Onderzoek
Tijdens coronacrisis 230.000 werklozen en 5.300 faillissementen voorkomen
De werkloosheid bedroeg in mei 3,3 procent, terwijl 5,7 procent verwacht mag worden gezien de economische krimp door de coronapandemie. Vooral de omvangrijke overheidssteun heeft geholpen het aantal werklozen en faillissementen te beperken.
De Nederlandse arbeidsmarkt heeft verrassend mild gereageerd op de coronacrisis. De werkloosheid is in mei gezakt tot 3,3 procent – nog slechts 0,4 procentpunt boven het pre-crisisniveau. Normaal loopt de vraag naar producten en diensten tijdens een economische crisis terug, waarmee ook de vraag naar personeel en zelfstandigen afneemt. Bedrijven zien zich daarom vaak gedwongen om mensen te ontslaan, waardoor de werkloosheid stijgt. Op basis van de economische krimp tijdens de coronacrisis zouden we daarom een werkloosheid van 5,7 procent verwachten (zie figuur 1), maar dat percentage is dus veel lager uitgevallen. Bovendien is tijdens de coronacrisis het aantal maandelijkse faillissementen gedaald tot minder dan 200 bedrijven, terwijl in vorige crises elke maand meer dan 1.000 bedrijven failliet gingen.
'Ontbrekende werklozen'
De belangrijkste verklaring voor de 230.000 ‘ontbrekende werklozen’ ligt in het feit dat werknemers en zelfstandigen minder uren hebben gewerkt (zie tabel 1). In plaats van werknemers te ontslaan, kozen werkgevers ervoor om de pijn uit te smeren over alle medewerkers door hen allemaal minder uren te laten werken (zogenoemde arbeidsduurverkorting). Via de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) werd een belangrijk deel van deze arbeidstijdverkorting collectief gefinancierd. Voor zelfstandigen zorgt een daling van het aantal opdrachten automatisch voor minder gewerkte uren, en voor hen is deze ‘arbeidsduurverkorting’ tijdens de crisis feitelijk ook (deels) collectief gefinancierd, met de TOZO.
Werkenden draaiden minder uren
In de cijfers is deze grootschalige arbeidsduurverkorting duidelijk terug te zien. De economische krimp is voor het grootste deel hieraan is toe te schrijven (figuur 2). Vooral het gemiddeld aantal gewerkte uren per zelfstandige daalde sterk. Omdat het aandeel zelfstandigen in de totale werkgelegenheid echter een stuk kleiner is dan dat van werknemers, is de bijdrage van de urendaling van zelfstandigen aan de economische krimp (-1,1 procentpunt van de 3,8 procent krimp) wel iets kleiner dan de bijdrage van de urendaling bij werknemers (-1,2 procentpunt). Omgerekend verklaart het lagere aantal gewerkte uren door werknemers 130.000 en het lagere aantal gewerkte uren door zelfstandigen 112.000 ‘ontbrekende werklozen’ (tabel 1).
Weinig personeel gehamsterd
Feitelijk is de NOW een collectief gefinancierde vorm van labor hoarding, het ‘hamsteren’ van personeel. Bedrijven kunnen hier ook zelf voor kiezen, wanneer ze niet in aanmerking komen voor de steunmaatregelen, maar wel verwachten dat de crisis van korte duur is - en de vraag naar hun producten of diensten dus snel weer opbloeit. Een krappe arbeidsmarkt voorafgaand aan een crisis, zoals vóór de coronacrisis, kan een extra prikkel zijn voor bedrijven om personeel te hamsteren. Werkgevers willen immers niet direct afscheid nemen van personeel dat ze met veel moeite hebben weten aan te trekken – ook al is het aanhouden van personeel duur en risicovol.
Labor hoarding uit zich in een daling van de arbeidsproductiviteit. Een bedrijf waar het werk afneemt, maar waar het aantal werknemers gelijk blijft, genereert per uur immers minder toegevoegde waarde. Tijdens de huidige crisis blijkt dit hamstergedrag beperkter dan in eerdere crises met minder overheidssteun. Dit lijkt dus geen verklaring voor de lager dan verwachte werkloosheid in Nederland. Sterker nog: er zijn zo’n 57.000 minder mensen gehamsterd dan verwacht, wat de arbeidsmarktpuzzel feitelijk nog groter maakt. Deze 57.000 moeten namelijk worden opgeteld bij de 230.000 ‘ontbrekende werklozen’ (tabel 1).
Minder mensen op zoek naar werk
Wel lijkt er een kleine rol weggelegd voor een daling van de arbeidsparticipatie. Het aantal mensen met betaald werk nam in het tweede kwartaal vorig jaar namelijk niet alleen hard af, maar er was ook een scherpe daling van het aantal mensen dat op zoek was naar betaald werk: de beroepsbevolking telde in het tweede kwartaal van 2020 ruim 100.000 personen minder dan in het kwartaal ervoor. Daarvan kwam het grootste deel voor rekening van jongeren (15-25-jarigen).
Dat zij niet langer zochten naar werk lijkt het gevolg van het unieke karakter van de coronacrisis. Er was niet alleen plots veel baanverlies, maar vermoedelijk ook een acute ontmoediging. Wie zijn baan in bijvoorbeeld een café verloor, had op korte termijn immers geen zicht op werk in een ander café - en ook in de rest van de economie daalde het aantal vacatures hard. Op de arbeidsmarkt is de economische val in het tweede kwartaal dus deels opgevangen door een lagere arbeidsparticipatie, wat de werkloosheid heeft gedempt. Omgerekend verklaart deze lagere arbeidsparticipatie ongeveer 45.000 ‘ontbrekende werklozen’ (zie tabel 1).
Geen faillissementsgolf verwacht
Naast een lager dan verwachte werkloosheid is tijdens de coronacrisis het aantal maandelijkse faillissementen gedaald tot minder dan 200 bedrijven. In vorige economische crises lag dit juist ruim boven de 1.000 per maand. Uit onze berekeningen blijkt dat tussen begin 2020 en mei 2021 dan ook bijna 5.300 faillissementen zijn voorkomen ten opzichte van wat verwacht had mogen worden op basis van historische economische relaties (zie figuur 3). Wanneer al deze faillissementen vanaf het laatste kwartaal van dit jaar worden ingelopen als de overheidssteun afloopt, dan zal – met een vertraging – naar verwachting ook de werkloosheid alsnog sterk kunnen oplopen.
Voorlopig gaan we in onze ramingen niet uit van zo’n grote faillissementsgolf, op voorwaarde dat er geen nieuwe vergaande lockdownmaatregelen komen. Wel verwachten we dat het aantal faillissementen zal normaliseren, waarmee de werkgelegenheidsgroei wat afvlakt. Omdat we ook verwachten dat de arbeidsparticipatie weer zal normaliseren en het arbeidsaanbod dus toeneemt, gaan we ervan uit dat de werkloosheid licht zal oplopen en zal pieken op 4,2 procent in 2022 (zie figuur 4).
NOW-regeling in normale tijden onverstandig
Dat de werkloosheid tijdens de coronacrisis vooral door werktijdverkortingsmaatregelen (zoals de NOW) beperkt is opgelopen, zal ongetwijfeld leiden tot een discussie of zo’n regeling er niet structureel moet komen. Maar dat is te kort door de bocht: buiten crisistijd zijn zulke regelingen niet effectief, en doen ze de arbeidsmarkt meer kwaad dan goed. Werktijdverkortingsmaatregelen kunnen er bijvoorbeeld voor zorgen dat bedrijven hun personeel te lang vasthouden in banen die eigenlijk niet levensvatbaar zijn, terwijl snelgroeiende productieve bedrijven niet aan geschikt personeel kunnen komen. Deze verstoringen nemen toe naarmate een arbeidsmarkt krapper is en gezonde bedrijven moeite hebben om geschikt personeel te vinden. In een normale economie zou de focus naar ons idee daarom juist moeten verschuiven van het voorkomen van werkloosheid naar het bevorderen van een gezonde dynamiek op de arbeidsmarkt. Onder meer door in te zetten op scholing en het vergroten van de arbeidsmobiliteit tussen sectoren.