Update
Inflatiemonitor Nederland: Inflatie daalt door prijsplafond
Een sterke stijging van het algemene prijspeil kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie leggen we de inflatiecijfers uit en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer technische informatie verwijzen we naar de laatste paragraaf van deze publicatie.
In het kort
Flashcijfers voor januari 2023
Het voorlopige inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor januari 2023 kwam uit op 8,4 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in januari 2023 8,4 procent hoger lag dan in dezelfde maand een jaar geleden. Deze realisatie was nagenoeg gelijk aan onze inflatieverwachting van 8,5 procent.
Inflatie zakt door daling energiebijdrage
De inflatie zakte in januari doordat de energiebijdrage sterk daalde (zie figuur 1 en tabel 1). De energieprijzen lagen in januari 0,3 procent lager dan in dezelfde maand een jaar geleden[1]. Dit is een flinke daling in de bijdrage van energieprijzen aan de inflatie ten opzichte van december 2022, toen de prijzen van energie nog 30 procent hoger lagen dan een jaar eerder. De voedselprijsinflatie steeg in januari naar 14,5 procent (dit was 14,0 procent in december) en de kerninflatie (inflatie minus voedsel en energie) bleef met 7,1 procent hardnekkig hoog.
Energiebijdrage zakt door goedkopere energierekening
De gas- en elektriciteitsrekening (volgens de definitie van het CBS) was in januari ongeveer even hoog als in het jaar ervoor. In december was deze nog meer dan 50 procent hoger dan een jaar eerder. De benzineprijzen drukten de inflatie wel minder dan afgelopen maand. Waar we in december nog een negatieve bijdrage van 0,4 procentpunt constateerden, zagen we in januari een bijdrage van -0,2 procentpunt. Ondanks een nagenoeg vlakke Brent-olieprijs op jaarbasis was de bijdrage aan het algehele inflatiecijfer toch negatief vanwege de tijdelijke verlaging van de accijns.
De flink gedaalde bijdrage van gas en elektriciteit komt met name door het prijsplafond. Zonder dit plafond zou de gemiddelde energierekening 44 procent hoger zijn geweest dan een jaar geleden. Dat het prijsplafond zoveel effect heeft op de inflatie komt doordat de variabele gas- en elektriciteitsprijzen in januari flink hoger waren dan de plafondprijs. In januari keerde het btw-tarief op gas en elektriciteit terug van 9 procent naar 21 procent, terwijl ook andere belastingen op het verbruik van gas en elektriciteit hoger zijn dan in 2022. Doordat de overheid een variabele plafondprijs inclusief btw en overige belastingen hanteert, merken consumenten weinig van de btw-verhoging zolang het variabele tarief boven de plafondprijs ligt. Het HICP-cijfer inflatie zou met btw-verhoging maar zonder het prijsplafond 2,4 procentpunt hoger zijn uitgekomen.
Lagere gasprijs op groothandelsmarkt vertalen zich niet volledig in lagere variabele energiecontracten
Ook zonder het prijsplafond zou de variabele consumentenprijs voor gas en elektriciteit ten opzichte van december 2022 zijn gedaald in januari. De prijzen op de groothandelsmarkt voor gas (TTF-beurs) daalden flink in de tweede helft van december, en de prijs schommelde in januari rond de 60 euro per megawattuur.
[1]De bijdrage van een subcomponent aan de HICP-inflatie kan positief uitvallen wanneer de jaar-op-jaar-prijsstijging van deze subcomponent negatief is. Dit komt door extreme bewegingen gedurende het jaar. Samengevat spelen voor de bijdrage ook tussentijdse prijsontwikkelingen binnen de periode van één jaar een rol. Bij de jaarmutatie is dat niet het geval.
Wel blijft het verschil tussen de variabele consumentenprijs en de prijs op de TTF-beurs hoger dan we op basis van historisch perspectief zouden verwachten (zie figuur 2). Door de grote onzekerheid over groothandelsprijzen van energie, hanteren energieleveranciers mogelijk een hogere risico-opslag. Maar we verwachten dat energieleveranciers zich steeds meer gesterkt voelen om hun tarieven naar beneden bij te stellen.
Gas zal steeds vaker tegen lagere tarieven zijn ingekocht. Sommige aanbieders van dynamische contracten boden in januari zelfs al prijzen aan beneden de plafondprijs. Bovendien zitten de gasvoorraden in Europa en Nederland voller dan normaal rond deze tijd van het jaar (zie figuur 3), door een warm najaar en besparing op gasconsumptie door bedrijven en huishoudens (zie figuur 4). De kans is groot dat Europa en Nederland met een hogere gasvoorraad dan normaal het vulseizoen in zal gaan, waardoor er ook minder druk op de gasprijs zal ontstaan, zoals we in 2022 hebben meegemaakt.
Prijsontwikkeling in de supermarkt
Na de dure feestmaand december laten supermarkten, zoals verwacht, in januari graag zien dat ze scherp op de prijzen zijn. Verschillende prijsvechters pakten uit met aanbiedingen of verlaagden de prijzen van honderden basisproducten. Maar nadat de rook opgetrokken is blijkt dat er weinig is veranderd vergeleken met het prijsbeeld van 2022.
De gemiddelde schapprijzen stijgen nog steeds. Volgens het CBS lagen de prijzen van voedingsmiddelen in december 14,5 procent hoger dan in januari 2022. Door het in kaart brengen van schapprijzen in supermarkten, kunnen we laten zien wat de bijdrage van verschillende productcategorieën is (tabel 2). De prijzen van sauzen, kruiden en brood behoren tot de productcategorieën met de hoogste prijsstijgingen op maandbasis. Geen enkele categorie werd goedkoper.
Inflatieverwachtingen
Onze inflatieraming voor 2023 is met 4,6 procent onveranderd gebleven (figuur 5). De voedselprijsstijging en de kerninflatie zijn de drijvende krachten achter de inflatie dit jaar. De energiebijdrage pakt door basiseffecten en het in werking treden van het prijsplafond negatief uit in 2023. Vanwege sterke prijsstijgingen in dezelfde periode vorig jaar daalt de energiebijdrage naar verwachting tot onder de -5,0 procentpunt, waardoor de HICP-inflatie in september en oktober 2023 het nulpunt nadert. De inflatie loopt snel weer op zodra dit basiseffect aan kracht verliest.
Voor 2024 hebben we onze inflatieverwachting iets verlaagd naar 4,3 procent, omdat we onze voorspellingen voor de gas- en elektriciteitsprijzen neerwaarts hebben bijgesteld. Hierdoor valt de energierekening voor consumenten lager uit en hoeven producenten naar verwachting minder hoge kosten door te berekenen aan hun klanten.
Lagere gasprijzen…
We hebben onze gasprijsverwachting voor de winter van 2023/2024 naar beneden bijgesteld (zie figuur 6). Dankzij het buitengewoon zachte winterweer in Europa en de besparingsdrang van huishouden en bedrijven, blijven de gasvoorraden goed op peil en dat verlicht de druk op het aankomende vulseizoen. Europa lijkt deze winter dan ook met relatief goed gevulde voorraden uit de winter te komen. We verwachten dat de voorraden aan het einde van deze winter nog voor 40 tot 45 procent zijn gevuld. Zelfs als februari veel kouder blijkt te zijn dan januari, blijven de voorraden waarschijnlijk alsnog boven de 35 procent gevuld. Ter vergelijking: vorig jaar waren de voorraden in maart maar voor 25 procent gevuld.
…maar nog steeds aanzienlijke risico’s
Niettemin zitten we met onze gasprijsvoorspelling voor grote delen van 2023 boven de marktconsensus. Daarom verwachten we niet dat de TTF-gasprijs langdurig onder de 65 euro per megawattuur zal liggen. Er zijn namelijk vele opwaartse risico’s die momenteel boven de energiemarkten hangen.
Ten eerste herbergt het milde winterweer als risico dat door de beperkte sneeuwval in de Alpen later dit jaar een tekort aan koelwater voor Franse kernreactoren ontstaat. Ook kan een gebrek aan gesmolten sneeuw aankomende zomer zorgen voor lage rivierwaterstanden, wat het transport van steenkool bemoeilijkt.
Ten tweede kunnen de onlangs beëindigde strenge lockdowns in China de komende tijd zorgen voor extra vraag naar LNG. Omdat Europa daar om zal moeten wedijveren, kan de prijs van gas worden opgedreven.
Een derde risico is dat de prikkel om minder gas te gebruiken de afgelopen periode door allerlei overheidsmaatregelen in Europa is verminderd. Hierbij gaat het bijvoorbeeld om prijsplafonds voor energie, zoals dat wat in januari in Nederland van kracht is geworden. Hoe belangrijk die prikkels zijn zien we bijvoorbeeld duidelijk terug in Duitsland, waar de besparing van gasconsumptie door gedragsverandering in december is teruggelopen tot een magere 4 procent, terwijl de besparing in de maanden ervoor tussen de 20 en 30 procent bedroeg (zie figuur 7). Het teruglopen van de besparing van gas in december komt waarschijnlijk voor een belangrijk deel doordat de Duitse overheid in die maand – in de aanloop naar het in werking treden van het prijsplafond – de energierekening volledig heeft betaald voor huishoudens en het MKB.
Ook breder zien we dat er een sterke correlatie bestaat tussen de gasconsumptie en de mate waarin landen binnen de eurozone de gasprijs voor huishoudens en het bedrijfsleven hebben gemitigeerd (zie figuur 8). In landen waar de energieprijzen sterker opliepen, was ook de besparing op gasverbruik het grootste. In Malta, bijvoorbeeld, is een vaste energieprijs voor huishoudens geïntroduceerd, wat ertoe heeft bijgedragen dat de gasconsumptie zelfs is gestegen de afgelopen zes maanden vergelijking met zes maanden in het jaar ervoor.
Het wegnemen van prijsprikkels door overheidsbeleid kan ervoor zorgen dat het gasgebruik de komende tijd weer gaat stijgen, omdat mensen en bedrijven in oude patronen vervallen. Hierdoor kan de besparing, zoals we die in 2022 hebben gezien, deels of volledig teniet worden gedaan. Een terugval in besparingen in het gasgebruik in combinatie met bijvoorbeeld een koud voorjaar of een Europese winter in 2023/24 die net zo streng is als de winter die de VS momenteel doormaakt, zorgt ervoor dat er opnieuw risico’s ontstaan voor de leveringszekerheid. Hierdoor kan de gasprijsstijging een stuk hoger uitpakken dan wanneer besparingen op gasgebruik een duurzamer karakter hebben.
Meer in het algemeen is het belangrijk om te realiseren dat gas en elektriciteit waarschijnlijk duurder zullen blijven dan waaraan we de afgelopen decennia gewend zijn geraakt. Dit komt alleen al doordat de leveringskosten van vloeibaar gas uit Qatar en de VS een stuk hoger liggen dan die van het goedkope pijplijngas uit Rusland (zie figuur 9). Minimaal 25 procent van het goedkope gas dat voorheen uit Rusland werd geïmporteerd moet Europa vervangen door LNG en dit percentage kan oplopen tot 40 procent. De invoerprijzen van LNG liggen inclusief de kosten van omzetting in gasvormig aardgas, afhankelijk van de transportkosten, ergens tussen de 37 en 50 dollar per megawattuur (MWh). En dan moeten we nog rekening houden met een winstopslag. Kortom, de bodemprijs voor LNG ligt een stuk hoger dan de 19 euro per MWh die we in de periode 2010-2020 gemiddeld voor aardgas hebben betaald.
Voedselprijzen blijven de inflatie voorlopig stuwen
Veel producenten van voedingsmiddelen zagen zich genoodzaakt om forse prijsverhogingen door te berekenen aan horeca-klanten en de detailhandel, vanwege verder oplopende kosten. Daar komt bij dat de kosten van supermarkten, speciaalzaken of restaurants, zoals voor bijvoorbeeld personeelskosten en huur, naar verwachting verder oplopen. Zo bekeken valt de versnelling van de voedingsmiddelenprijsinflatie van 14 procent in december naar 14,5 procent in januari nog mee. Het ligt daarom voor de hand dat de consumentenprijzen voor voedsel de komende maanden verder stijgen. Wel verwachten we dat dalende marktprijzen voor de belangrijkste landbouwgrondstoffen en energie op termijn de opwaartse druk op consumentenprijzen temperen. Door de lage grondstofvoorraden is het prijsevenwicht op de wereldmarkten echter broos.
Kerninflatie blijft hardnekkig hoog
We verwachten voor 2023 en 2024 een hardnekkig en blijvend hoge kerninflatie van respectievelijk 5,6 procent en 4,6 procent. Ondernemers prijzen nog steeds de hogere kosten voor energie door in hun eigen afzetprijzen. Vooruitkijkend zal de kerninflatie meer en meer worden gedreven door de opwaartse druk op de lonen, die voor een deel zal worden afgewenteld op de consument.
Inflatiescenario’s met verschillende gasprijzen
Of en in welke mate de eerder genoemde risico’s voor de gasprijzen zich daadwerkelijk manifesteren is onmogelijk te voorspellen. Vandaar dat het nuttig is om voor onze inflatievoorspelling een aantal scenario’s door te rekenen wanneer de gasprijs hoger of lager uitvalt dan in ons basispad. Belangrijk is overigens dat we in deze doorrekening uitgaan van de huidige berekeningsmethodiek van het CBS voor de inflatie. Als de nauwkeurigere methode van het CPB wordt toegepast, die het CBS voornemens is om in 2023 te introduceren, dan valt de inflatie in alle scenario’s sowieso een stuk hoger uit (zie ook de vorige inflatiemonitor).
In het meest positieve scenario veronderstellen we dat de TTF-gasprijs slechts licht oploopt ten opzichte van het huidige niveau van rond de 60 euro per MWh (zie figuur 10). Wel loopt de prijs in 2024 op en piekt op 88 euro per MWh. Ter vergelijking, in het basisscenario rekenen we met een prijspiek van 130 euro per MWh in 2024. Als gevolg van deze gewijzigde aannames zou de inflatie in 2023 en 2024 maar licht lager uitkomen (zie tabel 3 en figuur 11). Doordat de TTF-gasprijs niet langdurig en ver onder de 65 euro per MWh duikt, blijft de consumentprijs in de buurt van de plafondprijs en komt de inflatie nauwelijks lager uit dan in ons basisscenario.
In een somberder scenario waarin het Europa juist tegenzit, gaan we uit van een TTF-gasprijspiek van 185 euro per MWh (zie figuur 10). We gaan er overigens in dat scenario ook vanuit dat het prijsplafond niet wordt doorgezet in 2024, terwijl we ons basispad er wel vanuit gaan dat het prijsplafond voor 70 procent wordt doorgezet. Alleen al het loslaten van het prijsplafond door de overheid zorgt ervoor dat de inflatie in 2024 1,2 procentpunt hoger uitkomt dan in ons basisscenario. Als we ook aannemen dat de energieprijzen hoger uitvallen dan geraamd, dan loopt de inflatie in 2024 naar verwachting op tot 7,1 procent (tegenover 4,3 procent in ons basisscenario).
De ECB trapt op de rem
De ECB heeft het afgelopen halfjaar de beleidsrente fors verhoogd, van -0,50% tot 2,00%. Daarmee staat het monetaire beleid momenteel ongeveer in neutrale stand: het jaagt de Europese economie en inflatie niet langer aan, maar de ECB remt ook nog niet echt af.
De eerste schatting voor januari laat voor een derde maand op rij een vertraging van de inflatie in de eurozone zien, en net als in Nederland zet deze vertraging naar verwachting door. Toch is dit niet zaligmakend voor de ECB. De hardnekkig hoge kerninflatie en loonontwikkelingen zorgen nog altijd voor opwaartse risico’s op de middellange termijn.
De komende maanden zal de centrale bank de rente verder verhogen om de inflatie verder te beteugelen. Nu het monetaire beleid niet meer actief bijdraagt aan de inflatie, kan de beleidsraad kleinere rentestappen gaan zetten. Dat stelt de ECB bovendien in staat om langer een opwaartse richting aan te houden zonder haar doel voorbij te schieten. Aangezien het desinflatieproces waarschijnlijk langzaam zal verlopen, wil de ECB langere tijd laten zien dat ze actie onderneemt. In december schroefde de ECB het tempo al terug naar 50bp per renteverhoging, maar ECB-president Lagarde benadrukte dat de centrale bank met kleinere rentestappen het beleid langer kan verkrappen.
De rentestappen die de ECB dit jaar zet brengen de beleidsrente tot een niveau dat te hoog is voor de structurele vooruitzichten voor de Eurozone; de centrale bank wil immers de inflatie afremmen. Op termijn draait de ECB een deel van de renteverhogingen dus waarschijnlijk terug. Wij denken echter dat het tot 2025 kan duren voordat de kerninflatie weer rond de 2 procent zal liggen. In dat geval zou er tot eind-2024 nog maar weinig ruimte zijn voor renteverlagingen.
De Eurozone kampt niet alleen met hoge inflatie, maar ook met grote inflatieverschillen. De Nederlandse inflatie steeg bijvoorbeeld veel harder dan het gemiddelde in de Eurozone. Deze uiteenlopende inflatie is deels het gevolg van de effecten van de energiecrisis, maar ook verschillen in onder andere de arbeidsmarkt en de meetmethode van statistische bureaus spelen een rol. Dat maakt de taak van de ECB er niet makkelijker op.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie heeft betrekking op de stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen, en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), waarmee prijzen in de afzonderlijke EU-landen op een vergelijkbare manier worden gemeten. Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers sterk van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt.
De maandelijkse inflatievoorspellingen zijn gebaseerd op een drievergelijkingenstelsel van RaboResearch. Voor meer toelichting verwijzen we naar Erken en De Groot (2021). Wel hebben we de modellen op diverse fronten verder uitgewerkt en verfijnd.
Ten eerste hebben we onze modellen aangepast om rekening te houden met zogeheten non-lineariteiten in de doorwerking van de elektriciteitsprijzen en de olie- en gasprijzen op de consumentenprijzen. Dit betekent dat het model boven een bepaalde drempelwaarde een andere elasticiteit toepast.
Ten tweede zijn twee extra modellen geschat voor de ontwikkeling van 1) de producentenprijzen en 2) de output gap. Deze twee variabelen worden dus endogeen voorspeld in combinatie met de inflatie, de inflatieverwachtingen en de lonen. De producentenprijzen zijn in onze modellen afhankelijk van de grondstoffenprijzen, de wereldhandel en de output gap. De output gap meet de productie van een economie ten opzichte van potentiële productie. De potentiële productie is de maximale houdbare productie die een economie aankan, gegeven de productiestructuur, de inzet van productiefactoren (grondstoffen, arbeid, kapitaal) en de stand van de technologie. Een economie kan kortstondig boven het potentiële niveau opereren door mensen te vragen over te werken of onderhoud van productiemiddelen op te schorten. Op een gegeven moment is de rek er echter uit en verhogen ondernemers in een oververhitte economie hun prijzen om de vraag af te remmen. Een positieve output gap is dus inflatoir, terwijl een negatieve output zorgt voor een neerwaartse druk op prijzen. De output gap wordt in onze modellen bepaald door de stand van de conjunctuur, de verandering van de overheidsuitgaven als percentage van het bbp en de loongroei.