Onderzoek
Handelsoverschot illustreert hardnekkig probleem
Nederland heeft één van de grootste overschotten in de buitenlandse handel ter wereld. Van de industrielanden staat ons land na China en Duitsland op de derde plaats. En dat niet eenmalig. Nederland kent al meer dan 35 jaar een structureel handelsoverschot.
Aanhoudende laagconjunctuur in Europa is niet alleen toe te schrijven aan tekorten in zuidelijke landen
Nederland heeft één van de grootste overschotten in de buitenlandse handel ter wereld. Van de zes landen die ons land in 2014 voor moest laten gaan kunnen vier worden gekenmerkt als economisch zwak ontwikkelde, eenzijdige grondstofexporteurs, te weten Rusland, Saoedi Arabië, Quatar en de Verenigde Arabische Emiraten. Van de industrielanden staat ons land dus na China en Duitsland op de derde plaats. Het is overigens nog extremer. Als je het handelsoverschot relateert aan de omvang van de economie heeft ons land het op twee na grootste overschot van alle industrielanden. En dat niet eenmalig. Nederland kent al meer dan 35 jaar een structureel handelsoverschot.
Veel commentaren benadrukken het positieve aspect hiervan. Een overschot in de buitenlandse handel duidt op een sterke concurrentiepositie van het bedrijfsleven. Wij doen het met onze export van goederen ‘beter’ dan het buitenland en verdienen daar dus veel geld aan. Dat is waar, maar het is maar één kant van de medaille. Om dat in te zien is het noodzakelijk het karakter van internationale handel te begrijpen. Internationale handel is in beginsel profijtelijk voor alle deelnemende landen. Het is simpel gesteld een internationale doorvertaling van het verschijnsel specialisatie. Als ieder land zich zoveel mogelijk richt op die activiteit waarin het relatief het beste is, dan heeft ieder land baat bij de maximalisatie van de productiviteit en de daaruit voortvloeiende handel tussen landen. Het is geen pijnloos proces. Minder productieve bedrijfstakken die de internationale concurrentie niet aankunnen moeten saneren of zelfs helemaal verdwijnen. Dergelijke aanpassingen vergen aanpassingen die op de werkvloer als zeer pijnlijk worden ervaren. Maar op het niveau van de macro-economie zijn ze per saldo voordelig.
Internationale handel is dus geen zogeheten ‘zero-sum’ game. Maar de handelssaldi zijn dat helaas wel. Dat geldt overigens met name voor de saldi op de lopende rekening, waarop niet alleen de handel in goederen, maar onder meer ook die in diensten wordt geregistreerd. Ook hier staat Nederland al decennia in de wereldtop. Op wereldwijde schaal tellen alle lopende rekeningsaldi in beginsel op tot nul. Tegenover overschotten van de sterkere landen staan tekorten elders. Dat leidt ook tot internationale schuldposities. Overschotlanden bouwen vorderingen op, tekortlanden moeten lenen om de tekorten te financieren. Hoewel er niks op tegen is dat landen tijdelijk tekorten hebben, kent met name de schuldopbouw zijn grenzen. Dan kan een land acuut in de problemen komen. Dit is één van de vele grote problemen van Griekenland.
Hoewel dergelijke problemen dus per definitie meerdere betrokkenen kennen, te weten overschot- en tekortlanden, wordt het aanpassingsprobleem meestal bij de tekortlanden neergelegd. Hun probleem kan acuut worden, omdat er een grens is aan de hoeveelheid schuld die een land kan opbouwen. Overschotlanden kennen zelf geen acuut probleem, ook al is hun bijdrage aan de wereldwijde handelsonevenwichtigheden in beginsel net zo groot als die van de tekortlanden. Dus waar bijvoorbeeld tijdens de eurocrisis tekortlanden zwaar moesten bezuinigen om hun tekort terug te dringen, hebben overschotlanden tegelijkertijd verzuimd om hun binnenlandse bestedingen te stimuleren. Het resultaat was dat de eurozone als geheel minder hard groeide dan mogelijk.
De hardnekkige laagconjunctuur in Europa kan dus zeker niet geheel aan Zuid Europa worden toegeschreven, maar ook aan het feit dat landen in Noord-Europa, Duitsland en Nederland voorop, hebben verzuimd hun economie te stimuleren. Ons hardnekkige overschot in de buitenlandse handel illustreert niet alleen onze sterke concurrentiepositie, maar ook onze structureel zwakke binnenlandse vraag. Het is helaas niet anders.
Verschenen in het Financieele Dagblad, 27 juli 2015