Update
Was de industriële krimp gezichtsbedrog?
Recente cijferrevisies van het CBS leiden tot een andere kijk op de historische ontwikkelingen voor de industrie. De sector kromp daadwerkelijk minder hard, wat vermoedelijk komt doordat de machinebouw beter presteerde dan eerder uit de cijfers bleek.
Voor de industrie klonk een jaar geleden de noodklok. Onder andere het FD kopte met de titel: Recessie? De industrie zit er al dik in. De industriële productie was namelijk behoorlijk aan het krimpen na een periode van flinke stijging. Dit was ook terug te zien in de productiecijfers. Van het hoogste punt in april 2022 tot het gemeten dieptepunt in oktober 2023 kromp de industrie met maar liefst 15 procent. Daarmee zakte de sector terug naar de niveaus van voor de coronacrisis (zie ook figuur 1b). Deze krimp leek vooral gedreven door de neergang die de machine-industrie doormaakte na ook eerst stevig te zijn gegroeid (zie ook figuur 2b).
Recente revisies door CBS
Maar recent heeft het CBS een aantal revisies doorgevoerd. Zo verlegde het statistiekbureau het basisjaar van 2015 naar 2021. Dit doet het CBS om de zoveel jaar en niet alleen voor de industriële cijfers. Hierbij kijkt het ook naar de gebruikte gewichten: weegt de machinebouw nog steeds evenveel binnen de industrie of is deze deelsector inmiddels groter geworden? Deze nieuwe productiecijfers (figuur 1a en figuur 2a) zien er echter op het eerste gezicht anders uit. Het lijkt alsof de industriële krimp na deze cijferrevisie is verdwenen. Of is dat gezichtsbedrog?
Gezichtsbedrog verklaart niet alles
Om erachter te komen wat hier speelt, moeten we de cijfers eerst beter met elkaar kunnen vergelijken. Een verlegging van het basisjaar, van 2015 naar 2021, leidt namelijk tot een niveauverschil. Daarnaast moeten we rekening houden met eventuele aanpassingen in de seizoenscorrectie. Daarom kijken we naar de ongecorrigeerde reeksen en rekenen we de nieuwste reeks terug naar het basisjaar van 2015 (figuur 3a en 3b).
Dan valt op dat de industrie inderdaad in de herziene reeks later en minder kromp dan in de oude reeks (figuur 3a). Maar niet zoveel als figuur 1a en figuur 1b ons doen vermoeden. Waarschijnlijk komt het verschil voor de industrie door de machinebouw. Op basis van de netto-omzet weten we dat de machinebouw een grote deelsector is binnen de industrie. Fluctuaties in deze sector hebben dus grote invloed op de algehele industriële ontwikkeling. We zien dat de verschillen tussen de nieuwe en de oude reeks voor de machinebouw groot zijn (figuur 3b). De nieuwe reeks, de donkerblauwe doorgetrokken lijn, zakt namelijk later en minder diep dan de oude reeks, de donkerblauwe gestippelde lijn. Het ging met de machinebouw dus minder slecht dan eerder uit de cijfers bleek.
Machinebouw: herijkte gewichten
Dat de cijfers voor de machinebouw eerder minder rooskleurig waren, heeft vermoedelijk te maken met de herijkte gewichten binnen deze deelsector. Van 2015 tot 2021 is bijvoorbeeld de netto-omzet hard gegroeid van het deel van de machinebouw dat verantwoordelijk is voor onder meer de productie van computerchips, of apparaten die computerchips kunnen maken. Waar deze deelsector in 2015 ongeveer 40 procent van de machinebouw uitmaakte, was dat in 2021 60 procent. Het aandeel van onder andere de motoren- en pompen-industrie zakte daarentegen van 15 procent in 2015 naar ongeveer 7 procent in 2021. Hoewel de gewichten binnen de netto-omzet niet gelijk zijn aan de gewichten binnen de productie, geeft dit wel een indicatie van de grote verschuivingen die hebben plaatsgevonden binnen de machine-industrie. Deze grote verschuivingen zijn vermoedelijk de reden waarom de machinebouw het beter deed dan eerder uit de cijfers bleek.
Hoewel deze samenstellingseffecten er dus voor zorgen dat we anders naar de historie kijken, passen we onze voorspellingen voor de toegevoegde waarde voor de industrie niet aan. De daadwerkelijke verschillen tussen de oude en de nieuwe reeks van de industrie in zijn geheel zijn namelijk beperkt. Het bereikte dieptepunt is wel minder zichtbaar in de nieuwe productiereeks, maar we gaan nog steeds uit van een groei in toegevoegde waarde van 0,5 en 1,5 procent voor dit en volgend jaar.