Opinie
Wopke Hoekstra's groeifonds is te mager om de economie vooruit te helpen
Met het Nationaal Groeifonds hoopt het kabinet de Nederlandse R&D-investeringen aan te jagen. Dat is nodig ook, want Nederland doet het internationaal gezien matig. Daarnaast kunnen extra R&D-uitgaven de productiviteitsgroei naar een hoger niveau tillen.
Hoe de Nederlandse economie zal herstellen van de coronacrisis hangt af van twee zaken. Ten eerste hoeveel mensen hun baan behouden of nieuw werk vinden en ten tweede hoeveel ze produceren tijdens hun werk, oftewel hun productiviteit.
De laatste tien jaar, dus ook al voor de coronacrisis, is het met de ontwikkeling van die productiviteit niet al te best gesteld. Terwijl deze in de periode 1980-2007 nog gemiddeld met 1,5% per jaar toenam, was dit in het afgelopen decennium slechts 0,8%. Dit is een groot probleem, want door de vergrijzing wordt het steeds lastiger om economische groei te realiseren via extra werkgelegenheid. Een hogere productiviteitsgroei is dus de enige manier om collectieve voorzieningen– zoals onderwijs, zorg en sociale zekerheid – op lange termijn betaalbaar te houden.
Het Nationaal Groeifonds kan helpen om de Nederlandse productiviteitsgroei weer op de rails te krijgen. Dit fonds is opgericht door het kabinet Rutte III en stelt 20 miljard euro beschikbaar voor de komende vijf jaar (2021-2026). Het is bedoeld voor investeringen op het gebied van infrastructuur, duurzaamheid, kennis, innovatie en research & development (R&D).
R&D: ruimte voor verbetering
Vooral op het gebied van R&D kan Nederland duidelijk nog vooruitgang boeken. De R&D-investeringen door het bedrijfsleven en publieke kennisinstellingen lopen namelijk fors achter op die van meer kennisintensieve landen. Deze landen investeren, in lijn met de R&D-doelstelling van de Europese Commissie (Europese Commissie, 2020), gemiddeld 3 procent van het bruto binnenlands product (bbp) aan R&D; Nederland zit net iets boven de 2 procent.
Maar de productiviteitsgroei aanjagen door de R&D-uitgaven op te krikken, is gemakkelijker gezegd dan gedaan. De Nederlandse economie kent relatief grote dienstensectoren, zoals de handel en logistiek, en dit zijn minder R&D-intensieve sectoren dan bijvoorbeeld segmenten in de hightechindustrie. Als we echter corrigeren voor de structuur van de Nederlandse economie blijkt dat er nog steeds ruimte is voor bedrijven om meer in R&D te investeren. Met name bedrijven in de chemie, de elektrotechniek en automotive investeren minder in R&D dan hun buitenlandse evenknie in dezelfde sector.
Wat levert het op?
Vraag is natuurlijk of extra R&D-investeringen nou ook wat opleveren. We hebben berekend dat het wegwerken van de R&D-achterstand door het bedrijfsleven de economische schade door de coronacrisis van nominaal 2.500 euro per Nederlander voor 40% teniet zou doen. Als ook de R&D-achterstand bij kennisinstellingen wordt ingelopen, wordt de economische schade zelfs bijna volledig teniet gedaan.
Het probleem is dat als de kosten hiervan (die iets meer dan 4 miljard per jaar bedragen) uit het Groeifonds worden gefinancierd de hele pot na vijf jaar leeg is. En zoals gezegd is het Groeifonds niet alleen bedoeld voor de financiering van R&D. Bovendien zakt de groei na de investeringsimpuls weer terug, want een stimulering voor vijf jaar zorgt slechts voor tijdelijke effecten. Een investering van structureel 4,5 miljard per jaar zou voldoende moeten zijn om Nederland echt te transformeren tot een kenniseconomie, waarmee de productiviteitsgroei langdurig toeneemt en Nederland écht sterker uit de crisis komt.
Alle partijen moeten bijdragen
Het Groeifonds is in zijn huidige omvang en vorm dus onvoldoende voor een structurele R&D-investering van 4,5 miljard per jaar. Maar zo’n investering is voor de Nederlandse samenleving toch niet te veel gevraagd? Het is evenveel als 50 Joint Strike Fighters, een halve kerncentrale, 45 kilometer snelweg of de hoeveelheid voedsel die in Nederland ieder jaar onnodig wordt weggegooid. En de overheid hoeft natuurlijk niet het hele bedrag zelf op te hoesten. Het bedrijfsleven kan ook een wezenlijke bijdrage leveren. Sommige politieke partijen realiseren zich inmiddels ook dat er meer geld nodig is voor kennis en onderzoek. Want uiteindelijk is het structureel versterken van de Nederlandse kenniseconomie een politieke keuze. Een keuze die meer dan de moeite waard is.
Eerder verschenen bij RTL Nieuws - Opinie.