Update
Inflatiemonitor Nederland mei: opnieuw loopt de inflatie op
Een sterke stijging van het algemene prijspeil kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie leggen we de inflatiecijfers uit en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer technische informatie verwijzen we naar de laatste paragraaf van deze publicatie.
In het kort
Flashcijfers voor mei 2023
Het voorlopige inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor mei 2023 kwam uit op 6,8 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in mei 2023 6,8 procent hoger lag dan in dezelfde maand een jaar geleden. Deze realisatie was vrijwel gelijk aan onze inflatieverwachting van 6,7 procent voor mei.
Inflatie blijft stijgen doordat energieprijzen minder hard dalen
De inflatie steeg in mei naar 6,8 procent door wederom een minder sterke daling van de energieprijzen. De energieprijzen daalden op jaarbasis met 18,5 procent in mei en dat is minder dan de maand ervoor toen de daling uitkwam op 22,2 procent. De prijzen voor gas en elektriciteit zijn in Europa sinds de hoge piek in 2022 zeer sterk gedaald. Momenteel staat de gasprijs op de groothandelsmarkt TTF ruim onder de 30 euro per megawattuur, net iets hoger dan de niveaus van voor de sterke stijging van de gasprijzen in 2021. De huidige lage prijzen komen onder andere door een overaanbod van LNG (vloeibaar gas) en een zeer milde winter in Europa. Ook hernieuwbare energie heeft een flinke duit in het zakje gedaan om de vraag naar aardgas te beteugelen.
Voedingsprijzen stijgen in mei nog licht, maar inflatiecijfer verder omlaag
Volledig volgens verwachting zagen we in mei eenzelfde ontwikkeling in de voedselprijzen als een maand eerder. Dankzij een afvlakking van de gemiddelde maand-op-maand prijsstijging neemt de jaar-op-jaar prijsstijging af. Over maart 2023 rapporteerde het CBS nog een voedingsprijsinflatie van 15,1 procent. In april was dat al gezakt naar 13,2 procent. Voor mei berekent het CBS dat de boodschappen 12,8 procent duurder waren dan een jaar eerder.
De voedselprijsinflatie daalt misschien, maar het boodschappenmandje wordt nog altijd duurder. Gemiddeld stegen de prijzen in de Nederlandse supermarkten afgelopen maand met zo’n 0,3 procentpunt ten opzichte van vier weken geleden. Er zijn wel productcategorieën, zoals margarine, boter, alcoholvrij bier en yoghurt, waar de schapprijzen licht zijn gedaald sinds eind april, maar die wegen vooralsnog niet op tegen een groter aantal categorieën waarin de prijzen stegen.
Kerninflatie wederom hoger
De kerninflatie liep in mei op naar 8,2 procent (tegen 7,9 procent in april) doordat de prijzen voor industriële goederen (exclusief energie) in mei met 8,9 procent op jaarbasis harder stegen dan een maand geleden toen de prijsstijging 8,3 procent bedroeg. De dienstenprijsinflatie versnelde daarnaast van 7,3 procent in april naar 7,5 procent in mei. Ook op maandbasis lagen de prijzen voor goederen en diensten hoger.
Inflatieverwachtingen
Zoals we in onze vorige inflatiemonitor al uitgebreid hebben beschreven schakelt het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) eind juni over naar een andere meetmethode om de ontwikkeling van energieprijzen in kaart te brengen. Dit betekent naar verwachting een flinke opwaartse schok in het algehele inflatiecijfer.
De ramingen die we onder de oude CBS-methode (en in deze inflatiemonitor) afgeven, zijn echter niet helemaal onbruikbaar. Het feit dat we onder de oude methode de afgelopen maanden trefzeker waren in onze ramingen geeft aan dat we de ontwikkeling van voedselprijsinflatie en kerninflatie goed hebben weten in te schatten. Die onderdelen van onze inflatieraming zullen dan ook niet veranderen door het overschakelen van het CBS op een nieuwe methodiek.
Al met al zouden onder de oude methodiek de inflatieverwachtingen voor 2023 en 2024 uitkomen op respectievelijk 4,8 procent en 3,6 procent (zie figuur 2). Vanwege de nieuwe methode van het CBS komt er in 2023 waarschijnlijk zo’n 3 procentpunt bovenop deze inflatieverwachting ‘oude stijl’. Volgens de nieuwe methode bedraagt de inflatie in 2023 naar verwachting rond de 7,5 à 8 procent.
De grootste bijdrage aan het totale inflatiecijfer komt dit jaar van de kerninflatie, die volgens onze berekeningen gemiddeld op 7,1 procent uitkomt (zie tabel 3 voor een compleet overzicht van alle componenten). Ook de voedselinflatie draagt met gemiddeld 10,5 procent nog steeds positief bij, maar de bijdrage aan het totale inflatiecijfer is veel kleiner. Dat komt omdat voedsel met 18 procent een veel kleiner gewicht heeft in het totale consumentenmandje dan de kerninflatie, die daarin voor 72,5 procent meetelt.
Verwachtingen energieprijzen: olie en gas
Hoewel we nu nog niet zoveel kunnen zeggen over de ontwikkeling van de prijzen van energie voor huishoudens in de komende maanden, kunnen we wel alvast kijken naar de verwachte ontwikkelingen op de groothandelsmarkten voor olie en gas. Deze ontwikkelingen zijn immers bepalend voor de energierekening van de consument.
De prijzen voor olie zijn sinds de piek in mei vorig jaar weliswaar gedaald, maar liggen met ruwweg 80 dollar per vat (Brent) nog steeds een stuk hoger dan het gemiddelde over de afgelopen jaren. We verwachten dat de olieprijs de komende tijd weer zal toenemen, en uitkomt op 100 dollar per vat ergens eind 2024. Investeren in de productie van ruwe olie is sterk ontmoedigd door de nadrukkelijke focus van landen op de energietransitie en de sterk gestegen rentes.
Door de enorme besparing op gas zijn de gasopslagen in Nederland momenteel al voor twee derde gevuld (figuur 3). Ook in Europa gaat het vullen gestaag en de doelstelling van 90 procent zal naar alle waarschijnlijk eenvoudig worden gehaald, waarmee het risico op gastekorten in de aankomende winter een stuk kleiner is dan vorig jaar. Hierdoor verwachten we niet dezelfde volatiliteit als in 2022.
De besparing op gasverbruik door huishoudens en bedrijven in Nederland is veel meer het gevolg van gedragsverandering dan vanwege de milde temperaturen (figuur 4). April was een relatief koude lentemaand, wat normaal gesproken zorgt voor een hoger gasverbruik. Toch lag het verbruik bijna 30 procent lager dan redelijkerwijs kon worden verwacht op basis van de temperatuur en de economische activiteit. Sinds vorig jaar april verklaart gedragsverandering zo’n 85 procent van de totale maandelijkse besparing op het gasverbruik van gemiddeld 30 procent.
Meerdere factoren kunnen een rol spelen in deze verandering. Veel partijen hebben tijdens het hoogtepunt van de energiecrisis fors geïnvesteerd in hernieuwbare energie. Ook zijn huishoudens zich - met de crisis nog vers in het achterhoofd - bewuster van hun energieverbruik. Tot slot bespaart ook de industrie nog steeds aanzienlijk op het gasverbruik. Dit zet zoden aan de dijk, aangezien de industrie goed is voor bijna 30 procent van het totale gasverbruik in Nederland. Het is opvallend dat energie-intensieve bedrijfstakken ook structureel hun verbruik omlaag hebben geschroefd, terwijl dit niet heeft geleid tot een proportionele daling van hun productie (zie figuur 5). In bijvoorbeeld de aardolie en de chemie lag het gasverbruik in het eerste kwartaal van 2023 respectievelijk 40 en 50 procent lager dan in het eerste kwartaal van 2019. Hier staat tegenover dat de productie met slechts 5 tot 15 procent is gedaald.
Hogere gasprijzen verwacht
We verwachten dat de gasprijzen de komende periode wel weer wat zullen gaan stijgen en uiteindelijk uitkomen rond de 70 à 80 euro per megawattuur in de komende winter (figuur 6). De stijging komt onder andere doordat bij de huidige lage gasprijzen de kans groot is dat industriële bedrijven in Europa op een gegeven moment hun energiecontracten en hedges kunnen vernieuwen tegen een aanzienlijke lagere prijs, wat het ook weer aantrekkelijker maakt om meer gas te verbruiken.
Ook de vraag naar elektriciteit voor airconditioning neemt deze zomer naar verwachting toe. De beperkte sneeuwval in de Alpen heeft er echter voor gezorgd dat koelwaterstanden voor nucleaire reactoren in Frankrijk laag staan. Ook lage rivierstanden maken het lastiger om kolen richting Duitse centrales te verschepen, wat kan zorgen voor minder aanbod van elektriciteit. In het geval van beperkte elektriciteitsopwekking door problemen met lage waterstanden moet gas gebruikt worden om aan de vraag naar elektriciteit te kunnen voldoen, waardoor de gasprijs stijgt.
Voedselprijsinflatie: stabilisering boodschappenprijzen
Het beeld ten aanzien van de voedselprijzen zal de komende maanden naar verwachting weinig veranderen. Gemiddeld genomen zullen de consumentenprijzen nog iets oplopen, maar omdat de prijsstijgingen vorig jaar rond deze tijd aanmerkelijk hoger lagen daalt de voedingsprijsinflatie deze zomer tot onder de 10 procent.
Onder druk van de supermarktinkopers komen de gedaalde landbouwgrondstof- en energieprijzen van de afgelopen 9 tot 12 maanden langzamerhand nadrukkelijker tot uiting in de producentenprijzen. Of dat betekent dat ook de prijzen op de schappen zullen dalen, is nog maar de vraag. Tegenover de lagere grondstofkosten staan namelijk hogere loon-, huur- en rentekosten voor zowel de voedingsmiddelenproducenten, de detailhandel als de horeca. Daarnaast beginnen de prijzen voor specifieke landbouwgrondstoffen zoals suiker, cacao en koffie juist weer verder op te lopen.
Hoge kerninflatie voorkomt scherpere daling inflatie
De kerninflatie blijft de komende periode – zoals we al vaker uitgebreid beschreven – naar verwachting hardnekkig hoog. Voor dit jaar gaan we uit van gemiddeld 7,1 procent en voor volgend jaar verwachten we een kerninflatie van 4,6 procent.
De prikkel voor bedrijven om hun prijzen te verhogen vanwege de oververhitting van de economie zorgt voor prijsdruk op een breed front. Door bijstellingen van de bbp-cijfers over de afgelopen kwartalen hebben we de output gap (die de daadwerkelijke productie ten opzichte van de potentiële productie meet) iets neerwaarts bijgesteld. Toch staan veel indicatoren nog steeds op rood (tabel 4). Zowel op basis van onze modelberekeningen als op basis van onze samengestelde conjunctuurindicator komen we uit op een output gap van rond de 2 procent. Dit geeft aan dat de economie oververhit is. Op basis van onze eigen macro-economische verwachtingen denken we dat deze oververhitting voorlopig aanhoudt met als gevolg een aanhoudend hoge kerninflatie (figuur 7).
De loongroei blijft de aankomende periode naar verwachting ook hoog. We gaan er zelfs van uit dat de loongroei in de aankomende maanden nog iets verder oploopt (figuur 8). Volgens het CBS kwam de loongroei in mei uit op 5,7 procent. De loongroei die in mei is afgesproken in de cao-akkoorden bedroeg zelfs 7,3 procent. Huishoudens zien hun inkomens de aankomende periode dus rap stijgen en dit draagt bij aan de instandhouding van de prijsdruk die er momenteel is.
Vooruitkijkend zal de dienstensector de hoge kerninflatie in belangrijke mate drijven. Diensten zijn over het algemeen arbeidsintensiever waardoor dienstverleners harder worden geraakt door de snel oplopende loonkosten. Bovendien zijn de economische vooruitzichten in de dienstensector momenteel een stuk positiever dan in de goederensector.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie heeft betrekking op de stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen, en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), waarmee prijzen in de afzonderlijke EU-landen op een vergelijkbare manier worden gemeten. Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers sterk van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt.
De maandelijkse inflatievoorspellingen zijn gebaseerd op een drievergelijkingenstelsel van RaboResearch. Voor meer toelichting verwijzen we naar Erken en De Groot (2021). Wel hebben we de modellen op diverse fronten verder uitgewerkt en verfijnd.
Ten eerste hebben we onze modellen aangepast om rekening te houden met zogeheten non-lineariteiten in de doorwerking van de elektriciteitsprijzen en de olie- en gasprijzen op de consumentenprijzen. Dit betekent dat het model boven een bepaalde drempelwaarde een andere elasticiteit toepast.
Ten tweede zijn twee extra modellen geschat voor de ontwikkeling van 1) de producentenprijzen en 2) de output gap. Deze twee variabelen worden dus endogeen voorspeld in combinatie met de inflatie, de inflatieverwachtingen en de lonen. De producentenprijzen zijn in onze modellen afhankelijk van de grondstoffenprijzen, de wereldhandel en de output gap. De output gap meet de productie van een economie ten opzichte van potentiële productie. De potentiële productie is de maximale houdbare productie die een economie aankan, gegeven de productiestructuur, de inzet van productiefactoren (grondstoffen, arbeid, kapitaal) en de stand van de technologie. Een economie kan kortstondig boven het potentiële niveau opereren door mensen te vragen over te werken of onderhoud van productiemiddelen op te schorten. Op een gegeven moment is de rek er echter uit en verhogen ondernemers in een oververhitte economie hun prijzen om de vraag af te remmen. Een positieve output gap is dus inflatoir, terwijl een negatieve output zorgt voor een neerwaartse druk op prijzen. De output gap wordt in onze modellen bepaald door de stand van de conjunctuur, de verandering van de overheidsuitgaven als percentage van het bbp en de loongroei.