Onderzoek
Nederlanders willen minder uitgeven als rondkomen niet lukt
De hoge inflatie heeft impact op de portemonnee van huishoudens. Hoe zouden Nederlanders hun financiën weer in balans brengen als rondkomen niet zou lukken?
In het kort
Nieuwe balans tussen inkomen, uitgaven, sparen en geld lenen
De hoge inflatie heeft invloed op de financiën van Nederlanders en de keuzes die ze (moeten) maken. Want als je inkomen de prijsstijgingen niet bijbeent, zul je zonder het uitgavenpatroon aan te passen automatisch minder geld overhouden of moet je spaargeld aanspreken of zelfs schulden maken om het eind van de maand te halen. Wie geld opzij wil blijven zetten – of in elk geval niet rood wil staan – moet het huishoudboekje dus tegen het licht houden.
Tot welke financiële keuzes leidt dat? Om te onderzoeken hoe Nederlanders zo’n nieuwe balans tussen inkomen, uitgaven, sparen en lenen zouden vormgeven als het niet meer zou lukken om rond te komen, hielden we in september 2022 een enquête onder 1.514 Nederlanders tussen de 20 en 75 jaar.
Hoe zorgen Nederlanders dat rondkomen lukt?
Als het niet lukt om maandelijks rond te komen, dan kun je daar op verschillende manieren mee omgaan: minder uitgeven, minder sparen, spaargeld gebruiken, geld lenen of roodstaan, of je inkomen verhogen. We vroegen respondenten om 100 punten te verdelen over deze vijf opties. De optie die de respondent de meeste punten geeft, is voor die respondent de oplossing waarmee het meeste geld zou worden vrijgespeeld. Het gaat hier dus om een hypothetische situatie. Een deel van de respondenten heeft hier wellicht al mee te maken (gehad), maar voor een ander deel van de respondenten is deze situatie onbekend. Daarmee geeft dit onderzoek inzicht in hoe mensen kunnen handelen als rondkomen niet meer lukt, niet per se wat ze daadwerkelijk doen.
De meeste punten gaan naar de optie ‘minder uitgeven’, gemiddeld 43 punten (figuur 1). Dat is 1,8 keer zoveel als naar optie twee, ‘minder sparen’, welke gemiddeld 24 punten krijgt. Op de derde plek staat ‘spaargeld gebruiken’ met 17 punten. Dat is 2,5 keer zo weinig is als ‘minder uitgeven’. Daarmee lijken Nederlanders slechts in beperkte mate geneigd om spaargeld uit te geven om hun consumptie op peil te houden als rondkomen niet meer lukt.
De enige optie die ervoor zorgt dat consumptie op zowel korte als lange termijn op peil kan worden gehouden, namelijk het inkomen verhogen, staat op de vierde plek met gemiddeld 12 punten. Natuurlijk kunnen inkomens in de loop van de tijd ook toenemen zonder actieve gedragsaanpassingen van de respondent, bijvoorbeeld door een loonstijging of verhogingen van uitkeringen. Als laatste geven respondenten 4 punten aan ‘geld lenen of roodstaan’ en die optie geniet daarmee weinig voorkeur.
We bekijken daarnaast welk aandeel van de respondenten een oplossing de meeste punten heeft gegeven. Hiermee zien we hoe vaak een oplossing als de belangrijkste wordt aangemerkt. Omdat respondenten 100 punten konden verdelen over de vijf opties, komt het voor dat een optie de eerste plek deelt met één of meer andere opties.
We zien dezelfde volgorde als in de voorgaande analyse. 44 procent van de respondenten heeft ‘minder uitgeven’ de meeste punten gegeven en bij nog eens 17 procent staat de optie op een gedeelde eerste plek (figuur 2). Daarmee is ‘minder uitgeven’ dus voor 61 procent van de Nederlanders de belangrijkste of één van de belangrijkste oplossingen als rondkomen niet meer zou lukken. De optie ‘minder sparen’ volgt en komt bij 29 procent van de respondenten op de (gedeelde) eerste plaats terecht. Afgerond 18 procent van de respondenten heeft ‘spaargeld gebruiken’ op de (gedeelde) eerste plek staan, wat nauwelijks verschilt van de 15 procent die ‘inkomen verhogen’ op de (gedeelde) eerste plek heeft staan. Slechts 6 procent van de respondenten heeft roodstaan of geld lenen op de (gedeelde) eerste plek staan.
Minder uitgeven is niet voor iedereen even gemakkelijk
Voor een ruime meerderheid van de Nederlanders is ‘minder uitgeven’ dus (één van) de belangrijkste manier(ren) waarmee ze geld zouden willen vrijspelen als rondkomen niet meer lukt. Dit geldt voor vrijwel alle verschillende bevolkingsgroepen waarnaar we hebben gekeken, zoals inkomensgroepen, leeftijdsgroepen, geslacht, opleidingsniveau, koop of huur en gezinssamenstelling.
Nederlanders staan gemiddeld genomen neutraal tegenover het letten op de uitgaven: 35 procent van de Nederlanders geeft in de vragenlijst aan dat ze het vervelend vinden om op hun uitgaven te letten. Net zo’n groot aandeel is het oneens met de stelling en 24 procent antwoordde neutraal; 7 procent gaf geen antwoord. Wel zien we dat mensen die meer moeite hebben met rondkomen het vervelender vinden om op de uitgaven te letten (figuur 3). Een verklaring kan zijn dat wanneer de financiële situatie krapper is, er moeilijkere en pijnlijkere keuzes moeten worden gemaakt om de uitgaven te verlagen. Een andere oorzaak kan zijn dat mensen die momenteel worstelen met rondkomen uit ervaring weten hoe vervelend het is om uitgaven terug te schroeven. Mensen die hier geen ervaring mee hebben, onderschatten dit misschien.
Mensen willen spaargeld niet in hoge mate gebruiken om uitgaven op peil te houden
Een andere bevinding uit dit onderzoek is dat als rondkomen niet meer lukt, mensen niet van plan zijn hun spaargeld in hoge mate in te zetten om hun uitgaven op peil te houden. Zelfs niet als ze veel spaargeld hebben (figuur 4). Het aantal punten dat wordt gegeven aan de optie ‘spaargeld gebruiken’ schommelt voor degenen met spaargeld tussen de 14 en 21 punten, en de meeste verschillen zijn niet statistisch significant. Zo verschilt de groep met meer dan 50.000 euro spaargeld niet significant van degenen met minder dan 3.500 euro.
Hier kan meespelen dat een meerderheid van de Nederlanders het überhaupt niet prettig lijkt te vinden om spaargeld uit te geven: 66 procent van de respondenten geeft aan het vervelend te vinden als hun spaargeld afneemt. 19 procent is het eens noch oneens met deze stelling, en slechts 8 procent geeft aan het oneens te zijn. Er zijn bovendien nauwelijks verschillen tussen de groepen met veel of weinig spaargeld (figuur 5).
Wordt spaargeld toch uitgegeven, dan geven Nederlanders het mogelijk liever uit aan andere zaken. Respondenten vinden het namelijk acceptabeler om spaargeld uit te geven aan iets waarvoor is gespaard of aan een financiële tegenvaller, dan om rond te kunnen komen (figuur 6). Dit geldt in sterkere mate voor de groepen die momenteel geld overhouden en die een hoger spaarsaldo hebben. Het verschil wordt kleiner naarmate de huidige financiële situatie slechter is. Onder meer omdat het acceptabeler wordt om spaargeld te gebruiken om te kunnen rondkomen. Dat is mogelijk noodgedwongen omdat minder uitgeven en minder sparen niet afdoende zijn om de financiën weer in balans te krijgen.
Conclusie en discussie
Nederlanders hebben over het algemeen de intentie om op een financieel gezonde manier hun gedrag aan te passen als rondkomen niet meer zou lukken. Een ruime meerderheid van de Nederlanders wil in dat geval sterk inzetten op minder uitgeven. Dat is één van de structurele oplossingen als rondkomen niet meer lukt, want het voorkomt financiële problemen zoals schulden en betaalachterstanden. Maar het is niet voor iedereen even gemakkelijk om de uitgaven te verlagen. Nederlanders die op dit moment al moeite hebben met rondkomen, zijn vermoedelijk gedwongen pijnlijkere keuzes te maken om de uitgaven verder terug te schroeven.
Opvallend is verder dat mensen niet geneigd zijn om spaargeld in hoge mate in te zetten als rondkomen niet meer lukt. Dat geldt ook voor degenen met veel spaargeld. Dat betekent niet per se dat mensen hun spaargeld inderdaad nauwelijks zouden gebruiken om hun uitgaven op peil te houden. Wellicht wordt spaargeld niet in hoge mate gebruikt voor de dagelijkse uitgaven, zoals de boodschappen, als rondkomen lastiger wordt. Maar misschien wordt er wel meer ontspaard dan mensen zelf inschatten om grotere uitgaven te kunnen blijven doen, zoals een vakantie of het vervangen van een telefoon.
Bovendien kan blijken dat de intenties van mensen niet (volledig) worden omgezet in werkelijk gedrag. Want wetenschappelijke literatuur laat zien dat er tussen deze twee zaken een gat kan bestaan (Sheeran & Webb, 2016). Bijvoorbeeld omdat mensen, ondanks hun goede voornemen om zuiniger aan te doen, toch de verleiding niet kunnen weerstaan om geld uit te geven. Maar het is ook mogelijk dat verder besparen op uitgaven niet voor iedereen haalbaar blijkt, of dat mensen hiermee niet zo veel geld kunnen vrijspelen als ze voor ogen hebben. Daardoor zouden ze ook de andere strategieën meer moeten inzetten, zoals minder sparen en gebruik van spaargeld of roodstand.
Referenties
Sheeran, P. & Webb, T. L. (2006). The Intention-Behavior Gap. Social and Personality Psychology Compass, 10, 503-518.
Onderzoeksverantwoording
Voor de analyses in dit onderzoek gebruikten we de resultaten van een online enquête die we in september 2022 hebben gehouden onder 1.514 Nederlanders tussen de 20 en 75 jaar. De steekproef is na weging representatief op leeftijd, geslacht en opleidingsniveau voor Nederland als geheel. Door de opzet van het onderzoek kunnen we enkel correlaties in kaart brengen en kunnen we geen uitspraken doen over causale verbanden. Hieronder beschrijven we de vragen en analyses die in de huidige publicatie zijn gebruikt.
De vraag die centraal staat in dit onderzoek over de inzet van verschillende opties als rondkomen niet meer lukt, is als volgt gesteld: ‘Stel dat je maandelijks niet kunt rondkomen, wat zou je dan doen? Verdeel 100 punten over de volgende vijf opties. De optie die je de meeste punten geeft, is voor jou de oplossing waarmee je het meeste geld zou vrijspelen. Een optie die je niet wil inzetten, geef je 0 punten.’ De opties waar de punten over konden worden verdeeld waren ‘minder uitgeven’, ‘minder sparen’, ‘spaargeld gebruiken’, ‘geld lenen of roodstaan’ en ‘inkomen verhogen’. Deze opties kwamen tegelijk in beeld en werden in willekeurige volgorde gepresenteerd.
Om de financiële situatie van Nederlanders in kaart te brengen, vroegen we respondenten welke omschrijving ze het beste vinden passen bij de huidige financiële situatie van hun huishouden. Antwoorden hierop waren ‘er wordt veel geld overgehouden’, ‘er wordt een beetje geld overgehouden’, ‘er kan precies worden rondgekomen’, ‘er moet spaargeld worden gebruikt’, ‘er worden schulden gemaakt’ en ‘weet niet/ geen antwoord’.
De houdingvragen over geld uitgeven en het uitgeven van spaargeld zijn in willekeurige volgorde gesteld met een 5-puntsschaal als antwoordschaal lopend van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’ en de antwoordoptie ‘weet niet/geen antwoord’. De vragen over hoe acceptabel de respondent het vindt om spaargeld uit te geven aan verschillende zaken zijn ook in willekeurige volgorde gesteld, maar op een 11-puntsschaal lopend van ‘0, helemaal niet acceptabel’ tot ‘10, heel erg acceptabel’.
Of er aan de ene oplossing voor rondkomen meer punten zijn gegeven dan aan een andere oplossing, is getoetst met t-toetsen. Ook analyseerden we met t-toetsen of een meerderheid van verschillende bevolkingsgroepen ‘minder uitgeven’ op (een gedeelde) eerste plek hadden staan als oplossing. Bij die analyses keken we naar de achtergrondkenmerken leeftijd, geslacht, opleidingsniveau, inkomen, gezinssamenstelling en type huis. We hebben ook met t-toetsen geanalyseerd of respondenten het even acceptabel vinden om spaargeld uit te geven aan rondkomen, als aan iets waarvoor is gespaard of financiële tegenslagen. Verbanden tussen variabelen hebben we onderzocht met zowel correlaties als met regressie-analyses (OLS en logistisch). Dit deden we met enerzijds de financiële situatie en spaargeld, en anderzijds de houdingvragen.