Onderzoek
Beschikbaar inkomen: is het glas half vol of half leeg?
Is het beschikbaar inkomen van Nederlanders verdubbeld of dat van huishoudens nauwelijks gegroeid? Beide! Hoe kan dat? Lees hier onze reactie op de studie van het CBS.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft op 15 april een rapport gepresenteerd waarin het stelt dat het reële beschikbaar inkomen van huishoudens de afgelopen vijftig jaar meer dan verdubbeld is. Dit is in ogenschijnlijke tegenspraak met eerdere rapporten die Rabobank hierover in het verleden naar buiten heeft gebracht (zie Badir (2018) en Badir, van de Hei en Stegeman (2016)). In dit economische commentaar laten we zien dat er verschillende manieren zijn om de ontwikkeling van het inkomen van Nederlanders in beeld te brengen. De manier waarop de inkomensstatistiek wordt gepresenteerd, maakt uit voor de conclusies die worden getrokken.
Verschillende maatstaven leiden tot verschillende beelden
Het CBS (2021) heeft in zijn studie vooral gekeken naar de ontwikkeling van het reële beschikbaar huishoudinkomen per hoofd van de bevolking. Wat mensen per persoon uit kunnen geven is belangrijk, maar het is ook relevant om te bezien wat huishoudens of werkenden van het beschikbaar inkomen ontvangen (zie figuur 1). Uitgedrukt per werkende is het beschikbaar inkomen niet verdubbeld, maar met ‘slechts’ 60 procent toegenomen in de afgelopen vijftig jaar en voor huishoudens ligt deze stijging nog lager: 40 procent. Bovendien laten alle indicatoren in figuur 1, behalve het inkomen per hoofd, zien dat het beschikbaar inkomen vanaf 2001 is gestagneerd.
Verschillende maatstaven geven verschillend inzicht
De vraag is welke maatstaf de ontwikkeling van het beschikbaar inkomen het meest accuraat weergeeft, maar het antwoord hierop is niet eenduidig. Door te kijken naar beschikbaar huishoudinkomen per hoofd van de bevolking wordt gecorrigeerd voor de snellere groei van het aantal huishoudens dan de groei van de bevolking. Dit laatste is het gevolg van een sterke toename van het aantal eenpersoonshuishoudens (zie figuur 2). Maar niet voor alle bestedingen is het individu de meest logische eenheid. Een stel of gezin heeft namelijk lagere kosten per persoon dan een alleenstaande, want zaken als een huis, auto, wasmachine, tv enzovoort kunnen worden gedeeld. Hierdoor ontstaat onder andere de vaak gehoorde klacht dat nu een tweede inkomen in een huishouden nodig is om een ‘normaal’ huis te kunnen kopen.
Ook relevant in deze discussie is dat een groter aandeel van de bevolking is gaan werken. Dit heeft gezorgd voor een sterke stijging van het beschikbaar inkomen op macroniveau en per hoofd van de bevolking. Hier staat tegenover dat werkenden zelf hun individuele beschikbaar inkomen maar beperkt hebben zien toenemen (zie figuur 1).
(Alternatief) beschikbaar inkomen versus bbp
Hoe je ook kijkt naar het vrij beschikbaar inkomen, er is sinds 2001 een achterstand ontstaan ten opzichte van het bbp. Want hoewel de ontwikkeling van het totale inkomen van huishoudens tot de coronacrisis weer gelijke tred hield met die van het bbp, is het gat dat in de jaren ervoor is ontstaan niet ingelopen (figuur 3).
Het CBS laat zien dat een deel van het hogere bbp dat niet naar huishoudens is gegaan via de overheid weer wordt uitgegeven ten behoeve van individuen, vooral via hogere zorguitgaven. Vanuit dat perspectief zou het huishoudinkomen niet achterblijven bij het bbp. Belangrijk is wel om te constateren (wat het CBS ook doet) dat dit alternatief beschikbaar inkomen niet geheel vrij beschikbaar inkomen is, maar deels door de overheid wordt bepaald. Dit is echter een discussie van een andere orde, namelijk over hoe wij als Nederland willen dat ons nationaal inkomen wordt verdeeld.
Nieuwe historische data over inkomens
Het CBS (2021) heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de puzzel over de inkomensontwikkeling. Onder meer is nu de historische datareeks aangevuld voor jaren tussen 1969 en 1983. Deze data waren niet beschikbaar voor Badir (2018) waardoor er gebruik is gemaakt van een andere bron (besteedbaar inkomen per inkomenstrekker) en de prijscorrectie is gedaan met de consumentenprijzenindex. Het verschil tussen deze oude en nieuwe reeks verandert de conclusie gedeeltelijk, namelijk dat het inkomen per huishouden niet stagneert sinds 1977 maar ‘pas’ sinds 2001.
Conclusie
Samenvattend: de keuze hoe inkomensstatistieken worden gepresenteerd (per hoofd, per huishouden, per uur of per werkende) bepaalt uiteindelijk welke conclusies je aan die statistiek verbindt. En die discussie blijven we uiteraard voeren.