselprijzen dan een maand eerder. Dat is met name te danken aan zogenoemde basiseffecten: de consumentenprijzen schoten vorig jaar april hard omhoog. De voedselinflatie mag dan dalen, dat geldt niet voor de schapprijzen. In de supermarkt zijn de prijzen gestegen ten opzichte van vier weken geleden. Gemiddeld met slechts 0,2 procentpunt, dus de prijsstijgingen die consumenten aan de kassa ervaren, vlakken wel verder af.
Op productcategorieniveau zien we wel de nodige verschillen. De prijzen van categorieën met een relatief grote ‘grondstofcomponent’, zoals koffie, margarine, vlees en zuivel, liepen vorig jaar als eerste op en dalen nu licht. Het zijn de achterblijvers van de afgelopen anderhalf jaar, zoals alcoholhoudende dranken en vleesvervangers, waar de consumentenprijzen op dit moment oplopen. De top-vijf snelste en top-vijf langzaamste prijsstijgers komen steeds dichter bij elkaar te liggen (zie tabel 3).
Inflatieverwachtingen
Onze inflatieverwachtingen voor 2023 en 2024 blijven met respectievelijk 4,9 procent en 3,8 procent vrijwel ongewijzigd (zie figuur 3). We verwachten dat de grootste bijdrage dit jaar zal komen van de kerninflatie, die volgens onze berekeningen gemiddeld op 6,8 procent uitkomt (zie tabel 4 voor een compleet overzicht van alle bijdrages). Ook de voedselinflatie draagt met gemiddeld 11,9 procent nog steeds positief bij, maar de bijdrage aan het totale inflatiecijfer is veel kleiner, omdat voedsel met 18 procent een veel kleiner gewicht heeft in het totale consumentenmandje dan de kerninflatie (72,5 procent).
Energieprijzen
Binnen de huidige meetmethodiek van het CBS wordt bij de energieprijzen louter gekeken naar de prijs van variabele energiecontracten en zodoende komen we voor dit jaar uit op een daling van de gemiddelde energieprijzen van 22 procent. Tegelijkertijd weten we dat de energieprijzen waarmee het CBS rekent sterk afwijken van de gemiddelde kosten die huishoudens voor energie betalen, omdat het CBS momenteel alleen kijkt naar de kosten van een variabel energiecontract. Het CBS heeft de meetmethode voor de energieprijzen overigens wel drastisch herzien, waarbij het ook rekening houdt met lagere energieprijzen die huishoudens met vaste contracten betalen. Huishoudens waarvan het vaste contract verloopt en die bij dezelfde energiemaatschappij blijven betalen daarnaast doorgaans lagere tarieven dan de prijzen in nieuwe contracten. Ook daarmee houdt de herziene meetmethode rekening.
Het CBS zal vanaf eind juni cijfers publiceren volgens deze nieuwe meetmethode en we weten al dat de revisie flinke gevolgen zal hebben voor het cijferbeeld in 2022 en 2023. Uit de prijsdeflator van de huishoudelijke bestedingen in de nationale rekeningen (zie figuur 4), cijfers die enkele maanden achterlopen op de inflatiecijfers, kan bijvoorbeeld al worden afgeleid dat het inflatiecijfer voor 2022 waarschijnlijk eerder rond de 7 tot 8 procent lag in plaats van 10 procent (CPI) tot 11,6 procent (HICP). Dat is in overeenstemming met berekeningen van het Centraal Planbureau (CPB), die zelf een alternatieve consumentenprijsindex heeft berekend waarin het gemiddelde inflatiecijfer voor 2022 3,3 procentpunt onder het officiële inflatiecijfer ligt (zie tabel 1.1 in het Centraal Economisch Plan (CEP), 2023).
Omdat een deel van de mensen met aflopende vaste contracten in 2023 met hogere kosten voor energie te maken krijgen, zal volgens de nieuwe berekeningsmethode van het CBS het gemiddelde inflatiecijfer juist een stuk hoger uitpakken. Het gemiddelde verschil tussen de CPB-inflatievoorspellingen volgens de oude en nieuwe methode bedraagt 3,5 procentpunt. Dit zou impliceren dat onze eigen inflatieraming voor 2023 rond de 8 procent zou uitkomen.
Voedselprijzen
Naar verwachting zal het beeld voor de voedselprijzen de komende maanden niet veel veranderen. In een select aantal productcategorieën verwachten we prijsdalingen, maar lichte prijsverhogingen in tal van andere categorieën compenseren die. Het inflatiecijfer daalt verder omdat de prijsstijgingen vorig jaar rond deze tijd stukken hoger lagen.
Deze zomer verwachten we dat consumentenprijzen stabiliseren. De inkopers van supermarkten zullen de, nog steeds, gematigde ontwikkeling van de wereldmarktprijzen van landbouwgrondstoffen – met suiker als belangrijkste uitzondering – ongetwijfeld inzetten tijdens de prijsonderhandelingen met voedingsmiddelenproducenten.
Daar staan echter stijgende loonkosten tegenover. De afgesproken cao-loonsverhogingen lagen volgens de cao-kijker van de AWVN in april 2023 op 7,5 procent. Dit zijn vooral onderhandelingsresultaten uit andere sectoren. In veel voedselverwerkende sectoren en in de food retail zijn de cao-onderhandelingen momenteel in volle gang. De inzet van de vakbonden ligt vaak substantieel boven het onderhandelingsresultaat uit april. Dat hebben veel Albert Heijn-klanten ongetwijfeld gemerkt in de winkels. Het verschilt van sector tot sector, maar personeelskosten vertegenwoordigen in de voedingsmiddelenindustrie al snel tussen de 10 en 25 procent van de kostenbasis. De nieuwe cao’s zullen in 2023 en 2024 dus een flinke opwaartse druk op de kosten van menig voedingsmiddelenproducent, horecaexploitant of supermarktorganisatie opleveren.
Kerninflatie
De kerninflatie blijft – zoals we vorige maand uitgebreid beschreven - de komende maanden naar verwachting hardnekkig hoog. Na-ijleffecten van hogere energieprijzen en de prikkel voor bedrijven om de prijzen te verhogen vanwege de oververhitting van de economie zorgen de aankomende periode voor opwaartse prijsdruk op een breed front. Dat de economie oververhit is zien we duidelijk terug op de arbeidsmarkt. De verhouding tussen de vacaturegraad en het werkloosheidspercentage zit nog altijd helemaal linksboven op de zogenoemde Beveridge curve, wat duidt op een extreem krappe arbeidsmarkt (zie figuur 5). Nu het moeilijk is om aan gekwalificeerd personeel te komen, kunnen bedrijven er ook voor kiezen om hun prijs te verhogen. In plaats van meer produceren om aan de vraag te voldoen, kan een hogere prijs ervoor zorgen dat de vraag afneemt en weer beter aansluit op het aanbod.
Is er sprake van ‘graaiflatie’ in Nederland?
Veel ondernemers hebben hun afzetprijzen de afgelopen tijd sterk verhoogd tegen de achtergrond van allerlei crises in de afgelopen vier jaar. Een belangrijk deel van prijsverhogingen is terug te voeren op hogere kosten bij bedrijven, maar een belangrijke vraag is of ondernemers de hoge inflatie hebben aangegrepen om hun afzetprijzen méér dan proportioneel te verhogen vergeleken met hun gestegen kosten, met als doel winstmarges te versterken. Dit fenomeen wordt in de maatschappelijke discussie aangeduid als ‘graaiflatie’.
Analyse ‘graaiflatie’
Om een beeld te krijgen van mogelijke ‘graaiflatie’ in Nederland gebruiken we data uit de nationale rekeningen van het CBS. Startpunt van onze analyse is de totale output van de economie en het aandeel van het intermediaire verbruik daarin. Het intermediaire verbruik bestaat uit de goederen en diensten die als input in het productieproces worden verbruikt, zoals grondstoffen, halffabricaten en ingehuurde diensten. Een volgende stap is om voor zowel de verandering van de totale output als de verandering van het intermediaire verbruik de prijs- en volumecomponent uit te rekenen. Prijsverhogingen kunnen immers ook voortkomen uit een sterke toename van de vraag naar producten en diensten.
Behalve kosten voor het intermediaire verbruik, rekenen we de prijs- en volumecomponent uit van de totale arbeidskosten (verandering arbeidsvolume en verandering loonkosten) en de afschrijving. Daarmee hebben we alle kostencomponenten te pakken die uit de toegevoegde waarde moeten worden betaald. Onderaan de streep blijft het netto exploitatieoverschot over, ofwel de operationele winstmarge. Door deze te spiegelen aan het exploitatieoverschot van 2021, krijgen we ook een idee hoe sterk deze is gestegen, dan wel afgenomen.
In tabel 5 hebben we de data voor het meeste recente kwartaal (Q4 2022, gerekend vanaf Q4 2021 als startpunt) op een rij gezet. Uit onze analyse blijkt dat de afzetprijzen (met 54,3 mrd) aanzienlijk harder zijn gestegen dan de inkoopprijzen (stijging 39,9 mrd), wat heeft geresulteerd in 14,4 mrd extra inkomsten. Daar komt vervolgens nog bij dat bedrijven sterk hebben bespaard op het intermediaire verbruik (8,2 mrd).
Na aftrek van de verandering van de kosten van arbeid en afschrijvingen blijft onder de streep een netto exploitatieoverschot over in het vierde kwartaal van 66,3 miljard euro: 10,9 mrd meer dan in het vierde kwartaal van 2021. Opvallend is dat de winst voor ondernemers een stuk hoger is dan het deel dat naar arbeid gaat in de vorm van een hogere beloning (dus los van de toename in het arbeidsvolume). Ondernemers hebben hun winst zien toenemen met 10,9 miljard, terwijl de loonkosten (loon plus verplichte werkgeverspremies) zijn gestegen met maar 4,9 miljard.
Extra inflatie
De afzetprijsstijging van de totale finale bestedingen (ofwel de bestedingen aan gereed product) had 2,4 procentpunt lager kunnen zijn. Voor heel 2022 is dit 2,2 procentpunt. Ten opzichte van de totale prijsinflatie van de finale bestedingen van 11,8 procent in 2022 (en 11,1 procent tussen Q4 2021 en Q4 2022) is dit effect niet verwaarloosbaar. Hoewel de HICP en CPI de inflatie anders meten dan de deflator die in de nationale rekeningen voor consumptieve bestedingen wordt gebruikt, geven deze percentages een indruk van het te verwachten effect op de consumentenprijzen.
Hierbij moet wel worden aangetekend dat een dergelijke prijsdaling waarschijnlijk niet mogelijk was geweest zonder verdere fricties aan de aanbodzijde van de economie. Een daling van de afzetprijzen met 2,4 procentpunt zou immers een extra vraag naar producten en diensten uitlokken, terwijl de Nederlandse economie al oververhit is.
Motieven
Ondanks het feit dat ondernemers hun winsten hebben weten te versterken door het verhogen van afzetprijzen ten opzichte van de verhogingen die nodig zijn om stijgende inputprijzen door te rekenen, is het nog steeds niet goed mogelijk om te concluderen of er sprake is van ‘graaiflatie’ in Nederland. Het feit dat bedrijven hun marges hebben vergroot in tijden van hoge inflatie kan wijzen op een gebrek aan concurrentie en het uitbuiten van marktmacht, maar ook andere motieven kunnen een rol kunnen spelen in de relatief sterke prijsverhogingen. Zo blijkt uit onderzoek van Glover et al. (2023) dat bedrijven hun prijzen verhogen in anticipatie op aankomende kostenverhogingen. Het duurt namelijk enige tijd voordat prijsverhogingen in de gehele productieketen zijn doorgerekend. Daarnaast is het mogelijk dat ondernemers door het versterken van hun winsten alvast voorsorteren op afgesproken – of voorziene – loonkostenstijgingen.
Bij de opgelopen marges van bedrijven speelt daarnaast mee dat de vraag naar goederen en diensten in 2022 een stuk hoger lag dan het aanbod. Zoals gezegd is de Nederlandse economie oververhit. Consumenten zijn de afgelopen periode kennelijk in staat geweest de hogere prijzen te betalen, wat voor extra prijsdruk zorgt om uitverkoop te voorkomen en wat het bovendien gemakkelijker maakte voor producenten om een deel van het consumentensurplus af te romen en daarmee de vraag terug te dringen. Met andere woorden: als bedrijven prijzen zouden verlagen, zou de vraag van Nederlandse en buitenlandse afnemers direct toenemen, en bedrijven zijn gezien de oververhitte economie vermoedelijk niet in staat om aan deze extra vraag te voldoen.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie heeft betrekking op de stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen, en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), waarmee prijzen in de afzonderlijke EU-landen op een vergelijkbare manier worden gemeten. Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers sterk van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt.
De maandelijkse inflatievoorspellingen zijn gebaseerd op een drievergelijkingenstelsel van RaboResearch. Voor meer toelichting verwijzen we naar Erken en De Groot (2021). Wel hebben we de modellen op diverse fronten verder uitgewerkt en verfijnd.
Ten eerste hebben we onze modellen aangepast om rekening te houden met zogeheten non-lineariteiten in de doorwerking van de elektriciteitsprijzen en de olie- en gasprijzen op de consumentenprijzen. Dit betekent dat het model boven een bepaalde drempelwaarde een andere elasticiteit toepast.
Ten tweede zijn twee extra modellen geschat voor de ontwikkeling van 1) de producentenprijzen en 2) de output gap. Deze twee variabelen worden dus endogeen voorspeld in combinatie met de inflatie, de inflatieverwachtingen en de lonen. De producentenprijzen zijn in onze modellen afhankelijk van de grondstoffenprijzen, de wereldhandel en de output gap. De output gap meet de productie van een economie ten opzichte van potentiële productie. De potentiële productie is de maximale houdbare productie die een economie aankan, gegeven de productiestructuur, de inzet van productiefactoren (grondstoffen, arbeid, kapitaal) en de stand van de technologie. Een economie kan kortstondig boven het potentiële niveau opereren door mensen te vragen over te werken of onderhoud van productiemiddelen op te schorten. Op een gegeven moment is de rek er echter uit en verhogen ondernemers in een oververhitte economie hun prijzen om de vraag af te remmen. Een positieve output gap is dus inflatoir, terwijl een negatieve output zorgt voor een neerwaartse druk op prijzen. De output gap wordt in onze modellen bepaald door de stand van de conjunctuur, de verandering van de overheidsuitgaven als percentage van het bbp en de loongroei.