Update
Inflatiemonitor Nederland augustus: statistiek anders dan beleving
Een sterke stijging van het algemene prijspeil kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie leggen we de inflatiecijfers uit en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer informatie over de onderzoeksmethode verwijzen we naar de laatste paragraaf van deze publicatie.
In het kort
Flashcijfers voor augustus 2023
Het voorlopige inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor augustus 2023 kwam uit op 3,4 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in augustus van dit jaar 3,4 procent hoger lag dan in dezelfde maand in 2022. We hadden voor augustus 3,2 procent (j-o-j) in de boeken staan, dus de inflatie is iets hoger dan verwacht.
Tabel 1 toont de bijdragen van de verschillende componenten aan het totale inflatiecijfer. Dit wordt bepaald door de mate van de prijsverandering in combinatie met het gewicht dat elke component in de schaal legt. De stijgende prijzen van diensten leverden in augustus de grootste bijdrage aan de stijging van de consumentenprijzen.
Officiële inflatiestatistieken versus inflatiebeleving
In juni heeft het CBS zijn methode om de energieprijzen te meten volledig herzien (zie voor meer informatie de Inflatiemonitor van juni). In de oude methodiek ging het CBS ervan uit dat ieder huishouden een variabel energiecontract heeft dat maandelijks werd vernieuwd. Met huishoudens die hun energietarieven langere tijd hadden vastgezet hield het CBS dus geen rekening. In de nieuwe methode doet het CBS dit wel, en gebruikt het daarvoor contractgegevens van huishoudens bij energieleveranciers die veel beter weerspiegelen wat huishoudens daadwerkelijk kwijt zijn voor gas en elektriciteit. De methodewijziging heeft geen implicaties voor de totale gemeten inflatie vanaf midden 2021 – de periode net voordat de prijzen van energie sterk begonnen op te lopen – tot nu. Dit komt doordat de energieprijsindices volgens de oude en nieuwe methode zich sinds begin dit jaar nagenoeg op hetzelfde niveau bevinden.
Voorkomen van indexatieproblemen
De herziening van de inflatiemeetmethode heeft daarentegen wel forse implicaties voor de gepubliceerde maandelijkse inflatiecijfers, alsmede de jaargemiddelden voor 2022 en 2023. Volgens de nieuwe methode zou de inflatie in 2022 namelijk niet gemiddeld 11,6 procent zijn geweest, maar 7,3 procent. En in 2023 zouden we – volgens onze prognoses – niet op een gemiddeld inflatiecijfer van 4,8 procent uitkomen, maar op 9,4 procent. Een belangrijke reden waarom het CBS de reeds gepubliceerde inflatiecijfers (dat wil zeggen tot en met mei 2023) niet heeft herzien, is dat de consumentenprijsindex wordt gebruikt om bijvoorbeeld huurcontracten, premies en andere tarieven te indexeren. Door de al gepubliceerde inflatiecijfers niet te herzien, heeft overschakelen op de nieuwe methode geen invloed op de indexatie over een tijdsbestek van twee jaar tijd. Waar op basis van de overschatting van de energie-inflatie de indexatie in 2023 te hoog zal zijn (door te hoge inflatiecijfers voor 2022), wordt dat namelijk in 2024 gecompenseerd door het kunstmatig te lage inflatiecijfer in 2023.
Discrepantie inflatiestatistieken en inflatiebeleving
Door de eerder gepubliceerde inflatiecijfers niet te herzien, worden de huidige maandcijfers voor de inflatie schromelijk onderschat. In augustus was de inflatie volgens de officiële statistieken 3,4 procent, maar in werkelijkheid lag deze op 9,7 procent. Het verschil zit hem dus louter in de bijdrage van de energie-inflatie. Waar de energierekening voor consumenten volgens de officiële statistieken de afgelopen en vooral ook komende maanden sterk zou moeten zijn gedaald ten opzichte van een jaar geleden, heeft die daling zich in realiteit niet voorgedaan. Sterker, energieprijzen hebben het gemiddelde inflatiecijfer in augustus met 2,6 procentpunt opgestuwd (in plaats van met 3,3 procentpunt gedrukt). Er zijn immers nog steeds legio huishoudens die een aflopend goedkoop vast energiecontract van vóór de energiecrisis moeten vervangen door een nieuw, duurder energiecontract. In combinatie met een torenhoge kerninflatie en verdere stijging van de voedselprijzen doen de huidige officiële statistieken geen recht aan de prijsdruk die consumenten in hun portemonnee voelen.
Komende maanden zal het verschil tussen de officiële statistieken en de inflatiebeleving bij Nederlanders naar verwachting nog veel groter worden (zie figuur 2). In september en oktober voorzien we dat de inflatie volgens de officiële statistieken naar de 0,8 procent (j-o-j) gaat en sluiten we zelfs lichte deflatie niet uit. Dit terwijl de inflatie berekend met teruggelegde cijfers volgens de nieuwe CBS-methode in die maanden naar verwachting uitkomt op respectievelijk 9,2 en 8,0 procent.
Reële loongroei minder florissant
De methodewijziging van het CBS heeft ook implicaties voor de reële loongroei. Waar onder de oude methode de jaar-op-jaarmutatie van de reële lonen in augustus fors zou stijgen met 2,2 procent, laat deze volgens de nieuwe methodiek nog steeds een daling zien (-3,9 procent j-o-j). De reële lonen zouden volgens onze prognoses pas in december weer toenemen. De hoge inflatie en het koopkrachtverlies dat zich daadwerkelijk in de economie manifesteert, verklaren wellicht waarom de particuliere consumptiegroei zoveel sterker kromp in het tweede kwartaal (-1,6 procent k-o-k) dan waar wij en menig analist op hadden gerekend.
Over het hele jaar genomen zal de koopkracht in onze berekeningen dit jaar met 1,8 procent verder dalen, en in 2024 met 2,5 procent toenemen (zie figuur 4). Dit is overigens redelijk in lijn met de meest recente ramingen van het Centraal Planbureau (CPB), die voor deze jaren uitkomen op respectievelijk -1,1 en 1,9 procent.
Hieronder behandelen we de verschillende componenten waaruit het headline inflatiecijfer is opgebouwd, zowel de laatste realisatie als de verwachtingen.
Energie-inflatie
De prijzen voor aardgas op de Europese groothandelsmarkt TTF schommelden afgelopen maanden tussen de 25 en 40 euro per megawattuur (MWh). Belangrijkste reden voor de sterke volatiliteit waren dreigende stakingen bij Australische LNG-terminals (zie ook ons Energierapport). Hoewel Australisch vloeibaar gas (LNG) maar heel beperkt wordt geleverd aan Europa vanwege de hoge kosten, zou het wegvallen van een deel van het Australische LNG op de mondiale gasmarkt ervoor kunnen zorgen dat Aziatische landen gaan bieden op vloeibaar gas afkomstig uit de VS en Qatar. De sterke volatiliteit onderstreept hoe kwetsbaar de mondiale LNG-leveringsketen nog steeds is en dat Europa ondanks bijna volledig gevulde gasvoorraden kwetsbaar blijft voor sterke prijsstijgingen van energie.
Vooruitkijkend verwachten we dat de gasprijs de komende kwartalen naar de herfst en de winter toe oploopt van 35 euro/MWh op dit moment naar iets meer dan 50 euro (zie figuur 5). Daarmee is de gasprijs weliswaar een stuk lager dan vorig jaar, toen de prijs zelfs boven de 200 euro/MWh uitkwam, maar niettemin een stuk hoger dan wat we vanuit historisch perspectief zijn gewend.
Overigens zien we in Nederland nog steeds forse besparingen op het gasverbruik. Dat was in juni 20 procent lager en in juli 25 procent lager dan wat je op basis van de temperatuur en de economische activiteit zou mogen verwachten. Wel zien we dat de gasbesparing iets terugloopt. Mogelijk komt dit doordat bedrijven vanwege de gedaalde gasprijs hun dure gascontracten kunnen vervangen door goedkopere contracten, waardoor het gebruik van gas in het productieproces ook weer is opgelopen. Daarnaast zijn huishoudens door de lagere energiekosten wellicht minder bezig met besparen van energie dan in de afgelopen periode.
Diesel en benzine
De afbouw van de accijnsverlaging uit 2022 zorgde er vorige maand al voor dat benzine (bijna 15 cent per liter) en diesel (10 cent per liter) in een dag tijd fors duurder werden. Doordat de prijs van een vat Brent-olie in twee maanden tijd is gestegen van ongeveer 75 naar meer dan 85 dollar, zijn de brandstofprijzen verder toegenomen. Inmiddels is de prijs van een liter benzine een kwartje hoger ten opzichte van eind juni. De dieselprijs is in dezelfde periode zelfs met meer dan 28 cent gestegen. Door de volledige afbouw van de accijnsverlaging per 1 januari 2024 en een verwachte verdere stijging van de olieprijs – in de richting van de 100 dollar per vat begin 2025 - verwachten we dat de brandstofprijzen komende tijd, met name vanaf januari, zonder politieke ingrepen hard oplopen.
Voedselprijsinflatie
“De boodschappen worden goedkoper!”
Dat zou zomaar een krantenkop kunnen zijn. Feitelijk klopt het ook. Supermarktprijzen zijn in augustus gemiddeld ongeveer 0,3 procent gedaald ten opzichte van de maand ervoor. Duiken we echter dieper in de cijfers, dan zien we dat de consumentenprijzen in veel productcategorieën amper zijn verschoven. Het gemiddelde is iets onder nul getrokken door lichte prijsdalingen in categorieën als zuivel en margarine. Het beeld in augustus is daarmee nagenoeg gelijk aan dat van de voorgaande maanden: vrijwel stabiele consumentenprijzen en dientengevolge een dalende voedingsprijsinflatie. Niets nieuws onder de zon dus.
Het CBS becijferde in zijn snelle raming dat de levensmiddelen in augustus 10,3 procent duurder waren dan vorig jaar. Afgezet tegen de 11,6 en 12,6 procent van respectievelijk juli en juni dit jaar nam het inflatiecijfer zoals verwacht gestaag af. Vorig jaar zomer stegen de prijzen voor voedingsmiddelen met een vol procentpunt per maand, dus zelfs bij gelijkblijvende prijzen daalt het inflatieniveau.
Supermarktprijzen zullen niet materieel dalen
September wordt een interessante maand als het op de boodschappenprijzen aan komt. Traditioneel grijpen supermarkten deze periode na alle vakantieperikelen aan om hun prijsimago bij consumenten te verbeteren. Ook dit jaar verwachten we veel reuring en zullen de supers ons ervan willen overtuigen dat ze de prijzen verlagen. Voor een beperkt deel van hun assortiment althans. Tegelijkertijd zullen er productcategorieën zijn waar de consumentenprijzen nog altijd oplopen. De hoge suikerprijs laat zich bijvoorbeeld gelden in zoetwaren (zie tabel 3). Maar we verwachten ook prijsstijgingen bij producten als rijst, pasta of tropisch fruit: categorieën waar weersfenomeen El Niño direct of indirect voor schaarste zorgt. Alle plussen en minnen bij elkaar opgeteld, verwachten we ook voor september gemiddeld stabiele, misschien marginaal lagere boodschappenprijzen en een verdere daling van de voedingsprijsinflatie. Tot onder de 10 procent j-o-j zelfs.
Prijsverlagingen zijn niet de enige manier waarop foodretailers de prijsperceptie proberen te beïnvloeden. Ze brengen ook hun huismerken meer onder de aandacht om in te spelen op consumenten die de impact van de hogere boodschappenprijzen op hun portemonnee proberen te verzachten. Dat zien we direct terug in de populariteit van de eigen merken. Volgens marktonderzoeksbureau Circana is het marktaandeel van huismerken in Nederland in twee jaar tijd met ruwweg 4 procentpunt gestegen. In een normaal gesproken zeer behoudende markt als de voedingsmarkt is dat een ware aardverschuiving te noemen.
Kerninflatie blijft hoog
De inflatie exclusief voeding en energie (de kerninflatie) is in augustus met 7,0 procent nog altijd fors. Voor 2023 verwachten we dat de kerninflatie op 6,9 procent uitkomt om pas in de tweede helft van 2024 onder de 3 procentgrens te duiken. De voedselprijzen zijn ten opzichte van augustus vorig jaar nog altijd ruim 10 procent hoger. We verwachten echter dat de voedselprijsinflatie naar de jaarwisseling toe hard afneemt om in het eerste kwartaal van 2024 op 1 procent uit te komen. Over heel 2023 voorspellen we een voedselprijsinflatie van 11,2 procent. Over 2024 nog slechts 1,2 procent..
Onder de motormap: bij welke producten en diensten zien we de hoogste prijsdruk?
Prijsverhogingen in de horeca dragen het sterkst bij aan het inflatiecijfer. Dertig procent van de prijsstijging voor consumenten in juli (5,3 procent) kwam voor rekening van deze sector. Met name bungalowparken en campings hebben hun prijzen in juli fors verhoogd. Prijsverhogingen in de zomervakantiemaanden zijn overigens gebruikelijk, maar ten opzichte van juli 2022 is de prijsverhoging van 16 procent bijzonder hoog. Met name toegenomen loonkosten en energielasten dragen hieraan bij. De prijsstijging in restaurants, cafés, fastfood et cetera bedroeg in juli 8,5 procent ten opzichte van een jaar eerder. Hoewel dit lager is dan de prijsstijging in de elf maanden ervoor, is dit in historisch perspectief nog altijd een zeer sterke toename. Tot augustus 2022 waren de prijzen van de eet- en drinkgelegenheden op jaarbasis nooit zo sterk gestegen.
De kosten voor onderwijs zijn na de tijdelijke halvering van het collegegeld in het schooljaar 2021/2022 sinds september 2022 weer terug op hun oude niveau. Omdat de inflatie een jaar-op-jaarontwikkeling betreft, draagt de verdubbeling van het collegegeld ten opzichte van het voorgaande schooljaar al een jaar significant bij aan het inflatiecijfer. Inmiddels is de bijdrage opgelopen tot bijna 7 procent van het inflatiecijfer. In september zal de extreme jaargroei in onderwijskosten wegvallen uit het inflatiecijfer, wat de inflatie met enkele tienden van procentpunten zal drukken.
Kijkend naar consumentengoederen, zien we dat de prijsstijging van suiker met 41 procent eruit springt. Al sinds het begin van dit jaar is de suikerprijs ruim 40 procent hoger in vergelijking met een jaar eerder. Door het beperkte gewicht van suiker in het totale inflatiecijfer is de directe impact van de gestegen suikerprijs gering. Indirect zal de prijsstijging zwaarder wegen, omdat suiker wordt verwerkt in veel voedingsmiddelen en dranken. Brood en overige bakkerijproducten hebben van de consumentengoederen de grootste directe bijdrage gehad aan het inflatiecijfer van juli. Samen waren ze verantwoordelijk voor ruim 7 procent van de totale toename van de consumentenprijzen. Gestegen graanprijzen, energielasten en loonkosten voor bakkers zijn hier voor verantwoordelijk.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie heeft betrekking op de stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen, en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), waarmee prijzen in de afzonderlijke EU-landen op een vergelijkbare manier worden gemeten. Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers sterk van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt. Een overzicht van het door ons gebruikte systeem om inflatie te verklaren en voorspellen is weergegeven in figuur A.1.
Alle verbanden in het schema zijn statistisch significant en hebben vanuit theoretisch perspectief het correcte teken. De modellen per endogene variabele zijn opvraagbaar bij de auteurs. Hieronder bespreken we enkele kernvariabelen van het systeem, alsmede de ‘fit’ van het model.
Energieprijzen
De energieprijzen in onze modellen zijn afhankelijk van de prijs van gas, elektriciteit en olie, en van belastingen op energie. De prijzen op de groothandelsmarkten en onze ramingen van de groothandelsprijzen voor energie vormen de grondslag op basis waarvan we berekenen wat consumenten uiteindelijk terugzien op hun energierekening. Om voldoende recht te doen aan de nieuwe meetmethode van het CBS voor de energieprijzen voor consumenten, hebben we het aandeel van verschillende typen energiecontracten (vast, naar loopduur, of variabel) in kaart gebracht, en doen we aannames over de ontwikkeling van het aandeel van ieder contracttype in het totaal aantal energiecontracten en de prijsontwikkeling van ieder contract. Ook bekijken we aan de hand van de raming van de olieprijs (Brent) wat consumenten uiteindelijk kwijt zijn aan de pomp. Tezamen vormen al deze facetten één energie-index.
Kerninflatie
De kerninflatie wordt gedefinieerd als de inflatie minus de voedsel- en energiecomponenten en heeft in 2023 een gewicht van 72 procent in het totale headline inflatiecijfer, waarvan 43 procentpunt is toe te schrijven aan diensten en 29 aan goederen. De ontwikkeling van de kerninflatie is een sterk autoregressief proces, wat betekent dat de kerninflatie hardnekkig lang hoog kan blijven en dat er een sterk verband is tussen de kerninflatie op een bepaald moment en de kerninflatie enkele maanden eerder. Dit komt onder meer doordat de kerninflatie in hoge mate samenhangt met de vertraagde loonontwikkeling. De ontwikkeling van de huren en de impact van beleid (zoals huurbevriezing) op de huurontwikkeling worden apart in kaart gebracht en meegenomen in de raming van de kerninflatie.
Productenprijsindex (PPI)
De producentenprijsindex meet de prijzen van industriële goederen die bedrijven zelf betalen of in rekening brengen aan andere bedrijven. De index wordt berekend aan de hand van de inkoop door groothandelsbedrijven. Een oplopende PPI vertaalt zich niet één-op-één door in hogere consumentenprijzen. In hoeverre ondernemers hogere kosten doorprijzen aan de consument hangt onder andere af van de markt waarin de ondernemer opereert en de tijdelijkheid van de hogere kosten. In een sterk concurrerende markt is de ruimte om door te prijzen zonder marktaandeel te verliezen kleiner dan in een oligopolie waarin enkele bedrijven prijszetter zijn (zie ook deze studie van Weber en Wasner, 2023).
Dienstenprijsindex (DPI)
De dienstenprijsindex geeft de ontwikkeling weer van de prijzen van diensten die Nederlandse bedrijven leveren op zowel de binnenlandse als de buitenlandse markt. Hierbij gaat het onder meer om vervoersdiensten, horeca, ICT, financiële diensten, technische, wetenschappelijke en administratieve diensten. Wijzigingen in btw-tarieven zijn via dummyvariabelen separaat opgenomen in het model.
Lonen
De cao-uurlonen reageren met een aanzienlijke vertraging op de ontwikkeling van de inflatie. Dit is in lijn met het belangrijke onderzoek van Blanchard (1986), dat aantoonde dat bij een vraagschok een aanpassingsproces ontstaat waarin lonen en prijzen elkaar opvolgen tot het nieuwe evenwicht is bereikt. Door vervolgens aan te nemen dat lonen en prijzen zich niet tegelijkertijd en/of niet in dezelfde frequentie aanpassen – denk aan de jaarlijkse cao-ronde – liet hij zien dat er ook een langdurig proces van loon- en prijsaanpassingen kan plaatsvinden door de tijd, waarbij het reële loon oscilleert, maar lonen en prijzen voortdurend toenemen. Deze gedachte dat lonen en prijzen elkaar voortdurend onderling beïnvloeden, nemen we expliciet mee in onze modellen. Zie figuur 5 in de hoofdtekst voor de verklaring en voorspelling van de lonen conform ons model. Hiermee wordt ook de impact van inflatieverwachtingen expliciet gemaakt in onze voorspellingen, des te meer omdat lonen ook weer de kerninflatie beïnvloeden. We kiezen er niet voor om inflatieverwachtingen apart te modelleren, zoals Erken en De Groot (2021) hebben gedaan, omdat de schaarse langjarige datareeksen over de inflatieverwachtingen niet goed bruikbaar zijn in de huidige periode van exceptioneel hoge inflatie.
Output gap
De laatste kernvariabele die we hier rapporteren, is de output gap. De output gap meet de daadwerkelijke productie van een economie ten opzichte van de potentiële productie. De potentiële productie is de maximale houdbare productie die een economie aankan, gegeven de productiestructuur, de inzet van productiefactoren (grondstoffen, arbeid, kapitaal) en de stand van de technologie. Een economie kan kortstondig boven het potentiële niveau opereren door mensen te vragen over te werken of door onderhoud van productiemiddelen op te schorten. Als de vraag naar goederen en diensten zo hoog is dat bedrijven bij een normale inzet van hun productiecapaciteit niet aan de vraag kunnen voldoen, vergroot dat hun mogelijkheden om prijzen te verhogen. Een positieve output gap is dus inflatoir, terwijl een negatieve output zorgt voor een neerwaartse druk op prijzen. De output gap wordt in onze modellen bepaald door de stand van de conjunctuur, de verandering van de overheidsinvesteringen en de krapte op de arbeidsmarkt.