Onderzoek
Hoge inflatie leidt waarschijnlijk niet tot een sterke loon-prijsspiraal
De inflatie is in de afgelopen veertig jaar niet zo hoog geweest als nu. Dit is vooral het gevolg van hoge grondstoffenprijzen. RaboResearch verwacht dat deze zogeheten kosteninflatie langer hoog blijft dan in de afgelopen decennia, vanwege structureel hoge energieprijzen en krapte op de arbeidsmarkt. Maar het effect van inflatieverwachtingen op de lonen is de afgelopen decennia afgenomen. Daardoor blijft een loon-prijsspiraal waarschijnlijk uit.
Niet alleen zal 2021 de geschiedenisboeken ingaan als het jaar waarin de economie begon te herstellen van de coronacrisis, maar ook het jaar waarin een fenomeen uit een grijs verleden weer de kop op stak: inflatie. In november bedroeg deze zelfs meer dan 5 procent ten opzichte van het jaar ervoor.
Hogere grondstoffenprijzen
De prijzen zijn in de afgelopen periode sterk opgestuwd door hogere grondstoffenprijzen, in het bijzonder die van energie, en door de gevolgen van verstoorde internationale waardeketens. Dergelijke kosteninflatie is vaak van tijdelijke aard: zij leidt tot verschuivingen tussen sectoren binnen de economie of zelfs tot een afkoeling van de algehele vraag in de economie. Dat is feitelijk ook het scenario dat de ECB nog steeds voor ogen heeft.
Inflatie kan echter ook langer duren. Bijvoorbeeld als structurele aanpassingen in de economie ook in de toekomst een bron van hogere kosten zijn, zoals klimaatverandering en/of -beleid. In dat geval kan aanhoudend hogere inflatie zich nestelen in hogere inflatieverwachtingen die op hun beurt – via hogere looneisen – weer tot hogere inflatie leiden. Als hogere lonen en prijzen elkaar steeds verder opdrijven, spreken we van een loon-prijsspiraal. In zo’n geval zouden we oude tijden van langdurig hoge inflatie zoals in de jaren tachtig van de vorige eeuw of aan het begin van deze eeuw kunnen herbeleven. Hierop is het huidige monetaire beleid niet ingesteld en in dat geval is een scherpe beleidsaanpassing waarschijnlijk noodzakelijk.
Krapte op de arbeidsmarkt
Behalve stijgende grondstoffenprijzen speelt ook de krapte op de arbeidsmarkt een rol in de huidige hoge inflatie. Het gevolg van een krappe arbeidsmarkt is doorgaans dat de lonen stijgen. Ondernemers bieden in reactie op de krapte bijvoorbeeld hogere bijzondere beloningen of andere aantrekkelijke secundaire arbeidsvoorwaarden om personeel aan te trekken. Dit risico is met name aanwezig als bedrijven denken dat zij daarmee concurrenten slimmer af zijn en/of een hogere beloning productiviteitsverhogend werkt. Als de concurrentie er echter net zo over denkt, krijg je een ‘haasje-over’ van loonstijgingen in een krappe arbeidsmarkt.
Wanneer de arbeidsmarkt krap is, hebben vakbonden bovendien een betere onderhandelingspositie aan de cao-tafel en kunnen zij hogere looneisen stellen. Hogere inflatieverwachtingen leiden ertoe dat de loonkosten voor werkgevers stijgen, die vervolgens deze kosten geheel of gedeeltelijk weer proberen af te wentelen op de consument via hogere verkoopprijzen. Dat is de beruchte loon-prijsspiraal die de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw zo kenmerkte.
Structurele factoren
In ons onderzoek hebben we de loongroei, inflatie en inflatie-verwachtingen modelmatig met elkaar in verband gebracht. Het laat zien dat de inflatie de komende periode naar verwachting nog hoog zal blijven. We komen uit op een inflatie over heel 2022 van gemiddeld 3,8 procent (zie figuur 1). In de tweede helft van 2022 daalt zij echter sterk, omdat de vergelijkingsbasis verschuift naar de tweede helft van 2021 toen de kosten van energie (nog) flink stegen. Inflatie wordt immers uitgedrukt als jaar-op-jaarmutatie. Tegelijkertijd is de daling misschien minder sterk dan we de afgelopen twee decennia hebben gezien na een periode van hoge inflatie. De inflatie zakt de komende jaren naar verwachting niet substantieel onder de 2 procent.
Ook blijven de inflatieverwachtingen aan de hoge kant. Dit komt doordat de energieprijzen en prijzen op de wereldmarkt voor agrarische producten naar verwachting relatief hoog blijven. Daarnaast zorgen de aanhoudende verstoring van internationale logistieke ketens en schaarste van halffabricaten (zoals halfgeleiders) ervoor dat we geen sterke rem op de inflatie mogen verwachten van de producentenprijzen. Wat tot slot de inflatieverwachting mogelijk op de middellange termijn wat extra zou kunnen verhogen is het feit dat de arbeidsmarkt de komende periode nog krap blijft. Hier spelen vooral de vergrijzing en ontgroening als structurele factoren in Nederland een belangrijke rol.
Koopkrachtverlies
Ondanks relatief hoge inflatie en inflatieverwachtingen komen we in het eerste scenario van ons onderzoek uit op een verwachte loongroei in 2022 van 2,0 procent. Dat betekent dat deze de verwachte inflatie volgend jaar slechts gedeeltelijk compenseert en er onder de streep een flink koopkrachtverlies overblijft. En in 2023 zal een beperkte koopkrachtstijging onvoldoende zijn om dat verlies goed te maken.
We hebben met ons model ook een tweede variant doorgerekend, waarin we in onze loonvergelijking naast de werkloosheid ook de vacaturegraad hebben meegenomen als verklarende variabele. In dit scenario zien we inderdaad een sterkere gemiddelde groei van de lonen in 2022 met 2,9 procent. Dan is de loongroei in 2022 en 2023 wel voldoende om het koopkrachtverlies van huishoudens als gevolg van inflatie te compenseren. Maar van een aanhoudende loon-prijsspiraal kunnen we zelfs in dat geval nauwelijks spreken.
Afbrokkelende vakbondsmacht
Een belangrijke reden waarom we geen sterke loon-prijsspiraal terugzien in onze voorspellingen heeft te maken met het feit dat hoge inflatieverwachtingen steeds minder invloed hebben op de loongroei. Op basis van de data blijkt namelijk dat deze invloed - die dient als leidraad voor de vakbonden bij de cao-onderhandelingen - op de ontwikkeling van de lonen over de tijd steeds verder is gedaald. Mogelijke verklaringen hiervoor zijn de afbrokkelende macht van de vakbonden, de flexibilisering van de arbeidsmarkt met daarbij de sterke opkomst van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers), en de vergaande internationalisering die de loonruimte bij bedrijven heeft beperkt. Dat suggereert dat een terugkeer naar die beruchte jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw pas echt dichterbij komt als we ook een structurele trendbreuk zien in de onderhandelingsmacht van werknemers en/of hun representanten.