Opinie
We moeten af van het niet-in-mijn-achtertuin-sentiment
Een gezondere huizenmarkt vraagt ook iets van onszelf: open staan voor nieuwbouw in de buurt. Deze houding komt niet vanzelf, maar kan wel een handje worden geholpen.
Al geruime tijd staan de signalen voor de woningbouw op rood. Hierdoor raakt de beoogde versnelling van de nieuwbouw steeds verder uit zicht. Wat ook niet helpt, is dat verschillende beleidswegen naar tussentijdse verlichting of versnelling zijn vergeven van de drempels en kuilen.
Zo blijkt fabrieksmatige bouw voor nu nog geen oplossing om de woningbouwproductie echt flink op te krikken: zij is weliswaar iets goedkoper en sneller dan reguliere bouw, maar kan in slechts 15 procent van de gevallen worden toegepast, blijkt uit nieuw onderzoek van het Economisch Instituut voor de Bouw.
Ook is het een hele kluif om een plek te vinden voor tijdelijke woningen. Soms komt dit doordat omwonenden de hakken in het zand zetten bij tijdelijke huizen in ‘hun achtertuin’. Volgens onderzoekers van het PBL wordt dit deels gevoed door de vrees dat hun huis minder waard wordt. Een gerelateerde tegenslag is dat het juridisch lastig lijkt om de fase van bezwaar en beroep tegen bouwplannen te verkorten.
Feit is dat er de komende jaren honderdduizenden huizen moeten worden bijgebouwd. De ambitie is 900.000 huizen, maar volgens woonminister De Jonge is er een kans dat dit er nóg meer moeten zijn. Want de bevolking groeit harder dan verwacht. Dit laatste is geen unicum. Want alle bevolkingsprognoses van de afgelopen jaren kwamen voor 2023 op minder inwoners uit dan dat we nu hebben.
Nu heb ik in mijn columns vaak gewezen op beleidsoplossingen om te komen tot een gezondere huizenmarkt (die toegankelijker is en die de ongelijkheid niet versterkt) en een stabielere woningbouwproductie. Maar laat ik het in mijn laatste column voor RTL dichter bij mijzelf (en u) houden.
Een tijdje geleden was ik bij een bijeenkomst waar diverse professionals wezen op de weerstand van omwonenden bij woningbouwplannen in de buurt. Zij wezen echter ook op het doorbreken van het not-in-my-backyard-sentiment door woningzoekenden meer een gezicht te geven en het persoonlijker te maken. “Omwonenden gingen overal tegenin. Totdat iemand zei: er komen daar ook seniorenwoningen, en als jij daar naartoe verhuist, dan kan dat ook je nichtje helpen die op zoek is naar een huis.”
Inwoners kunnen dus een steentje bijdragen aan de bouw van nieuwe huizen in de eigen omgeving. Simpelweg door meer oog te hebben voor het belang van bouwen voor (toekomstige) woningzoekenden. Deze door de woonminister gehoopte yes-in-my-backyard-houding komt niet vanzelf, maar kan worden aangewakkerd door inwoners meer voordeel te geven van nieuwbouw in de omgeving.
Veel genoemd is een planbatenheffing: een heffing die grondeigenaren moeten betalen over de waardestijging van grond na een bestemmingswijziging, om zo gemeenten (en dus inwoners) meer te laten profiteren van nieuwbouw. Maar mogelijk kan ook natuurinclusief bouwen en verstedelijken meer omwonenden over de streep trekken. Want groene wijken en steden versterken de woonaantrekkelijkheid, zo laat de nieuwste Atlas voor gemeenten zien. Niet onbelangrijk: het vermindert ook de gevolgen van klimaatverandering (hittestress en wateroverlast).
Een andere houding bij inwoners maakt de voorziene woningbouwdip niet minder diep, maar kan op termijn wel verschil maken voor nieuwe generaties woningzoekenden. Om in termen van de ‘Een beter milieu begint bij jezelf’ Postbus 51-campagne uit de jaren negentig te blijven: een gezondere huizenmarkt begint ook een beetje bij onszelf.
Eerder verschenen bij RTL Nieuws.