Onderzoek
Eerste generatie theoretisch opgeleiden ervaren minder brede welvaart
Onderwijs wordt doorgaans neergezet als grote gelijkmaker van sociaaleconomische verschillen. Maar betekent dat dat de opleidingsachtergrond van ouders geen invloed meer heeft op de welvaart van individuen met dezelfde opleiding? We bestuderen het effect van de opleidingsachtergrond van ouders op welvaartsverschillen binnen de groep theoretisch opgeleiden (bachelor- en/of masteropleiding) om antwoord te geven op deze vraag.
In het kort
De kansen van kinderen in Nederland zijn niet gelijkelijk verdeeld (zie o.a. Verstraten et al, 2021, Borghans en Diris, 2021). Zowel het gezin, als ook de omgeving waarin je opgroeit zijn van belang voor het inkomen dat je later verdient en het huis waarin je woont (zie o.a. Chetty et al, 2020 en Verstraten et al, 2021). Maar stel dat je als eerste generatie theoretisch opgeleide die kansenachterstand overwint, geniet je dan dezelfde welvaart als een kind met (een) theoretisch opgeleide ouder(s)?
We vergelijken individuen met dezelfde opleiding omdat deze individuen vaak eenzelfde niveau van cognitieve vaardigheden hebben. Cognitieve vaardigheden zoals redeneren, onthouden en analyseren, worden aangeleerd in het onderwijs. Individuen die dezelfde opleiding voltooien zullen daarom slechts beperkt verschillen in hun cognitieve vaardigheden. Bij voorkeur zou je over het hele spectrum van opleidingen individuen met een andere achtergrond willen vergelijken. Maar het aantal niet-theoretisch opgeleiden (dat wil zeggen zonder bachelor- of masterdiploma) met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) is te klein (slechts 2,4 procent, zie box 1) om analyses op te kunnen verrichten, daarom richt dit onderzoek op individuen die een bachelor en/of masterdiploma hebben, en dus theoretisch zijn opgeleid.
In dit onderzoek analyseren we de brede welvaart van individuen met eenzelfde opleiding maar waarvan de opleiding van ouders verschilt. Onze resultaten laten zien dat de gezondheid, het inkomen en de brede welvaart van individuen afhankelijk is van de opleiding van ouder(s). We vinden dat de gemiddelde brede welvaart van eerste generatie theoretisch opgeleiden significant lager is. De brede welvaart is lager doordat deze individuen minder vaak hoog scoren ten aanzien van o.a. maatschappelijke betrokkenheid, sociale contacten, persoonlijke ontwikkeling en tevredenheid met de gezondheid.
De opleiding van ouders heeft niet alleen invloed op de (onderwijs)kansen van kinderen, maar ook op de brede welvaart van individuen, zelfs wanneer zij lagere onderwijskansen overwinnen.[1] Er kunnen een aantal redenen zijn waarom de opleidingsachtergrond van ouders een langdurig effect heeft op de welvaart van individuen. Allereerst kan het zo zijn dat individuen met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) meer niet-cognitieve vaardigheden aanleren, in vergelijking met individuen met een anders opgeleide ouder. Niet-cognitieve vaardigheden (“soft skills”) zoals doorzettingsvermogen, zelfvertrouwen en motivatie worden vaak aangeleerd in de familiaire omgeving, en niet op school (zie ook Heckman, 2000, Heckman en Rubinstein, 2001 en Carneiro en Heckman, 2003).[2] In het laatste gedeelte van dit onderzoek vinden we dat eerste generatie theoretisch opgeleiden aangeven minder extravert, kritisch, zorgeloos en open voor nieuwe ervaringen te zijn en meer gereserveerd en rustig. Een extraverte, kritische en open houding kan van pas komen in een werkomgeving en wanneer je economische of sociale keuzes moet maken. Dit kan een indicatie zijn dat eerste generatie theoretisch opgeleiden lager scoren op zogenoemde niet-cognitieve vaardigheden. Een andere verklaring kan zijn dat eerste generatie theoretisch opgeleiden niet het netwerk of het kapitaal en de hulpbronnen bezitten zoals benoemd in het SCP (2023) rapport inzake eigentijdse ongelijkheid. In onze enquête hebben we helaas geen data om te analyseren of eerste generatie theoretisch opgeleiden een kleiner netwerk hebben.
Beleidsmaatregelen die meer aandacht schenken aan niet-cognitieve vaardigheden in het onderwijs (met name bij erg jonge kinderen van 3-4 jaar) en mentor- en motivatie programma’s voor kinderen met een lage sociaaleconomische achtergrond (zie ook Heckman, 2000) kunnen misschien dit langdurige effect op de welvaart van individuen tegen gaan. Daarbij is uit de literatuur bekend dat betere niet-cognitieve vaardigheden de kansen vergroten op het voltooien van een opleiding, de positie op de arbeidsmarkt verbeteren, en crimineel gedrag en jeugdzwangerschappen verminderen (o.a. Heckman, 2000, Heckman en Rubinstein, 2001, Heckman et al., 2006). Cognitieve vaardigheden zijn moeilijk aan te leren op een latere leeftijd, maar niet-cognitieve vaardigheden kunnen zelfs op een latere leeftijd nog worden verbeterd (zie o.a. Kautz et al., 2017, Hoeschler et al., 2018). Dat betekent dat maatregelen voor (jong)volwassenen vanuit werkgevers (denk aan mentorschappen, trainingen en begeleiding) en de overheid ook op latere leeftijd nog mogelijkheden kunnen bieden om welvaartsverschillen te verkleinen. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat er niet echt een raamwerk is dat aangeeft welke niet-cognitieve karakteristieken van belang zijn in welke omgeving en bij welke beslissingen. Dit maakt investeren in het verbeteren van deze karakteristieken moeilijk (zie ook New York Times, 2021).
[1] Dat de onderwijs- of socio-economische achtergrond van ouders een langdurig effect op de onderwijs- en inkomenskansen en uitkomsten van kinderen heeft is bekend (zie o.a. Sacerdote, 2002, Verstraten et al, 2021, Borghans en Diris, 2021).
[2] Cognitieve en niet-cognitieve vaardigheden worden van ouders aan kinderen overgedragen en deze vaardigheden spelen een grote rol bij het voltooien van een opleiding en de kansen op de arbeidsmarkt (Blanden et al., 2007).
Gezondheid, inkomen en de arbeidsmarkt van theoretisch opgeleiden
Onze dataset bevat ongeveer 15.000 theoretisch opgeleiden, individuen die een bachelor- en/of masterdiploma hebben behaald, waarvan ook de opleiding van de ouders bekend is (zie ook onderzoeksverantwoording). We weten niet uit welk sociaal economisch milieu onze respondenten komen, noch waar ze zijn opgegroeid. Maar we kunnen wel zien dat individuen met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) een hogere kans hebben om zelf een theoretische opleiding te voltooien (zie box 1).
Box 1: Kans dat je theoretisch bent opgeleid is twee en een half keer zo groot als je ouder(s) ook theoretisch is (zijn) opgeleid
Bij jongere generaties < 35 jaar is de opleiding van ouders minder bepalend voor de opleiding van het kind dan bij oudere generaties > 55 jaar. De kans dat een 35 minner met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) zelf een theoretische opleiding haalt is twee keer zo groot, voor 55 plussers is deze kans drie keer zo groot.
Borghans en Diris (2021) en Borghans et al. (2018) laten zien dat de opleiding van ouders bepalend is voor de schoolresultaten van kinderen. Additioneel laten ze ook zien dat deze verschillen in schoolprestaties over de jaren heen niet zijn toegenomen, maar stabiel zijn. Wij hebben geen resultaten ten aanzien van directe schoolprestaties, maar analyseren alleen het hoogst behaalde diploma voor verschillende generaties. De toename in kansengelijkheid in onze data kan komen doordat eerste generatie theoretisch opgeleiden lager scoren t.a.v. specifieke schoolprestaties maar dan uiteindelijk via een langere weg toch een hoger diploma halen of omdat vrouwen in de loop van de tijd meer vervolgonderwijs zijn gaan volgen. We zien in onze data ook dat de opleiding van ouders meer bepalend is voor de opleiding van zonen dan die van dochters (zie ook Aydemir en Yazici, 2019). Dit sluit aan bij de verklaring dat de toename in kansengelijkheid in onze data misschien gedeeltelijk wordt veroorzaakt door de toename van theoretisch afgestudeerde vrouwen.
Ook ten aanzien van andere aspecten zijn eerste generatie studenten minder goed af. We zien dat theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) een significant lagere kans hebben om een chronisch gezondheidsprobleem te ervaren, zie figuur 3 (en tabel 3 in de onderzoeksverantwoording). De economische betekenis van deze correlatie is aanzienlijk: 10 procent minder kans op een chronisch gezondheidsprobleem. Een mogelijke verklaring kan zijn dat een tekort aan (gezond) eten (als gevolg van een tekort aan inkomen of kennis) voor kinderen in hun vroege jeugd langdurige gevolgen heeft voor de gezondheid. Het is eveneens bekend dat beperkte niet-cognitieve vaardigheden zorgen voor een slechte gezondheid door bijvoorbeeld roken en ongezond eten (Chiteji, 2010).
Theoretisch opgeleiden met (een) eveneens theoretisch opgeleide ouder(s) hebben ruim 20% meer kans om twee keer modaal of meer te verdienen in vergelijking met eerste generatie theoretisch opgeleiden, zie figuur 3. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat succes op de arbeidsmarkt niet alleen wordt bepaald door cognitieve vaardigheden, bijvoorbeeld in de vorm van de opleiding die iemand volgt, maar ook door niet-cognitieve vaardigheden en/of een netwerk wat iemand heeft (zie o.a. Heckman, 2000, Heckman en Rubinstein, 2001). Echter zeggen deze cijfers natuurlijk slechts beperkt iets over de welvaart die eerste generatie theoretisch opgeleiden ervaren.
Brede welvaart van theoretisch opgeleiden
De brede welvaart waardeert meer dan alleen het inkomen van individuen, maar probeert ook het subjectief welzijn, tevredenheid met de huisvesting en omgeving en andere aspecten van welvaart die individuen ervaren te meten (zie box 2). We kunnen brede welvaart indelen in economische, ecologische en sociale welvaart.
Box 2: Ervaren brede welvaart gemeten
De basis voor de analyses is een enquête naar de ervaren brede welvaart van mensen. Hierin worden individuen bevraagd over de elf dimensies van brede welvaart. In onderstaande tabel worden deze elf dimensies gegroepeerd naar de drie hoofd hoofdcategorieën van brede welvaart: (1) economische (2) ecologische en (3) sociale ervaren welvaart.
Figuur 3 geeft de brede welvaart uitgesplitst naar economische, ecologische en sociale welvaart weer voor eerste generatie theoretisch opgeleiden en theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s). De brede welvaart index (geaggregeerd voor deze drie subcategorieën) is 0,72 voor theoretisch opgeleiden met gelijk opgeleide ouder(s) en 0,70 voor eerste generatie theoretisch opgeleiden. Dit verschil is, ondanks dat het significant is, beperkt.
De gehele distributie van de brede welvaart scores laat zien dat theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) ook vaker bovenin de welvaartsdistributie zitten (zie figuur 4).
De brede welvaart index aggregeert elf verschillende aspecten (zie box 2). Figuur 5 toont voor de aparte vragen van box 2 hoeveel groter of kleiner de waarschijnlijkheid is dat theoretisch opgeleide individuen met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) hoger scoren (6,7 op een Likert 7-schaal) voor de aspecten van de brede welvaart. Figuur 5 toont het marginale effect na controle voor bijvoorbeeld chronische gezondheidsproblemen en de werkstatus van een individu (zie ook ons onderzoek ten aanzien van aspecten die de brede welvaart beïnvloeden en tabel 5 in de onderzoeksverantwoording voor de regressies).
Alle marginale verschillen in figuur 5 zijn significant, behalve de ervaren brede welvaart ten aanzien van huisvesting en inkomen. Theoretisch opgeleiden met een theoretisch opgeleide ouder(s) ervaren vaker een hogere brede welvaart met name ten aanzien van maatschappelijke betrokkenheid, sociale contacten en ervaren gezondheid. Dit zijn welvaartsaspecten die misschien samenhangen met persoonskenmerken en preferentie zoals de tijdshorizon of de risicoperceptie die individuen gebruiken bij het nemen van beslissingen en het zelfvertrouwen van individuen.
Theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s) scoren vaker lager ten aanzien van de ervaren veiligheid en baanzekerheid, zie figuur 5. Het zou kunnen zijn dat een andere risicoperceptie leidt tot een keuze voor een baan die niet meteen baanzekerheid biedt of een ondernemersbestaan. Meer vermogen of inkomen in de familiecontext kan hier uiteraard ook aan bijdragen. Bonsang en Dohmen (2015) laten zien dat individuen met meer cognitieve vaardigheden een hogere bereidheid hebben om risico’s te nemen en Dohmen et al. (2005), vinden zelfs een directe link tussen de opleiding van ouders en de bereidheid van kinderen om risico’s te nemen.
Niet-cognitieve vaardigheden en de opleiding van ouders
In de enquête vraagt Motivaction respondenten zichzelf in te schalen ten aanzien van een aantal persoonskarakteristieken. Daarbij worden steeds twee karakteristieken (extravert en enthousiast bijvoorbeeld) in dezelfde vraag genoemd. Deze vragenopzet zorgt ervoor dat we geen onderscheid kunnen maken tussen de twee karakteristieken genoemd in dezelfde vraag. We zien ten aanzien van een aantal combinaties van persoonskarakteristieken dat eerste generatie theoretisch opgeleiden zichzelf afwijkend evalueren dan theoretisch opgeleiden met (een) theoretisch opgeleide ouder(s), zie figuur 6.
Eerste generatie theoretisch opgeleiden geven aan minder extravert, kritisch, zorgeloos en open voor nieuwe ervaringen te zijn en meer gereserveerd en rustig. Een extravert, kritisch en open karakter komen van pas in een werkomgeving en wanneer je economische of sociale keuzes moet maken. Dit kan een indicatie zijn dat eerste generatie theoretisch opgeleiden lager scoren op zogenoemde niet-cognitieve vaardigheden zoals wordt gevonden in de literatuur (zie ook Heckman, 2000, Heckman en Rubinstein, 2001 en Carneiro en Heckman, 2003). Echter zijn de significante effecten in figuur 7 klein (verschil tussen 1,6 en 4,5 procent) en is er geen directe link vast te stellen met niet-cognitieve vaardigheden. Tevens vinden we ten aanzien van een persoonskernmerk als zelfdiscipline geen significant verschil tussen beide groepen opgeleiden. We vinden eveneens kleine verschillen in preferenties van individuen zoals de risicobereidheid, altruïsme en de tijdshorizon tussen beide groepen theoretisch opgeleiden. Echter zijn ook daar de marginale verschillen klein (verschil tussen 2,0 en 2,7 procent) en is het aantal observaties beperkt (n=3.300).
Onderzoeksverantwoording
Beschrijvende statistieken en representativiteit
We gebruiken de data van de enquête brede welvaart (zie onderzoeksverantwoording) met ongeveer 47.000 observaties verspreid over vijf jaren (2019-2023) voor onze analyse. De niet-gestratificeerde data en de kenmerken van de populatie volgens het CBS zijn weergeven in tabel 3. We hanteren post-stratificatie gewichten op basis van de leeftijdscategorieën, geslacht, jaar en opleiding (gekruist). Op deze wijze geven de analyses van de brede welvaart survey een (meer) representatief beeld van de Nederlandse populatie conform de stratificatie kenmerken. Tabel 2 geeft de gestratificeerde beschrijvende statistieken weer van de subsample theoretisch opgeleiden in onze data.
Enquêtevragen
Belangrijkste vragen gebruikt in dit onderzoek:
- Wat is de hoogste opleiding die je hebt afgesloten met een diploma of certificaat? Wat is de hoogste afgeronde opleiding van je moeder? Wat is de hoogste afgeronde opleiding van je vader? In het geval de exacte naam van de opleiding er niet bij staat, vragen we je een inschatting te maken. (Master (WO of HBO) en postdoctoraal (hieronder valt ook doctoraal), bachelor (WO of HBO) (hieronder valt ook: hbo, hts, heao, kandidaatsopleiding), Havo en VWO eindexamen (hieronder valt ook: mms, hbs, gymnasium, lyceum, atheneum), MBO-2, MBO-3, MBO-4 en MBO voor 1998 (hieronder valt ook: mts, meao, mhno, inas, mis, e.d.), VMBO (theoretisch/ gemengd) (hieronder valt ook: mavo, ulo, mulo, ivo, vglo), VMBO (beroepsgericht)/ MBO-1 (assistentenopleiding) (hieronder valt ook: lts, ito, leao, lhno, huishoudschool, lavo, e.d.), Basisschool (hieronder valt ook: lagere school), Geen diploma, Weet ik niet)
- Er wordt tegenwoordig vaak gesproken over het begrip modaal inkomen. Momenteel ligt dat tussen de € 35.500 en € 42.399 (inclusief vakantiegeld) per jaar, ongeveer tussen de 2400 euro en 2800 euro netto per maand. Als je kijkt naar het totale bruto gezinsinkomen, ligt dat dan beneden modaal, ongeveer modaal of boven modaal? (Minimaal (minder dan €14.100), Beneden modaal (€14.100 - €29.499), Bijna modaal (€29.500 - €36.499), Modaal (€36.500 - €43.499), Tussen 1 en 2 keer modaal (€43.500 - €72.999), Twee keer modaal (€73.000 - €87.099), Meer dan 2 keer modaal (€87.100 of meer), Wil ik niet zeggen, Weet ik niet)
- Heb je één of meer langdurige ziekten of aandoeningen? (Ja, Nee, Wil ik niet zeggen)
- Heb je op dit moment betaald werk? Ook 1 uur per week of een korte periode telt al mee, evenals freelance werk. (Ja, Nee, Wil ik niet zeggen)
- Zou je op dit moment betaald werk willen hebben? (Ja, Nee, Weet niet / geen mening)
De combinatie (Nee, Ja) van de voorgaande twee vragen wordt als werkloos geclassificeerd, de combinatie (Nee, Nee) als niet werkend. - Kun je aangeven in hoeverre het paar kenmerken op jou van toepassing is? Ik zie mezelf als a) extravert, enthousiast b) kritisch, altijd op zoek naar discussie c) betrouwbaar, iemand met zelfdiscipline d) angstig, gemakkelijk overstuur e) open voor nieuwe ervaringen, complex f) gereserveerd, rustig g) sympathiek, warm h) ongeorganiseerd, zorgeloos i) rustig, emotioneel stabiel j) conventioneel, niet creatief (1= beschrijft mij helemaal niet, 7= beschrijft mij zeer goed)
Hiernaast worden ook vragen gesteld ten aanzien van de persoonskenmerken van de geënquêteerden (leeftijd, geslacht, etc.).