Onderzoek
Inflatie is meer dan koopkrachtverlies
Hoe langer een hoog inflatietempo volhoudt, hoe pijnlijker de remedie. Na de jaren zeventig was een diepe mondiale recessie nodig om het inflatiemonster te bezweren. Het valt te hopen dat de monetaire autoriteiten het ditmaal niet zover laten komen. Beter nu een korte en relatief milde groeivertraging dan later een lange en zware recessie. Waarbij de overheid de belangrijke taak heeft om de koopkracht van de zwakkeren te beschermen. Maar niet met ongericht beleid en zeker niet met een generieke automatische prijscompensatie. Want dat leidt uiteindelijk alleen maar van kwaad tot erger.
In het kort
Een stevige inflatiegolf teistert momenteel de wereldeconomie. Hoewel het inflatietempo in de loop van 2021 al aantrok, is dit in 2022 sterk geaccelereerd door de oorlog in Oekraïne. Ook ons land beleeft momenteel een inflatie zoals wij die sinds de jaren zeventig niet meer hebben gezien.
Inflatie ondermijnt de koopkracht
In juli 2021 beschreef ik in een special wat de gevolgen van inflatie zijn voor de mensen. Het meest voelbare effect van inflatie is de uitholling van de koopkracht. De ernst en omvang daarvan verschillen per huishouden. Dit hangt af van de oorzaken en samenstelling van de inflatie. De huidige inflatie wordt in hoge mate gestuwd door oplopende energie- en voedselprijzen. Zij raakt iedere burger, maar armere huishoudens hebben er het meeste last van. In het algemeen geven huishoudens met lagere inkomens verhoudingsgewijs (veel) meer uit aan eerste levensbehoeften. Bovendien beschikken zij over weinig mogelijkheden om hun koopkrachtverlies te compenseren door gedragsverandering. Het is daarom een goede zaak dat de overheid de gevolgen van de hogere inflatie probeert te verzachten, al is het jammer dat zij er niet in is geslaagd om deze steun zoveel mogelijk te richten op de mensen die dit het hardst nodig hebben. In het commentaar op het voorgenomen kabinetsbeleid van mijn collega’s Hugo Erken en Michiel van der Veen laten zij zien dat dit beleid veel te weinig gericht en daarmee onnodig duur is.
De koopkrachteffecten van inflatie verschillen sterk per huishouden
Veel mensen klagen dat zij een veel hogere inflatie ervaren dan het officiële inflatietempo, waarbij zij soms opperen dat het inflatiecijfer niet klopt. Nu loopt momenteel inderdaad een discussie over de manier waarop het CBS de stijgende energieprijzen in het inflatiecijfer heeft verwerkt. Maar in het algemeen kun je toch wel stellen dat de officiële inflatiecijfers een realistisch beeld geven. Het echte probleem is dat de voor huishoudens relevante inflatie per individueel gezin uiteen kan lopen. Dit hangt volledig af van de samenstelling van de bestedingen, inclusief de woonsituatie en de wijze van transport. Zelfs als de inflatie op nul procent staat en er dus officieel sprake is van absolute prijsstabiliteit, zullen veruit de meest mensen toch merken dat sommige producten duurder worden. Als andere prijzen dan dalen, kan de prijsindex toch stabiel blijven. Dit volgt uit de manier waarop de prijsindex wordt berekend, zoals uiteengezet in de eerder aangehaalde special. Voor mensen die hun eigen relevante inflatie willen uitrekenen, heeft het CBS op zijn website een persoonlijke inflatiecalculator opgenomen. Deze geeft inzicht in de eigen situatie en biedt ook handvatten voor gedragsverandering, al zullen de grenzen van die mogelijkheden voor veel mensen al wel in zicht zijn gekomen. Vooral voor de mensen met een relatief laag inkomen.
Inflatie ondermijnt het marktmechanisme
Automatische prijscompensatie: een goed idee?
Doordat iedereen de nadelen van hoge prijsstijgingen voor de koopkracht van gezinnen direct voelt, trekken juist deze nadelen in het debat veruit de meeste aandacht. Inmiddels worden de eerste voorstellen om een automatische prijscompensatie in te voeren alweer geopperd. Dat betekent dat de lonen automatisch worden aangepast aan het inflatietempo. Dit is een echo uit de jaren zeventig. Het gevaar van dergelijk beleid is dat de inflatie zich als het ware nestelt in het systeem en een haasje-over-effect ontstaat: hoge prijzen leiden tot hogere lonen, die op hun beurt het prijspeil weer opdrijven omdat ondernemers de hogere loonkosten doorberekenen in hogere afzetprijzen, waarna de lonen weer stijgen enzovoort. Niet voor niets waarschuwt ook DNB voor de negatieve effecten van automatische prijscompensatie. Een langdurige inflatie die via een automatische en volledige prijscompensatie weer leidt tot hogere loonkosten kan uitmonden in een desastreuze loon-prijsspiraal, die ook weer zijn weerslag zal hebben op de reële economie.[1] Want een aanhoudend hoge inflatie ondermijnt het kloppend hart van iedere markteconomie: het prijsmechanisme. Hier ga ik in de volgende paragraaf nader op in.
Verder gaan de voorstanders van automatische prijscompensatie geheel voorbij aan het feit dat inflatie niet alleen de koopkracht van inkomens aantast, maar ook die van bepaalde financiële bezittingen, zoals in eerder genoemde special al uitgelegd. Prijscompensatie lost tot op zekere hoogte het eerste probleem op - zij het op imperfecte wijze - maar biedt geen oplossing voor de negatieve effecten van inflatie op de reële waarde van het spaargeld en de vastrentende beleggingen. Met name spaarders en bezitters van vastrentende beleggingen zijn kwetsbaar voor een aanhoudend hoge inflatie, omdat de nominale waarde van hun bezit niet meegroeit met de geldontwaarding. Beleggingen in aandelen, grondstoffen en onroerend goed daarentegen renderen in deze context over het algemeen veel beter. Ook hier hebben de huishoudens met relatief lage spaartegoeden het meeste te lijden. De mensen met grote vermogens beleggen in het algemeen namelijk meer in aandelen en onroerend goed. Zij zien hun vermogens dus veelal groeien. Ook krijgen mensen met een huurwoning vaak te maken met hogere huren, terwijl de nominale maandlasten voor huizenbezitters doorgaans langere tijd vaststaan. Daarbij profiteren gezinnen met hypothecaire leningen ook nog eens van de hoge inflatie doordat hun schuld in reële termen in waarde afneemt. Samengevat: inflatie is niet eerlijk en raakt met name de mensen met de zwakste financiële positie het hardst.
[1] Dit betekent niet dat iedere vorm van prijscompensatie direct in een verder oplopende inflatie hoeft uit te monden. Er zijn nog steeds verschillende Europese landen met een ‘automatisch’ prijscompensatiesysteem. Bijgaand overzicht legt uit hoe met name het Belgische systeem werkt, met daarbij de kanttekening dat het stuk is gedateerd. Het laat zien dat de Belgische variant van prijscompensatie de index corrigeert voor bepaalde ‘ongezonde‘ producten , zoals drank en tabak, en dus incompleet is. Ook wordt er steeds voor gewaakt dat de Belgische loonkostenontwikkeling niet te veel uit de pas loopt met die in het buitenland. Zouden alle landen automatische prijscompensatie hebben, dan valt deze disciplinerende factor weg en zou het gevaar voor een loon-prijsspiraal aanmerkelijk groter zijn.
De werking van het marktmechanisme: prijzen als informatiedragers
Het belang van de rol van het prijsmechanisme in een economie wordt vaak over het hoofd gezien, omdat velen dit als vanzelfsprekend ervaren. Prijzen zijn boven alles informatiedragers die het gedrag van consumenten, producenten en handelaren sturen. Mensen kopen de goederen en diensten die zij aantrekkelijk geprijsd vinden. Veranderingen in relatieve prijzen leiden tot verschuivingen in bestedingen, terwijl veranderingen in de populariteit van bepaalde producten weer invloed hebben op hun prijs. Voor producenten vormen prijsontwikkelingen belangrijke informatie op grond waarvan zij hun productieproces en het aanbod van hun producten inrichten. Ook daarbij gaat het om relatieve prijsontwikkelingen, die een goede indicatie zijn van de relatieve populariteit van goederen en diensten. Kort samengevat kun je stellen dat relatieve prijsontwikkelingen in een markteconomie vraag en aanbod sturen.
Dit proces is overigens nog vele malen complexer dan hier in enkele zinnen kan worden weergegeven. Dit komt doordat zich al een hele reeks aan transacties heeft voltrokken voordat een product in de winkel ligt en de finale transactie tussen consument en producent kan plaatsvinden. Zelfs voordat een relatief eenvoudig product als een potlood in de winkel ligt, zijn daar vele transacties aan vooraf gegaan en zijn waarschijnlijk de nodige ingrediënten vanuit verschillende hoeken van de wereld aangevoerd. Bij een complex product als bijvoorbeeld een auto zal het al snel gaan om duizenden onderdelen, die vaak ieder op hun beurt ook weer talloze onderdelen hebben, ieder met zijn eigen markt van vraag en aanbod. Iedere prijsverandering op zo’n deelmarkt werkt uiteindelijk weer door in de prijs van het eindproduct. Het is al met al eindeloos ingewikkeld, maar dankzij het prijsmechanisme hoeven de meeste mensen daar niet echt bij stil te staan. Voor hen is bij een koopbeslissing boven alles de prijs van een product in de winkel en de prijs van vergelijkbare producten van belang. Wat daaraan vooraf gaat, zal hen niet echt interesseren.
In het verleden zijn pogingen gedaan om dit proces te formaliseren door economische planning. In de jaren veertig van de vorige eeuw wees de Oostenrijkse econoom Friedrich Hayek (Nobelprijs economie, 1974) er in zijn spraakmakende boek The Road to Serfdom uit 1944 al op dat dit tot mislukken zou zijn gedoemd en dat dergelijke pogingen niet alleen de werking van de economie ondermijnen, maar ook de vrijheid van het individu aantasten. Hij heeft volledig gelijk gekregen en mocht op zijn oude dag de ineenstorting van de Sovjeteconomie nog meemaken.
De gevolgen van inflatie voor het marktmechanisme
De prijsprikkels waarop producenten en consumenten hun beslissingen baseren, zijn vaak erg subtiel. En het gaat uiteraard in het bijzonder om relatieve prijzen. Want zowel het niveau als de ontwikkeling van de prijs van een bepaald product krijgt pas betekenis als we deze kunnen vergelijken met die van een ander, vergelijkbaar product.
Een sterk vereenvoudigd voorbeeld kan wellicht helpen om een en ander te verduidelijken. Als de producent van een bepaald model fiets waarneemt dat de winkelprijs van zijn fiets in een periode met 5 procent is gestegen, kan hij concluderen dat zijn fiets goed in de markt ligt en de productie ervan opvoeren. Als naderhand blijkt dat de prijs van andere, concurrerende modellen in dezelfde periode met 10 procent zijn gestegen, heeft hij dus de verkeerde conclusie getrokken en de productie opgevoerd van een product dat uit de gratie aan het raken is. In economentermen: we hebben het over een verkeerde allocatie van productiefactoren.
Hoe lager het inflatietempo, hoe beter mensen prijssignalen kunnen waarnemen en interpreteren. In tijden van hoge inflatie is sprake van een sterke ‘achtergrondruis’ van algehele prijsstijgingen die de subtiele relatieve prijsontwikkelingen aan het zicht onttrekken. Hoe hoger de inflatie, hoe sterker die achtergrondruis en hoe slechter het prijsmechanisme functioneert. Dit effect wordt nog versterkt doordat sommige prijzen zich (veel) sneller kunnen aanpassen dan andere. Dat komt doordat bepaalde prijzen, zoals energiecontracten, huur, abonnementen of openbaarvervoerscontracten, zich veel trager aanpassen dan andere. Prijsverhoudingen raken door dit alles volledig verstoord en dit leidt dus tot grote macro-economische schade door misallocatie.
Intermezzo: de horror van de Duitse hyperinflatie
In het meest extreme geval kan een hele economie instorten. Dan hebben we het over hyperinflatie. Daar zijn wij gelukkig nog ver vandaan. Weliswaar gebruiken sommige media de term al wel eens om de huidige situatie aan te duiden, maar dat is zwaar overtrokken. In de economische vakliteratuur wordt de grens vaak gelegd bij 50 procent prijsstijging per maand. Als zo’n tempo van prijsstijging twaalf maanden achter elkaar aanhoudt, is het prijspeil in een jaar tijd met meer dan 12.000 procent gestegen. Dan functioneert het prijsmechanisme niet meer, valt een economie terug in ruilhandel, zijn de meeste mensen zwaar verarmd en is de hele samenleving ontregeld.
In zijn boek When money dies uit 1975 beschrijft Adam Fergusson het leven in Duitsland tijdens de hyperinflatie van 1923 (zie figuur 1). Hoewel het een goed gedocumenteerd geschiedenisboek betreft, leest het als een waar horrorverhaal. De meest recente bekende ‘officiële’ hyperinflatie vond plaats in Zimbabwe (2008), waarbij de prijsstijgingen in de miljoenen procenten liep. Maar er zijn ook al zeer hoge inflaties gemeten in Venezuela (2018) en recent in Libanon waarbij de prijzen jaarlijks met honderden of zelfs met duizenden procenten zijn gestegen. Ofschoon de inflatie in deze landen (nog) niet officieel wordt aangemerkt als hyperinflatie, is de ontwrichting er nu al bijzonder groot. Waarbij de allerarmsten ook hier weer het zwaarst worden getroffen.
Hoe verder?
Nu de centrale banken hun monetaire beleid - dat jarenlang extreem ruim is geweest - weer verkrappen, begint de economische groei in reactie op de hogere rentes en een inzakkend vertrouwensklimaat duidelijk te vertragen. Volgens onze ramingen ligt de komende tijd voor zowel Nederland als de eurozone een periode van economische krimp in de lijn der verwachtingen, ofwel een recessie. De vraag die dan regelmatig wordt gesteld is of beleidsmakers niet het minste van twee kwaden moeten kiezen. Waarbij het idee leeft dat inflatie uiteindelijk minder schadelijk is voor de mensen dan een recessie. Prijsstijgingen kun je immers compenseren?
Dit is een verkeerde voorstelling van zaken. Ofschoon een beetje, stabiele inflatie van circa 2 procent per jaar niet zoveel kwaad kan, resulteert een hoge en langdurige inflatie in serieuze negatieve gevolgen voor de reële economie. De jaren zeventig mogen als voorbeeld dienen. In dat decennium was de economische daadkracht niet bijzonder groot. Een lange periode met een relatief hoog inflatietempo leidde vanwege de hierboven beschreven mechanismen tot een zwakke reële economische groei. Prijscompensatie hield daarbij in veel landen het inflatietempo in stand. Pas in de jaren tachtig raakte de economie in kalmer vaarwater, met een aantrekkende groei en een lager inflatietempo. Maar daarvoor was eerst een diepe recessie nodig, met een scherp oplopende werkloosheid en, vooral in opkomende markten, een pijnlijke en langdurige crisis.
De lessen uit de jaren zeventig zijn dan ook dat het geen keus is tussen inflatie of recessie. Een oplopende inflatie stoppen noopt beleidsmakers ertoe de economische groei af te remmen. Maar hoe langer zij een hoge inflatie accommoderen, des te pijnlijker de uiteindelijke ingreep zal zijn.