Onderzoek
Minder kalveren beschikbaar, structurele aanpassingen in de Nederlandse kalversector
Met de verwachte krimp van de melkveestapel in Noordwest-Europa en de mogelijke aanscherping van de maatregelen voor diergezondheid in Nederland, wordt het moeilijker voor Nederlandse kalverbedrijven en zogeheten integraties om kalveren te importeren. Ook in Nederland zelf zullen minder kalveren beschikbaar zijn. Aan de andere kant kan de kalversector profiteren van een lagere invoer uit bepaalde landen als dit tot een verbetering in diergezondheidsstatus leidt. De sector moet zich echter wel aanpassen aan de veranderende omstandigheden. Er zullen minder kalverplaatsen zijn, wat gevolgen heeft voor de gehele keten.
Aantal herkomstlanden voor kalverimport gedaald
Op dit moment komt ongeveer 45% van de in Nederland gehouden vleeskalveren uit het buitenland. In 2023 importeerde Nederland kalveren hoofdzakelijk uit vijf landen. Duitsland was goed voor bijna 70% van de totale import, gevolgd door Ierland (14%), Denemarken (6%), België (5%) en Luxemburg (3%). In 2024 importeerde Nederland in de periode week 1 tot en met week 38 in totaal 8% minder kalveren ten opzichte van dezelfde periode vorig jaar. De belangrijkste herkomstlanden in deze periode waren dezelfde als in 2023.
Het aantal landen waaruit Nederland kalveren importeert, is in de loop der jaren geleidelijk afgenomen. In 2019 importeerde Nederland ongeveer 861.000 kalveren, waarvan 8% uit Oost-Europese landen zoals Letland, Estland, Tsjechië en Litouwen. In 2023 daalde het aantal herkomstlanden naar elf landen (van vijftien in 2019), en daalde de totale kalverimport met 10% (naar 775.000 stuks) ten opzichte van 2019. De invoer uit Oost-Europese landen daalde ook; die was goed voor minder dan 2% van de totale kalverimport in 2023.
De afname van het aantal beschikbare kalverplaatsen door stoppende kalverbedrijven in Nederland verklaart wellicht deels de daling in de import van kalveren. Voorlopige cijfers van het Centraal Bureau van Statistiek (CBS) geven aan dat er in Nederland in 2024 2% minder kalveren en 5% minder kalverbedrijven zijn dan in 2023.[1] De komende jaren verwachten we een verdere afname van het aantal herkomstlanden als gevolg van nationale bestrijdingsprogramma’s voor infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR) en boviene virale diarree (BVD). Ook de beschikbaarheid van kalveren uit sommige herkomstlanden daalt naar verwachting. De belangrijkste oorzaken zijn de krimp van de melkveestapel in Noordwest-Europa en diergezondheidsstatussen. De kalversector stelt in de toekomst bovendien striktere normen aan transport, zoals twee keer daags melk voor de kalveren tijdens het transport, wat naar verwachting ook leidt tot een afname van het aantal geïmporteerde dieren.
[1] Deze cijfers zijn op 25 oktober 2024 aangepast naar aanleiding van een revisie van de CBS-cijfers.
Melkveestapel in Noordwest-Europa krimpt
Tegen 2030 verwachten we voor de melkveestapel een afname van ongeveer 23% in Noordwest-Europa ten opzichte van 2023. De grootste daling verwachten we in Nederland (-30%), gevolgd door België (-25%), Duitsland (-22%) en Denemarken (-22%).
Strengere milieuregelgeving speelt een grote rol in deze verwachte daling. Deze regels hebben betrekking op de waterkwaliteit, ammoniakuitstoot, broeikasgasemissies en biodiversiteit. Hierdoor verloopt de afname van het aantal dieren in Noordwest-Europa waarschijnlijk sneller dan eerder verwacht. De deadline voor de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water komt snel dichterbij (2027). Het gevolg is dat de derogatie voor stikstof in Denemarken op 31 juli 2023 is beëindigd. In Vlaanderen is deze niet verlengd vanaf 1 januari 2023 en in Nederland verdwijnt deze per 2026 na een afbouwfase van vier jaar. Daarnaast zijn er ambities om de ammoniakuistoot terug te dringen, met een doelstelling van -50% uiterlijk in 2035 in Nederland en -40% in 2030 in België. Ook worden er maatregelen genomen om de biodiversiteit te verbeteren en om broeikasgasemissies te beperken, zoals de invoering van koolstofbelasting uiterlijk in 2030 in Denemarken.
Door hogere diergezondsheidstatus wellicht minder kalveren naar Nederland
De Nederlandse kalversector wil de algehele gezondheid van vleeskalveren verbeteren en ervoor zorgen dat de gezondheid van kalveren die zijn bestemd voor vleesproductie meer op gelijk niveau komt. Er zijn enkele aandachtspunten die door de kalversector worden genoemd, zoals minimale leeftijd van kalveren voor transport van melkveehouderij naar kalverhouderij, transportafstanden en omstandigheden gedurende het transport van kalveren. Het is ook belangrijk dat de geïmporteerde dieren aantoonbaar afkomstig zijn van bedrijven met een goede gezondheidsstatus. Dit is een belangrijk aspect van toekomstige importstromen. Met name IBR, BVD en salmonella kunnen een grote impact hebben op de individuele gezondheid van kalveren. Ierland bijvoorbeeld heeft geen IBR-bestrijdingsprogramma en kan het komende decennium ook niet een IBR-vrije status verkrijgen. Op termijn betekent dit dat het land zijn kalveren naar minder EU-landen kan exporteren.
Box 1: Nederlandse melkveehouders boeken vooruitgang in het uitroeien van IBR en BVD
In het eerste kwartaal van 2023 deed 99,7% van de melkveebedrijven mee aan het door de sector geleide BVD-uitroeiingsprogramma en 99,6% aan het IBR-uitroeiingsprogramma (bron: GD Diergezondheid).
De Nederlandse rundersector streeft ernaar om zo snel mogelijk een IBR- en BVD-vrije status te bereiken. Ook wil de Nederlandse overheid nationale wetgeving invoeren om IBR en BVD uit te roeien. In de kamerbrief van juli 2024 geeft minister Wiersma (LVVN) aan dat het doel om Nederland IBR- en BVD-vrij te krijgen bijdraagt aan de gezondheid en het welzijn van de rundveestapel in Nederland. Een wettelijke verankering van deze bestrijding wordt voor IBR middels een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) volgens planning ingevoerd op 1 juli 2025. Recent is in de Tweede Kamer ook een motie aangenomen over regelgeving voor de bestrijding van BVD. Deze motie roept op om voor 1 januari 2026 of zo spoedig mogelijk daarna een BVD-vrij status te behalen volgens EU-regelgeving. In de kamerbrief geeft minister Wiersma aan de Kamer te informeren over een tijdspad hiervoor.
Box 2: Antibioticagebruik in de kalversector is de afgelopen jaren gedaald maar verdere verbetering is nodig
Tussen 2015 en 2020 daalde het antibioticagebruik in de kalversector en tussen 2020 en 2022 bleef het stabiel. Maar in 2023 steeg het gebruik van antibiotica met 7,6%. Om het antibioticagebruik verder te kunnen verlagen en om de algemene ziektedruk (van bijvoorbeeld IBR, BVD en salmonella) in de kalverhouderij tegen te gaan, zijn vooral twee factoren van belang, namelijk de gezondheid en weerbaarheid van het nuchtere kalf en de gezondheidsstatus van het melkveebedrijf. Goede zorg voor het kalf vanaf de geboorte is belangrijk voor een succesvolle overgang van melkveehouderij naar kalverhouderij. Daarnaast helpt het om dieren afkomstig van bedrijven met dezelfde goede gezondheidsstatus niet te mengen met dieren van bedrijven met een lagere gezondheidsstatus.
De afgelopen jaren werd er strenger gekeken naar het welzijn van kalveren op de Nederlandse melkveehouderij, bijvoorbeeld als het gaat om kalversterfte. Ook initiatieven van zuivelverwerkers stimuleren melkveehouders om meer aandacht te geven aan de gezondheid, het welzijn en de kwaliteit van leven van het kalf. De kalversector kan echter ook een rol spelen bij de verdere verbetering van de kwaliteit van het nuchtere kalf dat op het kalverbedrijf komt. De sector kan de wensen over de eigenschappen van ‘het ideale kalf’ duidelijk communiceren aan de melkveehouder en daarnaast zijn de juiste prikkels van belang om de melkveehouder te motiveren. Om een goed beloningsysteem te ontwikkelen, kan het gunstig zijn om de samenwerking tussen de kalver- en de melkveesector te versterken.
Infectieuze boviene rhinotracheïtis (IBR)
Denemarken en Duitsland zijn officieel vrij van IBR. België wil, net als Nederland, IBR uitroeien via een door de EU goedgekeurd bestrijdingsprogramma en uiterlijk 2027 IBR-vrij zijn. Luxemburg heeft ook een door de EU goedgekeurd bestrijdingsprogramma voor IBR. In Ierland daarentegen is ongeveer 75% van de rundveestapel blootgesteld aan IBR en drager van het virus. Op dit moment heeft Ierland geen nationaal IBR-bestrijdingsprogramma.
Als een lidstaat een door de EU goedgekeurd bestrijdingsprogramma of een IBR-vrij status heeft, gelden er aanvullende regels voor het vervoer van dieren naar die lidstaat. Deze regels zijn bedoeld om herintroductie van het IBR-virus te voorkomen. Rundveehouders in deze lidstaten kunnen gemakkelijker runderen of kalveren vervoeren naar andere lidstaten met dezelfde status. Met andere woorden mogen met IBR besmette dieren niet worden uitgevoerd naar landen die officieel vrij zijn van IBR of een goedgekeurd IBR-bestrijdingsprogramma hebben.
Vanwege deze beperkingen in de handel van levende dieren zijn de Nederlandse overheid en de rundersector overeengekomen om de bestrijding van IBR eerst nationaal aan te pakken. Op het moment dat de IBR-vrij status zes jaar later ook daadwerkelijk kan worden behaald, kan dan de EU-goedkeuring worden aangevraagd. Dit geeft de kalversector voldoende tijd om de kalverimport aan te passen en te herstructureren.
Luxemburg en België krijgen waarschijnlijk eerder een door de EU goedgekeurde IBR-vrij status dan Nederland. Ierland loopt momenteel echter achter op andere EU-landen wat betreft de bestrijding van IBR. Zodra Nederland de goedkeuring van het IBR-programma aanvraagt en verkrijgt, stopt de Nederlandse import van Ierse kalveren.
Boviene virale diarree (BVD)
Wat betreft BVD, hebben alleen Denemarken en delen van Duitsland de status BVD-vrij bereikt. Ierland heeft sinds juli 2022 een door de EU goedgekeurd uitroeiingsprogramma voor BVD. Binnen de EU zijn er slechts enkele landen die BVD-vrij zijn; naast de eerdergenoemde landen zijn dat Oostenrijk, Zweden en Finland.
Net als bij IBR kunnen alleen officieel BVD-vrije dieren worden uitgevoerd naar landen die officieel BVD-vrij zijn of die een goedgekeurd BVD-bestrijdingsprogramma hebben. Daarom kan de invoer uit landen die niet BVD-vrij zijn, zoals Luxemburg en Frankrijk, gevaar lopen. Nederland heeft in 2024 vooralsnog nog geen kalveren uit Frankrijk geïmporteerd.
Salmonella
De tijdslijn voor de aanpak van salmonella in Nederland is minder duidelijk. In het sectorplan Veal Forward staat dat de kalversector zich op het gebied van salmonella aansluit bij de aanpak van de melkveehouderij. Het is lastig om landen met elkaar te vergelijken door verschillen in registratie van metingen. Gegevens tonen aan dat salmonella in Denemarken meer voorkomt in de melkveestapel dan in Nederland. In Denemarken is volgens nationale surveillancegegevens uit 2023 ongeveer 12% van de melkveestapel besmet met salmonella. In Nederland is dit percentage volgens gegevens van het RIVM uit 2021 ongeveer 5%. In Denemarken mogen melkveebedrijven waar salmonella aanwezig is hun kalveren niet verkopen aan andere Deense (kalver)bedrijven. Ze moeten deze exporteren – naar bijvoorbeeld Nederland of Polen - of doden. Het blijft echter lastig om te sturen op salmonella omdat metingen worden uitgevoerd op bedrijfsniveau in plaats van op individueel dierniveau. Ook hebben landen, waaronder Nederland, vaak alleen een private aanpak die is gebaseerd op tankmelk-onderzoek. Een internationaal gestandaardiseerde methodiek voor metingen op individueel dierniveau zou gunstig zijn voor de Nederlandse kalversector om acceptatiecriteria voor salmonella te kunnen ontwikkelen.
Mogelijk nieuwe regels voor langeafstandstransporten
De Europese Commissie wil de EU-wetgeving voor dierenwelzijn herzien, waaronder die voor het welzijn van dieren tijdens het vervoer. Daarom presenteerde de Europese Commissie eind 2023 een voorstel voor een verordening met nieuwe regels voor de bescherming van dieren tijdens het vervoer. Hoewel de eisen voor het vervoer van levende dieren strenger zouden worden, betekent dit niet dat bepaalde importlanden direct worden uitgesloten. Het voorstel is namelijk soepeler dan de adviezen van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), die een reistijd van maximaal twaalf uur aanbeveelt. Volgens het voorstel van de Europese Commissie is voor dieren die voor fokkerij en/of vleesproductie worden vervoerd een transportreis van 42 uur over drie dagen toegestaan. Concreet houdt dat in: een maximale reistijd van 21 uur, met minstens 1 uur rust na 10 uur vervoer. Na 21 uur transport een pauze van 10 uur. En daarnaast een rusttijd van ten minste 24 uur met lossen.
De invoering van strengere regels voor het vervoer van kalveren is een belangrijk onderwerp in het politieke debat in Nederland. Daarom blijft import uit verder weg gelegen gebieden een risico. Ook Denemarken heeft in de zogenaamde Groene Tripartite, die in juni 2024 werd gepresenteerd, de ambitie uitgesproken om de maximale transporttijd voor levende dieren verder te beperken dan het voorstel van de EU-Commissie. Dit kan gevolgen hebben voor de invoer van kalveren uit Denemarken naar Nederland.
Minder kalverimport biedt mogelijk voordelen, maar vraagt ook aanpassingen in de Nederlandse kalversector
De Nederlandse melkvee- en kalversector loopt momenteel achter op het gebied van diergezondheid in vergelijking met sommige andere Europese landen, zoals Duitsland en Denemarken (zie tabel 1). De Nederlandse kalversector kan profiteren van een lagere invoer uit bepaalde landen als dit tot een verbetering in diergezondheidsstatus leidt. Als dieren uit verschillende melkveebedrijven in Nederland en herkomstlanden niet langer worden samengebracht in verzamelcentra, draagt dit positief bij, bijvoorbeeld door een lagere kans op ziekteverspreiding. In de afgelopen jaren heeft de kalversector stappen in deze richting gezet door kalveren uit één herkomstland en met dezelfde diergezondheidsstatus zoveel mogelijk bij elkaar te plaatsen.
De beperkte beschikbaarheid van kalveren, zowel uit eigen land als uit het buitenland, vraagt om structurele veranderingen in de kalverhouderij en de bedrijven in de rest van de keten. We verwachten dat het aantal kalverbedrijven afneemt, terwijl de gemiddelde grootte van de bedrijven zal toenemen. Uitbreiding is echter niet voor alle bedrijven mogelijk vanwege vergunningen en toenemende eisen voor dierenwelzijn bij nieuwbouw. Naar alle waarschijnlijkheid daalt het aanbod van kalveren, wat leidt tot meer concurrentie om kalveren.
Een toenemende concurrentie heeft uiteenlopende gevolgen voor kalverhouders, afhankelijk van of er bijvoorbeeld sprake is van een contract of niet. Omdat kalverhouders zonder contract eigenaar zijn van de kalveren, kunnen ze goede relaties opbouwen met melkveehouders, zodat ze een constante en betrouwbare aanvoer van kalveren hebben. Kalverhouders met een contract kunnen samenwerken met zogeheten integraties om zo hun aanvoer veilig te stellen. Deze samenwerking kan leiden tot langetermijncontracten tussen kalverhouders en integraties, waarbij ze niet alleen de prijs, maar ook de hoeveelheid vastleggen. Kalverhouders kunnen er ook voor kiezen om zonder contract te werken om hun onderhandelingspositie te versterken en zo meer controle hebben over hun aanvoer. Ze lopen dan wel het gevaar dat ze geen vaste afnemers hebben, wat aanzienlijke onzekerheid en risico’s met zich meebrengt.