Opinie
Politiek, bemoei je niet met loononderhandelingen
Recent vlogen werkgevers- en werknemersorganisaties elkaar in de haren over de hoogte van loonafspraken. Ook de politiek ging zich ermee bemoeien, maar was dat nou wel verstandig?
Het was onlangs weer eens hommeles in De Polder. Tegen de achtergrond van de torenhoge inflatie pleitte werkgeversorganisatie AWVN voor terughoudendheid om lonen structureel te verhogen. Dit omdat de bedrijfswinsten aan het verpieteren zijn. De voorzitter van de FNV noemde dit verhaal leugenachtig. De vakbond heeft voor 2023 dan ook een niet mis te verstane looneis van ruim 14 procent op tafel gelegd en pleit voor herintroductie van automatische prijscompensatie. Ook president van De Nederlandsche Bank Klaas Knot en minister van Financiën Sigrid Kaag mengden zich in de discussie en stelden dat de lonen wel degelijk omhoog kunnen, omdat bedrijven voldoende winst maken.
Was dit nou verstandig van Knot en Kaag? Wij vinden van niet. Om te beginnen heeft het helemaal geen zin om op macroniveau de discussie te voeren over de wenselijkheid van loonstijgingen. Verschillen in winstgevendheid en daarmee de loonruimte tussen bedrijfstakken – en natuurlijk ook tussen individuele bedrijven – zijn immers levensgroot. Dit blijkt ook uit een recente analyse die we hebben gemaakt van de loonruimte in vijftig sectoren. Hierin kijken we naar iedere euro die in een bedrijfstak wordt verdiend – dus de omzet minus de kosten die aan andere partijen moeten worden betaald (zoals van grondstoffen, halffabricaten en diensten van derden). Van die verdiende euro’s moet een onderneming vervolgens van alles en nog wat betalen: het loon van werknemers, sociale premies, ingehuurde zelfstandigen en rentelasten en belastingen (minus subsidies). Daarnaast wil een ondernemer op zijn minst zijn kapitaalgoederen zoals computers, machines of het wagenpark in goede staat houden en misschien zelfs nog wat uitbreidingsinvesteringen doen. Als met dit alles rekening is gehouden, resteert een post die we gemakshalve even pure winst noemen.
Uit onze berekeningen blijkt bijvoorbeeld dat er in de elektrotechnische industrie, de basismetaal, de overige transportmiddelenindustrie en de cultuursector nauwelijks extra vlees op de botten zit, terwijl in onder meer de machinebouw, de groothandel en de chemie het geld bij wijze van spreken tegen de plinten klotst (zie figuren).
Maar het beeld is zelfs nog genuanceerder dan dit. Je kunt namelijk niet zomaar zeggen dat in sectoren met een hoge pure winst alles simpelweg kan worden uitgekeerd in de vorm van een hoger loon voor werknemers of een hoger tarief voor zelfstandigen. Vaak gaat het om groeisectoren die een bepaald deel van hun winst apart moeten houden om het toekomstige groeivermogen te garanderen. Zeker wanneer ze ook nog eens blootstaan aan internationale concurrentie. En omgekeerd kun je je weer afvragen of werkgevers het zich in sectoren waar de winstgevendheid laag is überhaupt wel kunnen veroorloven om de lonen niet te verhogen. Ze lopen dan immers het risico dat het personeel besluit om elders zijn heil te zoeken. De dynamiek waarbij mensen switchen tussen groei- en krimpsectoren is overigens economisch gezond, want zij zorgt ervoor dat mensen uiteindelijk gaan werken op plekken waar ze het best tot hun recht komen.
Liever wil je dat mensen deze keuze uit eigen beweging maken in plaats van dat een bedrijf deze voor hen maakt. Politieke bemoeienis heeft als risico dat er extra loondruk ontstaat die onder maatwerkafspraken tussen de sociale partners niet tot stand zou zijn gekomen. Bedrijven in sommige kwetsbare segmenten van de economie die zich geconfronteerd zien met die extra loonkosten kunnen deze niet altijd dragen, wat leidt tot onnodige gedwongen ontslagen of op termijn zelfs faillissement. Niet alleen de maatschappelijke kosten van stijgende werkloosheid zijn hoog, maar ook de psychologische impact voor mensen die gedwongen hun baan verliezen is desastreus. En dat zullen Sigrid en Klaas met hun oproep vast niet hebben bedoeld.
Eerder verschenen bij RTL Nieuws