Belastingplan 2025

In de inkomstenbelasting wordt inkomen belast in box 1, box 2 en box 3. Er gelden heffingskortingen, die de verschuldigde inkomstenbelasting verminderen. Zowel de tarieven als de heffingskortingen wijzigen beperkt als gevolg van de inflatiecorrectie en om de inkomensontwikkeling in 2025 te beïnvloeden. Arbeidsinkomen en winst uit onderneming worden belast in box 1. Hiervoor is aangekondigd dat een extra tariefschijf wordt ingevoerd voor inkomen tot € 38.441 (2025). De voorgestelde tariefschijven zijn (met een verlaagd tarief vanaf AOW-leeftijd):

Op Prinsjesdag is ook de stand van zaken rond de afhandeling van het rechtsherstel als gevolg van de uitspraken van de Hoge Raad van juni jl. gedeeld. Belastingplichtigen die in aanmerking komen voor rechtsherstel, kunnen gebruik gaan maken van een tegenbewijsregeling. Meer lezen over box 3? Lees de andere artikelen over het verleden en de toekomst van box 3 op de pagina Vermogensvragen.

Volgens planning wordt in de zomer van 2025 een online formulier Opgaaf werkelijk rendement gepubliceerd. Dit formulier kan gebruikt worden om aan te tonen dat het werkelijk rendement (inclusief Banktegoeden) lager is dan het forfaitaire inkomen in box 3. Ter verduidelijking is door de staatssecretaris in een brief aan de Tweede Kamer aangegeven hoe het werkelijke rendement bepaald wordt bij eigen gebruik van onroerende zaken, hoe om te gaan met de groenvrijstelling en dat de schuldendrempel niet wordt meegenomen. Voor het werkelijke rendement op een gedurende het jaar verkochte box 3-woning, wordt uitgegaan van de WOZ-waarde. De gerealiseerde waardeontwikkeling vanaf 1 januari wordt dan tijdsevenredig verdeeld tussen verkoper en koper.

Het kabinet zet het beleid van het vorige kabinet voort om de fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten eenvoudiger, doelmatiger en beter uitvoerbaar te maken. Tegelijkertijd wordt het toepassingsbereik beperkt. Het wetsvoorstel Wet aanpassing fiscale bedrijfsopvolgingsfaciliteiten 2025 bevat hiervoor de eerder aangekondigde maatregelen in de schenk- en erfbelasting (Bedrijfsopvolgingsregeling (BOR)) en de doorschuifregeling in box 2 (DSR ab). Dit betreft:

De voorgestelde maatregelen treden in werking op 1 januari 2026 (de verkorting van de voortzettingstermijn al voor bedrijfsoverdrachten vanaf 1 januari 2025). Ten aanzien van de toepassing van de BOR voor box 3-belangen, geldt een uitgestelde inwerkingtreding. Dit in verband met het nog lopende onderzoek naar eventuele staatssteun en de invoeringsgevolgen.

Op basis van de evaluatie van de giftenaftrek en de maatschappelijke reacties op de eerder aangekondigde vermindering van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting, heeft het kabinet de versobering beperkt. In de inkomstenbelasting blijft de aftrek van de eenmalige of gewone gift mogelijk alsook de periodieke gift (voor de periodieke gift geldt een maximum van € 250.000 per huishouden per jaar).

Wel komt per 1 januari 2025 de giftenaftrek in de vennootschapsbelasting te vervallen, wat ook geldt voor de regeling in box 2 voor giften door een vennootschap. Als giften als zakelijke kosten kwalificeren, dan blijft de kostenaftrek wel mogelijk. Als echter giften worden gedaan vanuit aandeelhoudersmotieven, dan zal vanaf 2025 een uitdeling worden aangenomen met heffing van dividendbelasting en aanmerkelijkbelangheffing tot gevolg. Wel is er dan binnen de kaders van de giftenaftrek in de inkomstenbelasting mogelijk aftrek te claimen.

Om het voor (particuliere) investeerders aantrekkelijker te maken om te investeren in (verhuurde) woningen, wordt vanaf 2026 het algemene tarief voor de overdrachtsbelasting voor woningen verlaagd naar 8% (2024: 10,4%). Voor woningen die voor eigen bewoning bestemd zijn blijft een tarief van 0% (startersvrijstelling is € 525.000 in 2025) of 2% gelden.

Op Prinsjesdag is ook het wetsvoorstel Fiscale Verzamelwet 2025 ingediend bij de Tweede Kamer. In dit wetsvoorstel worden voorstellen gedaan om bestaande wetgeving technisch te verbeteren. Op grond van een wettelijke bepaling mogen bij overlijden van een rekeninghouder van een lijfrenterekening en een lijfrentebeleggingsrecht de op dat moment nog niet uitgekeerde termijnen worden uitgekeerd aan de erfgenamen. In de praktijk komt het voor dat de partner van de overledene geen erfgenaam, maar een legataris is, en de lijfrenterekening, onderscheidenlijk het lijfrentebeleggingsrecht, verkrijgt in de vorm van een legaat.

Dit leidt op basis van de huidige wetgeving tot fiscale gevolgen. Voorgesteld wordt dat ook voor alle legatarissen (natuurlijke personen) geldt, dat deze fiscaal geruisloos een lijfrenterecht kunnen verkrijgen bij overlijden. Ook voor de oudedagsverplichting (ODV) is een versoepeling opgenomen, zodat in de situatie dat de partner geen erfgenaam is maar wel legataris de ODV bij overlijden toch fiscaal geruisloos kan overgaan op de partner.