Onderzoek
Thuiswerken, gemakkelijker gezegd dan gedaan
Nederland werkt massaal thuis. Verplicht. Het is een van de maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus een halt toe te roepen. Maar zijn onze beroepen wel geschikt om thuis te werken, vraagt Rabobank-econoom Otto Raspe zich in deze gastcolumn voor RTL Z af.
Nederland werkt massaal thuis. Verplicht. Het is een van de maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus een halt toe te roepen. Maar zijn onze beroepen wel geschikt om thuis te werken, vraagt Rabobank-econoom Otto Raspe zich in deze gastcolumn voor RTL Z af.
Wie thuis kan werken, móet thuis werken. Na crisisberaad over het coronavirus besloot het kabinet tot deze ingrijpende maatregel. Nederland geeft er massaal gehoor aan. Ik ook, heel veel collega’s doen het en veel van mijn buren zie ik aan een bureau of keukentafel zitten. Maar als deze maatregel er niet was geweest, was ik naar kantoor gegaan. En velen met mij, schat ik. Hoe zit het eigenlijk met thuiswerken in Nederland?
Begin deze eeuw deed ik onderzoek naar de opkomst van ICT en de ruime mogelijkheden die er hierdoor voor thuis- en telewerken kwamen. Met een goede laptop kon je immers gemakkelijk buiten je werkplek op kantoor werken. Maar wat bleek? Nog geen 12 procent van mensen met een baan werkte weleens thuis. Slechts 3 procent deed dat structureler. Veel gehoord was dat werkgevers toch wel graag hun personeel wilden controleren, en dat de thuiswerkplek eigenlijk niet geschikt was om veel uren te maken. Thuiswerken zat nog niet in de routine van mensen.
Hoeveel thuiswerkers zijn er eigenlijk?
Maar er is veel veranderd, zou je zeggen. Er zijn veel meer flexibele banen in onze economie gekomen. Zij kent nu veel meer beroepen waarvoor onze fysieke aanwezigheid niet noodzakelijk is. Recente cijfers (figuur 1) laten zien dat inderdaad zo’n 14 procent van onze werkzame beroepsbevolking structureel thuiswerkt. Bijna 25 procent doet dat incidenteel. Maar dit betekent dat nog steeds ruim 60 procent van al onze banen geen thuiswerkbaan is, ook niet incidenteel.
Lager opgeleiden werken veel minder thuis
En er zijn grote verschillen tussen lager- en hogeropgeleiden. Bijna 90 procent van alle banen van lageropgeleiden zijn als ‘geen thuiswerkbaan’ te typeren. Hoogopgeleiden zijn veel vaker structureel of incidenteel aan het thuiswerken: ruim 60 procent doet dat, een kleine 40 procent dus niet.
Veel banen vragen fysieke contact
Veel banen vergen dus nog steeds fysiek contact of fysieke aanwezigheid. Ze zijn simpelweg niet geschikt voor thuiswerken. In de horeca, handel, zorg en in veel industriële sectoren werkt men slechts summier structureel thuis en is ook incidenteel thuiswerken eerder uitzondering dan regel. Het zijn banen die de handen aan het bed vereisen, of de klantcontacten in de winkel. Maar ook veel kennisintensieve beroepen, die weinig beperkingen kennen om thuis te werken, worden niet vanuit huis uitgevoerd. En dat komt omdat al die ICT-toepassingen het echte face-to-face-contact toch maar beperkt kunnen vervangen.
Face-to-face interactie belangrijk voor economie
We willen en moeten om productief te zijn nu eenmaal vaak fysiek contact hebben. Veel kennis is immers alleen face-to-face adequaat overdraagbaar. Van elkaar leren gaat vaak in interactie. Innovaties komen vaak voort uit het interactief uitwisselen van ideeën. En samenwerken in risicovolle, onzekere trajecten vergt vertrouwen en daarom willen we elkaar in de ogen kunnen kijken. Naast deze geplande contacten bindt ook het informele, onbedoelde contact op de werkvloer ons. Het leidt tot verrassende nieuwe inzichten omdat je toevallig wat hoort, en het heeft een belangrijke sociale functie: werkvreugde is ook het contact met collega’s, klanten en relaties.
Wie thuis kan werken, móet thuis werken. Gemakkelijker gezegd dan gedaan dus. Veel van onze beroepen zijn er niet geschikt voor. Misschien incidenteel, maar zeker niet structureel. En fysieke interactie maakt ons productief, innovatief en blij. De komende thuiswerkweken zullen ons daarom flink op de proef stellen.
Deze column is eerder verschenen op RTL Z/Opinie, 18 maart 2020