Onderzoek
Trump versus Harris: de impact van de Amerikaanse verkiezingsuitslag op de Nederlandse economie
Wie zit begin volgend jaar in het Witte Huis, Donald Trump of Kamala Harris? Voor de Nederlandse economie is het antwoord op die vraag niet onbelangrijk. Beide presidentskandidaten staan een ander handelsbeleid voor. Als Trump wint, zijn de gevolgen daarvan een stuk groter dan als Harris wint. Dat blijkt uit onze doorrekening van drie scenario’s.
In het kort
Introductie
Op 5 november gaan miljoenen Amerikanen naar de stembus om voor de komende vier jaar een nieuwe president te kiezen. Afgaande op de meest recente peilingen van 538 belooft het een nek-aan-nekrace te worden tussen de Republikeinse kandidaat Donald Trump en de kandidaat voor de Democraten Kamala Harris. Hoewel de meeste aandacht uiteraard uitgaat naar de presidentskandidaten zelf, bepaalt de verkiezingsuitslag ook de samenstelling van het Huis van Afgevaardigden, waar momenteel de Republikeinen de meeste zetels hebben, en voor een derde de samenstelling van de Senaat, waar juist sprake is van een meerderheid voor de Democraten. De beleidskoers die de gekozen president kan varen, hangt dan ook in belangrijke mate af van de uiteindelijke samenstelling van het Congres.
Die beleidskoers van beide kandidaten verschilt aanzienlijk. Niet alleen op gebied van binnenlandse aangelegenheden – zoals de fiscaliteit, sociale zekerheid, immigratie, zorg of de woningmarkt – zijn de verschillen levensgroot, maar ook als het gaat om het buitenlandbeleid. Trump heeft tijdens de campagne al verschillende malen aangegeven een hoger algemeen invoertarief te willen instellen van 10% op buitenlandse goederen, met tarieven tot wel 60% op goederen afkomstig uit China. Harris ziet echter weinig brood in hogere handelstarieven en onderstreept het inflatoire effect ervan, al draait ze het protectionistisch beleid uit de eerste ambtstermijn van Trump, dat nog altijd van kracht is, waarschijnlijk niet terug. Wanneer Harris wint, hoeven we dus ook geen sterke impuls te verwachten voor de wereldhandel.
Een ding is zeker: degene die na de verkiezingen the Oval Office betrekt, heeft direct invloed op het reilen en zeilen van de wereldhandel en bepaalt daarmee ook gedeeltelijk de economische koers van Nederland als kleine, open economie. In deze publicatie zetten we uiteen hoe groot de economische effecten voor Nederland zijn van het door Trump beoogde agressievere, protectionistische handelsbeleid ten opzichte van de gematigdere koers van Harris.
Handelsbetrekkingen Nederland met de VS
Nederland heeft relatief sterke handelsbetrekkingen met de VS. Gecorrigeerd voor wederuitvoer is de VS de vierde markt als het gaat om de export van Nederlandse goederen in 2023, met een waarde van 24 miljard euro (zie figuur 1). Daarmee is de Amerikaanse markt voor Nederland een belangrijkere exportmarkt dan bijvoorbeeld Frankrijk, Italië, Spanje of China. Nederland exporteert naar de VS vooral machines, chemische producten en minerale brandstoffen (zie figuur 2).
De categorieën in figuur 2 zijn vrij algemeen en achter deze categorieën gaat veel heterogeniteit schuil. Daarom hebben we gebruik gemaakt van de BACI-database om een meer granulair beeld van de Nederlandse export naar de VS te krijgen (zie figuur 3). De BACI-data is gebaseerd op input-outputtabellen voor 200 landen en 5000 producten. Het voordeel van de database is dat deze een symmetrisch beeld oplevert in die zin dat de Amerikaanse import van Nederlandse producten gelijkstaat aan de Nederlandse export naar de VS. Een nadeel van de BACI-database is dat we niet makkelijk kunnen corrigeren voor wederuitvoer.
In figuur 3 staat op de verticale as de Nederlandse exportwaarde in een bepaalde productcategorie in verhouding tot de totale Nederlandse export in die categorie. Ter illustratie: van de totale mondiale Nederlandse vliegtuigonderdelenexport gaat bijna een kwart naar de VS. Op de horizontale as staat de exportwaarde, die weergeeft hoe groot de exportmarkt is voor een specifieke productcategorie. De Nederlandse export van kunst, wapens, vliegtuigonderdelen en drank (onder andere bier) is sterk geconcentreerd richting de Amerikaanse markt. Dat terwijl qua exportmarktomvang chemicaliën, elektronische apparaten, specialistische apparaten, farmaceutische producten, turbines en olie en diesel belangrijk zijn. Ook is het vanuit de kwetsbaarheid voor protectionistisch beleid belangrijk om in het achterhoofd te houden of een product gemakkelijk te substitueren is op de binnenlandse markt zodra er extra tarieven op geheven worden. Dat zal bij homogene producten, zoals drank of bepaalde basischemicaliën, sneller het geval zijn dan bij specifieke niche-onderdelen of unieke eindproducten, zoals specialistische medische apparaten of een EUV-lithografiemachine van ASML.
De gevolgen van protectionistisch beleid
Importtarieven en andere vormen van protectionisme hebben gevolgen voor het functioneren van de economie. Er zijn enkele voordelen, maar vooral nadelen. Deze komen hieronder in het kort aan de orde. Bijlage 1 bevat een uitgebreidere beschouwing op basis van de economische literatuur.
Een vaak aangehaald nadeel van vrijhandel is dat het ongelijkheid vergroot. De baten komen onevenredig terecht bij mensen met een hoog inkomen, terwijl de kosten (bijvoorbeeld het verdwijnen van bepaalde banen) bij mensen met een laag inkomen neerslaan. Omgekeerd geldt dus dat minder handel door protectionisme de ongelijkheid kan verkleinen. Ook kunnen tarieven nuttig zijn om tijdelijk bepaalde sectoren te helpen of om een gelijk speelveld te creëren voor binnen- en buitenlandse producenten.
Daarnaast beweren voorstanders van importtarieven vaak dat deze de binnenlandse sectoren beschermen, en daarmee zorgen voor een hogere binnenlandse productie en werkgelegenheid. Als extra bonus zouden de tarieven zorgen voor een hogere productiviteitsgroei als deze hoogproductieve sectoren - waarin bijvoorbeeld veel onderzoek en ontwikkeling plaatsvindt - beschermen en laten groeien. Verder is vaak de aanname dat buitenlandse producenten uiteindelijk (een deel van) de rekening betalen door lagere afzetprijzen te rekenen. Ook Donald Trump heeft deze argumenten regelmatig gebezigd.
Voor deze argumenten is echter weinig tot geen empirisch bewijs en er is ook theoretisch heel wat op af te dingen. Binnenlandse sectoren zijn bijvoorbeeld vaak afhankelijk van buitenlandse grondstoffen of halffabricaten, waardoor de importtarieven ook hen treffen. Ook hebben ze vaak last van tegenmaatregelen van getroffen landen.
De stelling dat tarieven voor groei van de gehele economie kunnen zorgen, is ook twijfelachtig. Uiteindelijk wordt deze bepaald door de aanwezige hoeveelheid arbeid en kapitaal in een land en door de stand van de technologie. Daardoor gaat een eventueel hogere productie bedoeld voor binnenlandse consumptie ten koste van productie voor de export.
De stand van de technologie heeft te lijden onder protectionisme. Importtarieven en non-tarifaire barrières zetten een rem op de handel tussen landen. Handel is echter een belangrijk kanaal om te profiteren van in het buitenland ontwikkelde kennis (kennis-spillovers). Daarnaast kan handel zorgen voor internationale concurrentiedruk, wat mogelijk een prikkel geeft aan binnenlandse bedrijven om kosten te reduceren of te investeren in innovatie om zo de grotere concurrentie aan te kunnen.
Tot slot is er weinig reden om te veronderstellen dat buitenlandse producenten de rekening van de hogere tarieven zullen betalen. De internationale goederenmarkt is zeer competitief, waardoor tarieven nauwelijks invloed hebben op de afzetprijzen (exclusief het tarief) van producenten. Dat betekent dat de consument – of een bedrijf als het een halffabricaat betreft – uiteindelijk de rekening betaalt.
De hierboven genoemde voordelen van protectionisme zijn niet of nauwelijks van toepassing op de scenario’s die we in deze studie analyseren, terwijl de nadelen zich wel laten gelden. Onder de streep komt het er dus op neer dat binnenlandse actoren (consumenten en bedrijven) ofwel een deel van de hogere importtarieven zelf betalen óf duurdere en/of kwalitatief minder goede binnenlandse goederen kopen in plaats van het buitenlandse alternatief. Uiteindelijk maakt dit een economie minder efficiënt en verlaagt het de financiële welvaart.
Methode en scenario’s
In deze studie gebruiken we de tarievenvariant van het mondiale macro-economische model NiGEM om de effecten van de mogelijke nieuwe handelstarieven te kwantificeren. Bovendien houden we rekening met dynamische productiviteitseffecten van lagere handel die we kunnen doorrekenen met het endogene groeimodel van RaboResearch voor de Nederlandse economie. Zie voor meer toelichting bijlage 2 bij deze publicatie.
We bespreken in het restant van dit rapport drie scenario’s:
Alle genoemde tarieven komen bovenop al bestaande tarieven.
Scenario 1: Harris wint
Kamala Harris heeft geen universeel tarief aangekondigd tijdens de verkiezingscampagne. Toch betekent winst voor haar niet dat het Amerikaanse protectionistische beleid daarmee verdwijnt en dat we een opleving van de vrijhandel kunnen verwachten. De tarieven die in de eerste termijn van Donald Trump zijn ingevoerd, zijn niet teruggedraaid door de huidige president Joe Biden. We gaan ervan uit dat ook onder Harris deze protectionistische maatregelen van kracht blijven. Er is in de VS immers een breed draagvlak voor een agressieve koers op het gebied van de handel met China. We verwachten zelfs dat Harris halverwege 2025 extra importtarieven heft op een beperkt aantal goederen vanuit de EU. Deze hebben vooral als doel om de klimaatdoelen in de VS te halen.
Deze set aan aannames leidt tot een gemiddeld importtarief van 1,6% over alle goederen die de VS vanuit de EU importeert, bovenop de huidige geldende importtarieven. Omdat de tarieven niet gelden voor diensten, komt het gemiddelde tarief over de totale import vanuit de EU uit op 1,2%. Als reactie heft de EU hierop een gemiddeld tarief van 1,0% over alle goederen die vanuit de VS worden geïmporteerd (gemiddeld 0,8% over alle importen). Dit tarief wordt een kwartaal later ingevoerd (2025kw4).
Aangezien het opwaartse effect op inflatie beperkt is, nemen we in het Harris-scenario aan dat de centrale banken gedurende 2025 renteverlagingen blijven doorvoeren. De Federal Reserve verlaagt de rente vier keer met 25 basispunten; de ECB drie keer.
Scenario 2: Trump wint en voert een universeel importtarief in van 5%
Donald Trump heeft aangekondigd een universeel tarief van 10% te willen invoeren op alle importgoederen. Voor Chinese goederen zou zelfs een tarief van 60% gaan gelden. In dit scenario gaan we ervan uit dat deze percentages uiteindelijk lager uitvallen. Trump gebruikt vaak ferme taal om zichzelf een gunstige positie aan de onderhandelingstafel te verschaffen, maar deinst er ook niet voor terug om wel de daad bij het woord te voegen, zij het in afgezwakte vorm. We gaan in het ‘milde’ Trump-scenario uit van een tarief van 5% op alle goederen die de VS importeert. Vertaald naar totale importen (inclusief diensten) komt het tarief voor importen vanuit de EU in dat geval uit op 3,8%, vanuit China op 5% en vanuit de rest van de wereld op 4,1%. We gaan ervan uit dat deze tarieven in het derde kwartaal van 2025 van kracht worden.[1]
De EU reageert een kwartaal later met hogere tarieven op de import van Amerikaanse goederen, al gaan we wel uit van een niet-proportionele reactie. Ook toen Trump in 2018 hogere tarieven ging heffen op de invoer van Europees staal en aluminium was de reactie van de EU niet-proportioneel. De EU is daarnaast erg afhankelijk van de VS als het gaat om bepaalde goederen, zoals bijvoorbeeld vloeibaar gas en hightechproducten, waardoor een hoog tarief vooral ook pijnlijk is voor de EU zelf. We nemen aan dat het gemiddelde EU-tarief over alle importen vanuit de VS uitkomt op 1,5%.
De tarieven drijven in dit scenario wel de inflatie op, waardoor de Federal Reserve slechts één renteverlaging doorvoert gedurende 2025; drie minder dan in het Harris-scenario (scenario 1). De ECB voert twee renteverlagingen door; één minder dan in scenario 1. Het verschil tussen de scenario’s is in de VS groter, omdat ook het effect op de inflatie in de VS groter is dan in de EU.
Scenario 3: Trump wint en voert een universeel importtarief in van 10%
Dit scenario is een zwaardere variant van scenario 2. Trump voert hierin, zoals hij heeft gedreigd, daadwerkelijk een universeel tarief in van 10% op goederen. Dit betekent dat ook alle andere tarieven twee keer zo hoog zijn als in scenario 2. Het monetaire beleid is gelijk aan scenario 2.
[1] RaboResearch gaat in de economische voorspellingen al sinds het voorjaar van 2024 uit van een overwinning van Trump, waarbij hij een universeel tarief van 5% invoert. De effecten die we in deze publicatie uiteenzetten zitten dus al in het basispad van ons Economisch Kwartaalbericht en de Inflatiemonitor.
Economische gevolgen in de drie scenario’s
Als Trump de presidentsverkiezingen wint en een scherpere protectionistische koers gaat varen, heeft dat via diverse kanalen een negatief effect op de Nederlandse economie. Vergeleken met scenario 1 (winst Harris) blijkt uit onze berekeningen dat de Nederlandse economie op lange termijn 0,4% kleiner is in een het scenario waarin Trump een universeel tarief van 5% invoert (scenario 2) en 0,9% wanneer hij een tarief van 10% invoert (scenario 3) (zie figuur 4). De berekende economische schade lijkt relatief beperkt, maar omgerekend gaat het wel om respectievelijk 5 en 10 miljard euro aan misgelopen financiële welvaart in de Trump-scenario’s, ofwel respectievelijk 250 euro en 500 euro per Nederlander per jaar.
De economische schade in de Trump-scenario’s vergeleken met het Harris-scenario valt uiteen in een aantal delen: 1) hogere inflatie en daarmee een lagere consumptie van huishoudens, 2) lagere private investeringen en 3) lagere handelsvolumes.
Inflatie en consumptie van huishoudens
In de Trump-scenario’s lopen de consumentenprijzen in Nederland de komende jaren harder op dan in het Harris-scenario. Dit komt ten eerste omdat de EU als vergelding op de protectionistische maatregelen van Trump ook zelf hogere tarieven heft op de import van Amerikaanse producten. De EU denkt momenteel al na over een mogelijk vergeldingspakket (zie dit artikel van Politico), zeker omdat men in Brussel heeft geleerd dat Trump niet alleen dreigt met maatregelen, maar de daad ook bij het woord voegt. De EU werd in de eerste termijn van Trump in maart 2018 behoorlijk verrast door de hogere Amerikaanse tarieven op de import van Europees staal en aluminium, waardoor het uiteindelijk nog maanden duurde voordat de EU zelf kwam met tarieven op iconische Amerikaanse producten, zoals bourbon, spijkerbroeken en motoren van Harley-Davidson.
Ten tweede loopt de inflatie in Nederland op doordat de - vanwege de hogere importtarieven - gestegen inflatie in de VS zorgt voor hogere exportprijzen van Amerikaanse exporteurs. Zoals we eerder al aangaven, zorgen tarieven via hogere prijzen van grondstoffen en halffabricaten immers ook voor hogere kosten voor Amerikaanse producenten die dit (deels) weer doorprijzen aan afnemers.
Uiteindelijk piekt de Nederlandse inflatie in 2026 in het milde Trump-scenario rond de 3%, terwijl deze in het zware Trump-scenario zelfs uitkomt uit op 3,8% (zie figuur 5). In het Harris-scenario verwachten we dat de inflatie de komende jaren rond de ECB-doelstelling van 2% schommelt.
We gaan ervan uit dat de loonontwikkeling in de Trump-scenario’s op korte termijn de hogere inflatie niet volledig compenseert, waardoor de koopkracht van huishoudens verslechtert. Dit heeft negatieve effecten op de consumptie van huishoudens. Deze is op de lange termijn 2 miljard (milde scenario) tot 4 miljard (zware scenario) lager dan in het Harris-scenario (zie figuur 6).
Private investeringen en handel
Tot slot staan de bedrijfsinvesteringen en het handelsvolume in Nederland en elders bij toenemend protectionisme onder druk. Nederlandse bedrijven, waarvoor de VS een belangrijke afzetmarkt is, hebben een kleinere prikkel om te investeren door grotere handelsbelemmeringen, een lagere afzet en minder winstperspectief (zie figuur 7).
De Nederlandse uitvoer ligt in de Trump-scenario’s op de lange termijn respectievelijk 1,3% tot 2,7% lager dan in het Harris-scenario, wat neerkomt op een exportvolume dat 12 tot 24 miljard euro lager is (zie figuur 8). Minder handel heeft via lagere internationale kennis-spillovers en internationale concurrentie ook een negatieve invloed op de Nederlandse productiviteitsontwikkeling. Deze effecten zijn meegenomen in bovenstaande analyse.
Conclusies
In het verleden is al vaak gebleken dat importtarieven slecht zijn voor de economische welvaart. Economieën worden minder productief en bedrijven en consumenten hebben minder keuze. Hoewel er ook voordelen zijn van protectionistisch beleid, overheersen de nadelen. Dat geldt ook voor de scenario’s die we in deze studie analyseren. De economische gevolgen voor Nederland van de veronderstelde Harris-tarieven (en de reactie daarop vanuit de EU) zijn klein, omdat de tarieven laag blijven. Dat geldt niet voor de beide Trump-scenario’s, waarin de inflatie substantieel toeneemt en de consumptie van huishoudens, investeringen en de internationale handel merkbaar lager uitkomen.
Als Trump de presidentsverkiezing wint, is het vanuit Nederlands (en EU-)oogpunt om deze reden verstandig om de onderhandelingstafel te prefereren boven een handelsoorlog. Dat is uiteindelijk voor iedereen beter. Mocht dat niet haalbaar zijn, dan is het vooral zaak om slim terug te slaan, zodat de economische impact voor Europa beperkt blijft. Ook als Harris wint, is het van belang de voordelen van handel te blijven benadrukken.
Literatuur
Adão, R., P. Carrillo, A. Costinot, D. Donaldson en D. Pomeranz (2022). The Quarterly Journal of Economics, 137(3), 1553-1614.
Akcigit, U. en M. Melitz (2021). International trade and innovation. National Bureau of Economic Research, NBER paper no. w29611.
Autor, D., D. Dorn, G.H. Hanson, G. Pisano en P. Shu (2020). Foreign competition and domestic innovation: Evidence from US patents. American Economic Review, 2(3), 357-374.
Borin, A., M. Mancini en D. Taglioni, D. (2021). Economic consequences of trade and global Value chain integration, World Bank.
Erken, H.P.G., B. Giesbergen en I. de Vreede (2018). Re-assessing the US-China trade war. RaboResearch.
Flaaen, A., A. Hortaçsu en F. Tintelnot, (2020). The production relocation and price effects of US trade policy: the case of washing machines. American Economic Review, 110(7), 2103-2127.
Handley, K., F. Kamal en R. Monarch, R. (2020). Rising import tariffs, falling export growth: When modern supply chains meet old-style protectionism. National Bureau of Economic Research, NBER paper no. w26611.
Helpman, E., O. Itskhoki en S. Redding (2010). Inequality and Unemployment in a Global Economy. Econometrica, 78(4), 1239-1283.
Keller, W. (2021). Knowledge spillovers, trade, and FDI. National Bureau of Economic Research, NBER paper no. w28739.
Melitz, M.J. (2005). When and how should infant industries be protected?. Journal of International Economics, 66(1), 177-196
Riccardo, D. (2017). On the Principles of Political Economy and Taxation.
Bijlage 1: De economische gevolgen van protectionisme
Nadelen van protectionisme
Binnenlandse sectoren zijn vaak afhankelijk van buitenlandse grondstoffen of halffabricaten. Protectionistische maatregelen, zoals hogere invoertarieven of non-tarifaire barrières (zoals quota of strikte technische of gezondheidsvoorschriften) drijven de kosten op voor binnenlandse producenten die gebruikmaken van deze grondstoffen en halffabricaten. Hierdoor verslechtert zelfs de concurrentiepositie van exportgeoriënteerde bedrijven (zie Handley et al.,2020). Dit betekent ook dat tarieven de groei van bepaalde sectoren niet bevorderen, zeker niet in het geval van universele tarieven, zoals Trump voorstelt. Bedenk daarbij dat internationale waardeketens veel complexer en omvangrijker zijn geworden. Borin, Mancini en Tanglioni (2021) laten zien dat in de periode 2000-2019 de economische output van internationale waardeketens is verviervoudigd van 5 biljoen naar 20 biljoen dollar.
Sowieso is er geen reden om positieve effecten van protectionisme op de economische groei te verwachten. Uiteindelijk wordt deze groei bepaald door de hoeveelheid arbeid en kapitaal in een land en door de stand van de technologie, waardoor een eventueel hogere productie bedoeld voor binnenlandse consumptie ten koste gaat van productie voor de export. Al meer dan twee eeuwen geleden begreep David Ricardo (1817) dat dit een negatief effect heeft op de financiële welvaart van een land, omdat de wet van de comparatieve voordelen niet volledig wordt benut. Die stelt dat een land de goederen produceert waar het relatief goed in is, en de rest uit het buitenland haalt.[2] Ondanks alle mitsen en maren impliceert deze conclusie dat het terugsluizen van de tariefopbrengsten naar huishoudens en bedrijven de schade van de tarieven zelf niet volledig goedmaakt.
Bovendien speelt mee dat wanneer een land zich toelegt op protectionisme om zijn eigen bedrijven te beschermen, de getroffen landen in de praktijk vrijwel altijd terugslaan met vergelijkbare maatregelen. Hierdoor wordt het voor de exportsector in het eerste land ook lastiger om producten op deze markten af te zetten, en is uiteindelijk iedereen slechter af. In die zin zijn de gevolgen van de tarieven die we in deze studie analyseren niet fundamenteel anders dan bijvoorbeeld de effecten in een eerdere RaboResearch-analyse over de handelsoorlog tussen de VS en China (zie Erken, Giesbergen en De Vreede, 2018).
Ook is er weinig reden om te veronderstellen dat buitenlandse producenten de rekening van hogere tarieven zullen betalen. De internationale goederenmarkt is zeer competitief, waardoor tarieven nauwelijks invloed hebben op de afzetprijzen (exclusief het tarief) van producenten. Dat betekent dat de consument – of een bedrijf als het een halffabricaat betreft – uiteindelijk de rekening betaalt. Flaaen et al. (2020) laten bijvoorbeeld zien dat de door Trump ingevoerde importtarieven op wasmachines volledig zijn doorberekend in de consumentenprijzen.
Een laatste argument tegen protectionisme is dat het negatief kan uitpakken voor de productiviteitsontwikkeling in een land. Importtarieven en non-tarifaire barrières zetten een rem op de handel tussen landen. Handel is echter een belangrijk kanaal om te profiteren van kennis die is ontwikkeld in het buitenland. De economische literatuur laat hier een overweldigende hoeveelheid empirisch bewijs zien over de positieve effecten (zie bijvoorbeeld Keller, 2021). Een land kan profiteren van internationale kennis-spillovers via onder meer de import van kennis die belichaamd is in halffabricaten en eindproducten. Niet alleen kunnen producenten hoogwaardigere halffabricaten direct toepassen om hun eigen producten te verbeteren, ook kunnen zij technologieën en kennis absorberen die versleuteld zitten in innovatieve halffabricaten en eindproducten door deze uit elkaar te halen (reverse engineering).
Naast de overdracht van kennis kan handel zorgen voor internationale concurrentiedruk, wat mogelijk een prikkel geeft aan binnenlandse bedrijven om kosten te reduceren of te investeren in innovatie om de grotere concurrentie aan te kunnen. Bovendien zouden – naast een hogere productiviteit binnen bedrijven door internationale concurrentie – lagere handelskosten ook kunnen resulteren in positieve samenstellingseffecten in een economie, waarbij arbeid en kapitaal verschuift naar de sectoren waar landen een comparatief voordeel in hebben (precies zoals Ricardo betoogt), en daarmee naar de productievere bedrijven (Burstein en Vogel, 2017). Hier staan echter ook studies tegenover die concluderen dat internationale concurrentiedruk juist ten koste is gegaan van Amerikaanse innovatieve investeringen en bedrijfswinsten (zie Autor et al., 2020). De literatuur is dus niet eenduidig over de effecten van internationale concurrentiedruk op productiviteit (zie Akcigit en Melitz (2021) voor een overzicht).
Voordelen van protectionisme
Zijn er dan helemaal geen goede redenen voor protectionisme? Zeker wel. Een voordeel van protectionisme is dat het de ongelijkheid binnen een land kan verkleinen. Meer vrijhandel zorgt namelijk vaak voor meer ongelijkheid. Er bestaat uitgebreide literatuur, zowel theoretisch (bijvoorbeeld Helpman et al., 2010) als empirisch (bijvoorbeeld Adão et al., 2022), die deze relatie aantoont. De belangrijkste oorzaken hiervan zijn 1) dat laaggeschoold (en deels middelgeschoold) werk verdwijnt, omdat het in het buitenland goedkoper kan worden gedaan, 2) dat hoogproductieve bedrijven meer kunnen exporteren en hun relatief hoogbetaalde personeel nog meer kunnen betalen en 3) dat mensen met een hoog inkomen meer profiteren van (goedkopere) import, omdat zij een groter deel van hun inkomen uitgeven aan geïmporteerde goederen en diensten. Minder handel door importtarieven kan deze effecten deels tenietdoen.
Ook kan het verstandig zijn om opkomende sectoren, of sectoren die zich moeten aanpassen aan nieuwe marktomstandigheden, via importtarieven tijdelijk te beschermen tegen internationale concurrentie, zodat ze de tijd krijgen om competitief te worden op het wereldtoneel. Dit argument staat wel bekend als het infant-industry argument (zie Melitz, 2005).
Daarnaast kunnen tarieven helpen om een gelijk speelveld te creëren. Wanneer buitenlandse producenten de prijs van hun goederen of diensten door overheidssubsidies laag kunnen houden, is een importtarief een manier om dit voordeel teniet te doen. Andersom kan het verstandig zijn om importen te belasten wanneer binnenlandse producenten te maken hebben met beleidsmatig ingegeven hogere kosten die hun buitenlandse concurrenten niet hebben.
Een goed voorbeeld hiervan is het Europese Carbon Border Adjustment Mechanism (CBAM), een heffing op de CO2-emissies van CO2-intensieve goederen die worden geïmporteerd van buiten de EU. Via CBAM wordt de prijs op CO2-emissies van importgoederen van buiten de EU gelijkgetrokken met de prijs die producenten van binnen de EU ervaren. En dat is belangrijk, omdat EU-producenten gebonden zijn aan het Europese emissiehandelssysteem (ETS)[3], waardoor ze anders – dus zonder CBAM – een aanzienlijk kostennadeel zouden ervaren ten opzichte van producten van buiten de EU die niet gebonden zijn aan ETS.
[2] Er kunnen overigens goede niet-economische redenen zijn om bepaalde goederen zelf te willen produceren, bijvoorbeeld om de afhankelijkheid van andere landen te verminderen in tijden van geopolitieke spanningen. Door schaarste en afhankelijkheid die werd ervaren tijdens de coronacrisis (o.a. mondkapjes, medicijnen, vaccins) en de energiecrisis is er in Europa de afgelopen tijd veel aandacht voor zogenoemde strategische autonomie.
[3] In het ETS worden CO2-rechten verhandeld.
Bijlage 2: methode voor de doorrekening van protectionisme
NiGEM bevat individuele modellen voor de meeste ontwikkelde landen. De overige landen zijn gegroepeerd gemodelleerd in regionale modellen, zoals Afrika en het Midden-Oosten. Hierdoor dekt het model de gehele wereldeconomie. Landen zijn met elkaar verbonden via handelsrelaties en financiële markten. Handel met het buitenland hangt af van de ontwikkeling van de totale vraag naar goederen en diensten in het importerende land en de (relatieve) ontwikkeling van de afzetprijzen in het exporterende land.
De reguliere versie van NiGEM modelleert weliswaar handelsrelaties tussen landen, maar niet bilateraal. Zo wordt de Nederlandse export bepaald door de totale vraag naar goederen en diensten bij onze handelspartners. De handel met enkel de VS is niet apart gemodelleerd. Er bestaat echter ook een aangepaste modelversie die wél bilaterale handelsrelaties van de VS met individuele landen en regio’s bevat. Hoewel dit model uit 2021 stamt, is het nog prima bruikbaar om de effecten van handelstarieven door te rekenen.
Met behulp van deze tarievenvariant is het mogelijk om tarieven op de Amerikaanse import te modelleren, maar ook tarieven op de import van andere landen vanuit de VS. Bovendien rekent het model ook uit wat overheden met de importtarieven aan extra inkomsten genereren en wat teruggegeven wordt aan huishoudens in de vorm van lagere belastingen. Dit compenseert deels het koopkrachtverlies dat ontstaat door de hogere consumentenprijzen als gevolg van de importtarieven.
De handel in NiGEM is die van goederen en diensten samen. Aangezien de importtarieven (vooralsnog) alleen betrekking hebben op goederen, moeten we hiervoor corrigeren. We gebruiken de gewichten van goederen en diensten in de totale handel vanuit de Nationale Rekeningen en internationale handelsstatistieken om te berekenen wat het gemiddelde tarief over de gehele import is. Zo betekent een importtarief van 5% op goederen door de VS een tarief van 3,8% op de totale import. Dit laatste percentage wordt in dat geval gebruikt in de doorrekening.
NiGEM kent ook beperkingen. Ten eerste ontbreken substitutie-effecten grotendeels. Wanneer de VS hogere importtarieven invoert op China dan op de rest van de wereld, is het waarschijnlijk dat Amerikaanse bedrijven en consumenten gaan proberen om de goederen die nu uit China komen ergens anders vandaan te halen. Als dit lukt, verkleint het de economische impact van de tarieven. NiGEM houdt slechts beperkt rekening met deze verschuiving, waardoor het de werkelijke effecten overschat.
Ten tweede blijft in NiGEM de productiviteitsontwikkeling ongevoelig voor de lagere handel, terwijl er waarschijnlijk een negatief effect optreedt doordat de economie minder efficiënt wordt (zie ook de hoofdtekst hierover). Hierdoor onderschat NiGEM juist weer de effecten van extra protectionisme. Voor Nederland voegen we deze effecten zelf toe aan de scenario’s, maar voor andere landen niet.
Dynamische productiviteitseffecten
RaboResearch heeft een endogeen groeimodel ontwikkeld om het niet-kapitaalgedreven deel van de productiviteitsgroei te kunnen verklaren, de zogenoemde totale factorproductiviteit (TFP). De TFP meet hoe efficiënt arbeid en kapitaal zijn in het genereren van toegevoegde waarde en kan daarmee worden beschouwd als een goede indicator voor de technologische ontwikkeling in de meest brede zin van het woord.
Het endogene groeimodel is onontbeerlijk om de potentiële groei voor de Nederlandse economie te kunnen voorspellen. Daarnaast kan het model worden gebruikt om dynamische productiviteiteffecten in scenario’s door te rekenen, zoals in de onderhavige studie.
Factoren die van invloed zijn op de TFP-groei in het model zijn onder meer de groei van de hoeveelheid privaat en publiek R&D-kapitaal, menselijk kapitaal en ondernemerschap. Ook handel grijpt via twee mechanismes in het model aan op de ontwikkeling van de Nederlandse TFP.
Ten eerste wordt de hoeveelheid buitenlands R&D-kapitaal vermenigvuldigd met de importquote, ofwel de importen in verhouding tot het bbp. Wanneer de importquote daalt door protectionistisch beleid daalt de mate waarin Nederland kan profiteren van ontwikkeling van buitenlandse kennis en dit resulteert in een lagere productiviteitsgroei. Importen zijn, zoals eerder in dit rapport aangegeven, een belangrijk kanaal om te kunnen profiteren van buitenlandse kennis.
Ten tweede zorgt lagere handel als gevolg van protectionisme voor lagere directe effecten op de TFP-groei. Dit kan samenhangen met een afname van de internationale concurrentiedruk, waardoor binnenlandse bedrijven minder druk ervaren voor efficiënte bedrijfsvoering of minder noodzaak om te investeren in innovatie. Hoewel het empirische bewijs hiervoor, zoals eerder aangegeven, een gemengd beeld laat zien in de economische literatuur, laten handel in de voorkeursvergelijking van ons model wel een positief statistisch significant effect zien.