Onderzoek
Welvaartsverschillen binnen lage inkomensgroepen en ouderen groter dan die binnen hoge inkomensgroepen en jongeren
Brede welvaart is ongelijk verdeeld in Nederland. Beleid kan de werkstatus, gezondheid en voorzieningen in de omgeving van individuen beïnvloeden. Maar dit geldt slechts beperkt voor persoonskenmerken en voorkeuren. Terwijl al deze factoren de individuele welvaart bepalen.
In het kort
Beleid dient verder te kijken dan alleen naar materiële welvaart. Maar beleid maken op brede welvaart vereist inzicht in wie welvarend is en waarom. In deze studie onderzoeken we hoe de brede welvaart in Nederland is verdeeld en welke beleidsvariabelen welvaart beïnvloeden.
Zowel onder economen als onder beleidsmakers overheerst de mening dat beleid verder dient te kijken dan alleen materiële welvaart (Stiglitz et al., 2009; MinFin, 2022; De Vlieger en Van Wickeren, 2023; Vollebergh, 2023). Maar sturen op brede welvaart is alleen mogelijk als je weet wie een lagere welvaart ervaren en waarom.
Box 1: Brede welvaart gemeten
Jaarlijks zet Motivaction in opdracht van RaboResearch een enquête uit bij een representatieve groep Nederlanders met het doel hun ervaren brede welvaart te meten. In deze enquête bevragen we individuen over elf dimensies van brede welvaart. In onderstaande tabel zijn deze elf dimensies gegroepeerd naar ecologische, economische en sociale welvaart (zie ook Programma Brede Welvaart, 2023).
Tabel 1: Enquêtevragen over economische, ecologische en sociale brede welvaart
Bron: RaboResearch
Voor de analyse normaliseren we de antwoorden op bovenstaande vragen en creëren we een score met gelijke gewichten voor iedere vraag. Op deze wijze is er een ecologische, economische en sociale score van de ervaren brede welvaart voor ieder individu met een waarde tussen [0,1]. In de onderzoeksverantwoording beschrijven we de data en geven we een representativiteitstabel weer.
Welvaart is datgene waar individuen en de maatschappij waarde aan hechten, en wat de inzet van schaarse middelen zoals tijd en geld vereist (Vollebergh, 2023). De ervaren welvaart, of het nut dat een individu ontleent aan bepaalde materiële en immateriële goederen en diensten is per definitie subjectief. Een student vindt het misschien prettig in het uitgaanscentrum te wonen, terwijl een gepensioneerde liever in een wat rustiger gedeelte van het land woont. Dit betekent dat de ervaren welvaart ook afhankelijk is van persoonskarakteristieken en preferenties. Verder kijken dan materiële welvaart vereist dan ook inzicht in de hoogte en de verdeling van brede welvaart. Maar ook beter zicht op welke variabelen ontvankelijk zijn voor de beïnvloeding van welvaart en de hoeveelheid welvaartswinst die kan worden bereikt met bepaalde (beleids)maatregelen. In dit artikel onderzoeken we de verdeling van welvaart in Nederland, welke variabelen samenhangen met welvaart en welke variabelen beleid kan beïnvloeden.
De verdeling van brede welvaart
Box 2 geeft de Gini-coëfficiënt weer, een maatstaf van ongelijkheid. De Gini-coëfficiënt is een spreidingsmaatstaf voor distributies die onder meer wordt gebruikt voor het weergeven van de ongelijkheid in inkomen of vermogen. Een Gini-coëfficiënt dicht bij nul geeft aan dat welvaart gelijk is verdeeld over individuen; een Gini-coëfficiënt dicht bij één geeft aan dat de welvaart heel ongelijk is verdeeld. De ongelijkheid in ervaren welvaart is stabiel over de periode 2019-2023. In vergelijking met de economische welvaart zijn de ecologische en sociale welvaart minder ongelijk verdeeld tussen individuen. Dat betekent dat de verschillen in ecologische en sociale welvaart tussen individuen minder groot zijn. Ter vergelijking: volgens het CBS is de Gini-coëfficiënt voor het besteedbaar inkomen de afgelopen jaren nagenoeg gelijk gebleven en ongeveer 0,29 in 2019 (CBS, 2021).
Box 2: Niveau en ongelijkheid van de brede welvaart de afgelopen vijf jaar stabiel
De afgelopen vijf jaar is de gemiddelde brede welvaart vrij stabiel, zie figuur 1. De economische brede welvaart kende een lichte stijging van 2019 tot aan 2022, en stagneert daarna.
Figuur 1: Niveau van brede welvaart stabiel over periode 2019-2023
Noot: de gemiddelde ervaren economische, ecologische en sociale welvaart-scores van individuen (grijze gedeelte geeft het 95 procent betrouwbaarheidsinterval weer). De data is gewogen naar jaar, opleiding, leeftijd en geslacht conform de CBS-data (n= 55.079). Bron: RaboResearch
De ongelijkheid in brede welvaart is over de periode 2019-2023 ook stabiel. Figuur 2 toont de Gini-coëfficiënt voor de ecologische, economische en sociale welvaart, een maatstaf van ongelijkheid (zie tekst).
Figuur 2: Ongelijkheid brede welvaart stabiel over periode 2019-2023
Noot: Gini-coëfficiënt voor de ervaren economische, ecologische en sociale welvaart-scores van individuen. De data zijn gewogen naar jaar, opleiding, leeftijd en geslacht conform de CBS-data (n= 55.079). Bron: RaboResearch
In vergelijking met de economische welvaart zijn de ecologische en sociale welvaart minder ongelijk verdeeld tussen individuen.
De drie typen welvaart hangen met elkaar samen (Pearson correlatie-coëfficiënten 0,45-0,63). Dat wil zeggen dat individuen met een hoge economische welvaart ook zeer waarschijnlijk een hogere ecologische en sociale welvaart hebben. Deze samenhang is niet zo verwonderlijk. Individuen met een hogere economische welvaart wonen met grote waarschijnlijkheid ook in een mooiere leefomgeving, zijn gelukkiger en gezonder (zie onder andere van Kippersluis et al., 2010 voor de positieve relatie tussen zelfverklaarde gezondheid en inkomen; Stevenson en Wolfers, 2013 voor positieve relatie tussen inkomen en welzijn).
Welvaartsverdeling naar inkomens- en leeftijdsklasse
Het ligt voor de hand dat hoge inkomensklassen een hogere welvaart ervaren dan lage inkomensklassen, zie figuur 3. De relatie tussen inkomen en welvaart lijkt concaaf te zijn, waarbij de welvaartswinst hoger is wanneer de lage inkomensklassen omhoog bewegen dan aan het eind van de inkomensdistributie. Dat geldt voor de economische, de sociale én de ecologische welvaart.
De laagste inkomensgroepen kennen de meeste heterogeniteit in brede welvaart, zie figuur 4. De ongelijkheid in welvaart is voor alle drie de categorieën het hoogst in de laagste inkomensgroepen (0,18-0,35), en daalt naarmate mensen een hoger inkomen hebben (naar 0,10-0,12). Dit betekent dat individuen in de laagste inkomensgroepen relatief welvarend kunnen zijn op sommige aspecten, terwijl anderen met hetzelfde inkomen dat niet zo ervaren. Verderop in dit artikel laten we ook zien dat inkomen slechts een beperkte samenhang kent met de ervaren welvaart (tabel 3).
Dit betekent ook dat de meeste welvaartswinst aan de onderkant van de inkomensdistributie te behalen is met beleid. Maar doordat de ongelijkheid aan de onderkant van de inkomensdistributie ook groter is, zorgt dat er tevens voor dat beleid op een heterogenere groep individuen moet zijn gericht.
De ecologische en sociale welvaart neemt toe naarmate de leeftijd vordert, zie figuur 5. De economische welvaart neemt daarentegen af naarmate de leeftijd stijgt. Economische welvaart meet naast voldoende inkomen ook baanzekerheid en persoonlijke ontwikkeling (zie ook tabel 1). Baanzekerheid en persoonlijke ontwikkeling zijn minder van belang voor ouderen en zorgen voor de afname in economische welvaart naarmate de leeftijd vordert. Wanneer we alleen de voldoende inkomen-vraag analyseren, is immers een nagenoeg stijgende lijn te zien naarmate de leeftijd vordert: hier geldt dus des te ouder, des te vaker voldoende inkomen.
De ongelijkheid in welvaart lijkt met name in de oudere leeftijdscategorieën te zitten, zie figuur 6. De ongelijkheid in economische welvaart is aanzienlijk hoger dan de ecologische of sociale welvaartsongelijkheid. De ecologische en sociale welvaartsongelijkheid verschillen nauwelijks per leeftijdscategorie, maar economisch is het welvaartsverschil tussen de 25-minners aanzienlijk minder dan tussen de 75-plussers. Ook hier zijn het de vragen over baanzekerheid en persoonlijke ontwikkeling die deze toename in ongelijkheid bij 65-plussers veroorzaken. Wanneer we alleen de vraag over voldoende inkomen analyseren, is zichtbaar dat de leeftijd waar individuen een gezin hebben (35-55 jaar) grote ongelijkheid kent voor wat betreft voldoende inkomen. Deze ongelijkheid neemt weer af met het bereiken van de AOW-leeftijd (65-75 jaar).
De herverdeling van brede welvaart
De welvaartsverschillen tussen verschillende inkomens- en leeftijdscategorieën zijn significant (figuur 3 en figuur 5). Binnen deze inkomens- en leeftijdscategorieën is de welvaart ongelijk verdeeld (figuur 4 en figuur 6). Als beleidsmakers deze welvaartsverschillen willen aanpakken, is inzicht nodig in welke variabelen samenhangen met een hoge of lage welvaart. We analyseren welke variabelen uit de enquête in 2023 samenhangen met de ecologische, economische en sociale welvaart van individuen via lineaire regressies (zie tabel 5 in de onderzoeksverantwoording).
Met name werkloosheid en niet werken (hieronder vallen gepensioneerden en scholieren) heeft een significante invloed op economische welvaart (-17,8 en -14,9 procent, zie tabel 2). Chronische gezondheidsproblemen hebben de grootste invloed op de sociale welvaart (-7,0 procent). Individuen in een koophuis ervaren een hogere ecologische welvaart dan individuen in een huurhuis. Voldoende voorzieningen zoals onderwijs- en zorginstellingen, kinderopvang, bibliotheken, horeca en recreatiegelegenheden hebben een positief marginaal effect op alle welvaartcategorieën. De ecologische welvaart gaat er het meest op vooruit met 4 procent, maar ook de sociale en economische welvaart zijn hier bij gebaat. Het effect van voorzieningen in de omgeving is groter op de ervaren welvaart van individuen dan het bezitten van een koophuis. Voorzieningen in de leefomgeving zorgen voor een betere mobiliteit, sociale contacten en tevredenheid over de woonomstandigheden.
Andere variabelen zoals persoonskenmerken en economische preferenties hebben ook een significant welvaartseffect (zie onderzoeksverantwoording). Additioneel moeten we hierbij wel vermelden dat we de causaliteit van de variabelen niet meten, maar alleen de samenhang met welvaart. Daarbij zijn er ook ontbrekende variabelen: variabelen die vermoedelijk een effect hebben op de welvaart van individuen, maar die niet uit onze enquête blijken. We geven in figuur 7 weer welk gedeelte van de welvaartsverschillen in 2023 correleert met persoonskenmerken, preferenties en beïnvloedbare variabelen (beïnvloedbaar door bijvoorbeeld een overheid).
Persoonskarakteristieken zoals leeftijd, geslacht en samenstelling van het huishouden beïnvloeden de economische welvaart van individuen. Denk hierbij aan jongeren die meer in een flexibele baan werken en ouderen die minder vaak een opleiding volgen. Het spreekt voor zich dat er binnen een gezin mogelijk minder ruimte is voor maatschappelijke betrokkenheid en een goede werk-privébalans dan bij een gepensioneerd individu of een student. Economische preferenties die specifiek zijn voor een individu zoals risicobereidheid, tijdshorizon, sociaal vertrouwen en altruïsme hebben eveneens invloed op de ervaren welvaart. Persoonskarakteristieken en preferenties zorgen voor verschillen in welvaart die voor een gedeelte niet beïnvloedbaar zijn. Systematische discriminatie en culturele normen kunnen echter ook resulteren in welvaartsverschillen op basis van persoonskenmerken (bijvoorbeeld leeftijdsdiscriminatie of de zorgnorm voor moeders). Het spreekt voor zich dat beleid op deze gebieden zorgt voor welvaartswinst, maar niet uit onze data is af te lezen.
De economische welvaartsverschillen tussen individuen zijn het meest ontvankelijk voor variabelen die kunnen worden beïnvloed door bijvoorbeeld overheidsbeleid (14 procent). Voornamelijk persoonskenmerken veroorzaken sociale welvaartsverschillen (39 procent). De economische preferenties zoals risicobereidheid, tijdshorizon, sociaal vertrouwen en altruïsme lijken met name van belang voor verschillen in economische welvaart (11 procent). Dat betekent ook dat de variabelen in onze enquête een groot gedeelte – ongeveer de helft – van de ervaren welvaartsverschillen tussen individuen niet kunnen verklaren. Met name op ecologisch gebied zijn de verschillen in ervaren welvaart niet gemakkelijk te verklaren. Dit kan betekenen dat we ervaren brede welvaart misschien anders moeten meten, maar in ieder geval net zo belangrijk is dat we beter inzicht creëren in welke factoren de welvaart van individuen beïnvloeden. Zonder inzicht in welke factoren de welvaart van individuen beïnvloeden en in welke mate, zal beleid op het gebied van brede welvaart moeilijk blijven.
Conclusie
We vinden dat economische welvaartsverschillen in Nederland groter zijn dan ecologische en sociale welvaartsverschillen. Jongeren zijn qua ecologische en sociale brede welvaart iets slechter af dan ouderen. In de leeftijdscategorie 35-65 jaar is de economische welvaart laag en de ongelijkheid hoog. Dit zou kunnen komen doordat de leeftijdscategorie waarin individuen een gezin hebben, vaak hogere kosten met zich meebrengt en er minder tijd beschikbaar is (zie onder andere CBS, 2015; SCP, 2018). Hogere inkomens kennen een hogere economische welvaart, en ook een hogere sociale en ecologische welvaart. De welvaart is ook ongelijker verdeeld onder de lagere inkomens. Deze grotere ongelijkheid is ook voor beleidsmakers van belang. Wanneer het beleidsdoel is om de welvaart van individuen met de laagste inkomens te vergroten, zal ook een gedifferentieerd beleid van belang zijn om de individuen met de laagste welvaart in eenzelfde inkomenscategorie daadwerkelijk te bereiken. Daarvoor is het belangrijk vast te stellen welke factoren de brede welvaart beïnvloeden.
Onder meer de werkstatus van een individu (werkloos, niet-werkend), de gezondheid (chronische gezondheidsbeperkingen) en voorzieningen in de woonomgeving bepalen de verschillen in economische welvaart. We laten zien dat de marginale ervaren economische welvaart van een individu met 18 procent afneemt en de sociale welvaart met 5 procent wanneer een individu werkloos wordt. Niet participeren op de arbeidsmarkt zorgt voor een negatieve marginale ervaren economische welvaart van 15 procent, maar heeft nauwelijks effect op hun ecologische en sociale welvaart.
Het spreekt voor zich dat maatschappelijke doelen van beleidsmakers zich niet altijd direct vertalen in een hogere ervaren brede welvaart van individuen (Vollebergh, 2023). Dit komt mogelijk doordat de termijn van maatschappelijke doelstellingen langer is (klimaatbeleid), vanwege onvolledig of onjuist geïnformeerde individuen (gezondheid) of omdat het effect indirect is (uitgaven defensie en veiligheid). Bepaalde maatschappelijke doelen correleren echter wel direct met de ervaren welvaart (onder andere werkgelegenheid, woonruimte, leefomgeving) en verklaren ongeveer 5-14 procent van deze welvaart. Dit neemt niet weg dat een gedeelte van de ervaren welvaart samenhangt met persoonskenmerken en preferenties (25-44 procent) en dus beperkt ontvankelijk is voor beleidsmaatregelen. Maatschappelijke beleidsdoelen zijn belangrijk, maar de link met de ervaren brede welvaart van individuen is niet altijd direct aanwezig (zie ook Jacobs, 2021; Vollebergh, 2023).
Dit artikel analyseert niet welk welvaartsdoel wij als maatschappij willen; tevens bestudeert het niet welke middelen schaars zijn voor individuen, maar het geeft wel additioneel inzicht in hoe we welvaart zouden kunnen vergroten en welk gedeelte van welvaart moeilijk te beïnvloeden is.Onderzoeksverantwoording
De (gewogen) beschrijvende data van de respondenten per jaar zijn weergegeven in tabel 3. De afgelopen vijf jaar is de gemiddelde welvaart stabiel. De economische welvaart is in de periode 2019-2023 licht gestegen.
Representativiteit
De data worden kruislings gewogen naar leeftijd, opleiding en sekse per jaar conform de CBS-data om de representativiteit te waarborgen.
Regressietabel
Dit artikel is op 15 mei 2024 verschenen in ESB.