Update
Inflatiemonitor Nederland september: lage inflatie geeft vertekend beeld
Een sterke stijging van het algemene prijspeil – ofwel inflatie – kan de koopkracht van huishoudens uithollen en de winsten van bedrijven aantasten. In deze maandelijkse inflatiemonitor voor de Nederlandse economie leggen we de inflatiecijfers uit en presenteren we onze inflatieverwachtingen. Voor meer informatie over onze onderzoeksmethode verwijzen we naar de bijlage.
In het kort
Flashcijfers voor september 2023
Het voorlopige inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor september 2023 kwam uit op -0,3 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in september van dit jaar 0,3 procent lager lag dan in dezelfde maand in 2022. Eerder hadden we voor september 0,6 procent (j-o-j) verwacht. De energieprijsdaling en voedselprijsinflatie waren in lijn met de realisaties voor september, maar de kerninflatie was met 5,1 procent een stuk lager dan verwacht (6,4 procent). Op de lager dan verwachte kerninflatie komen we later in deze publicatie nog uitgebreider terug.
Tabel 1 toont de bijdragen van de verschillende componenten aan het totale inflatiecijfer. Deze bijdragen worden bepaald door de mate van de prijsverandering en het gewicht dat elke component in de schaal legt. De stijgende prijzen van diensten leverden in september de grootste bijdrage aan de stijging van de consumentenprijzen.
Officiële versus alternatieve inflatiecijfers
Zoals we ook uitgebreid hebben beschreven in onze inflatiemonitor voor augustus, heeft het CBS de methode voor het meten van energieprijzen in juni 2023 gewijzigd. Het CBS ging er in de oude methode vanuit dat ieder huishouden een variabel contract had dat iedere maand vernieuwd moest worden. Dit is een aanname die uiteraard niet overeenkomt met de werkelijkheid, aangezien veel huishoudens in de praktijk langlopende energiecontracten hadden afgesloten. In het verleden heeft deze aanname geen grote invloed gehad op de ontwikkeling van de inflatiecijfers, omdat de prijzen voor energie zich over de afgelopen decennia zeer gematigd hebben ontwikkeld en omdat het gewicht van energieprijzen in het inflatiemandje kleiner was dan nu.
Het ging pas mis toen de gasprijzen in de tweede helft van 2021 opliepen als gevolg van slecht gevulde gasvoorraden in Europa. Na de Russische inval in Oekraïne in februari 2022 en de daaropvolgende boycot van Russisch gas stegen de energieprijzen nog veel harder. Het gevolg van de sterke stijging van de energieprijzen was dat de energieprijsinflatie veel harder opliep dan wat huishoudens met langlopende energiecontracten daadwerkelijk merkten in hun maandlasten. Het CBS heeft de methode om de energieprijzen te meten in juni van 2023 herzien en meer in lijn gebracht met deze situatie. Het CBS kijk nu naar wat alle huishoudens gemiddeld genomen per maand betalen, in plaats van alleen naar de huishoudens die in die maand kiezen voor een nieuw energiecontract. Dat is een sterke verbetering.
De prijsindexcijfers vanaf juni 2023 volgen hierdoor veel beter de prijsontwikkeling van de energielasten voor een gemiddeld huishouden, maar de reeds gepubliceerde inflatiecijfers zijn niet herzien op basis van de nieuwe methode, om problemen met indexatie te voorkomen. De methodebreuk heeft geen implicaties voor de totale gemeten inflatie vanaf midden 2021 – de periode net voordat de prijzen van energie sterk begonnen op te lopen – tot en met mei 2023. Wel blijven er vanwege de breuk tot juni 2024 soms eigenaardige uitschieters in het maandelijkse inflatiecijfer zitten. Dit is het geval voor september.
Alternatieve versus officiële inflatiestatistieken
Het is mogelijk om een alternatieve inflatiereeks te berekenen die is gebaseerd op louter de nieuwe CBS-methode voor de energieprijsontwikkeling en waarbij de reeds gepubliceerde inflatiecijfers van voor juni 2023 dus ook zijn herzien conform de nieuwe methode. Het beeld dat daaruit ontstaat, wijkt sterk af van de officiële statistieken (zie figuur 2 en tabel 2).
Terwijl de officiële statistieken een inflatiecijfer van -0,3 procent (j-o-j) laten zien voor september 2023, ligt het alternatieve inflatiecijfer op liefst 8,8 procent. Het verschil zit louter in de energiebijdrage aan het headline inflatiecijfer. Waar de officiële statistieken het beeld geven dat huishoudens in september hun energierekening fors zouden moeten hebben zien dalen met 38 procent (ten opzichte van een jaar geleden), is volgens de alternatieve inflatiereeks juist sprake van een stijging van de gemiddelde energierekening van huishoudens met 20 procent.
De methodebreuk zorgt dus voor een hoop verwarring, ook omdat de officiële inflatiestatistieken niet goed corresponderen met wat zich in de economie afspeelt. Op basis van het officiële septembercijfer kan namelijk de indruk ontstaan dat Nederland de inflatiecrisis achter zich heeft gelaten. Maar in de praktijk ervaren huishoudens over de brede linie nog steeds dat producten en diensten flink duurder zijn geworden ten opzichte van een jaar geleden. Dat heeft ook zijn weerslag op de koopkrachtontwikkeling van huishoudens en de ontwikkeling van de particuliere consumptie in Nederland.
Vergelijking met buitenland
De implicaties van de methodebreuk worden ook duidelijk zichtbaar in de vergelijking van de inflatiecijfers met andere eurozonelanden. In de meeste eurozonelanden daalt de inflatie, maar Nederland is het enige land dat zich – volgens de officiële statistieken – momenteel in deflatoir territorium bevindt.
In Duitsland daalde de inflatie naar 4,3 procent, in Frankrijk naar 5,6 procent en in Spanje steeg de inflatie juist weer naar 3,2 procent. Vooral de inflatie in Spanje is interessant, omdat door de Spaanse methodiek de effecten van dalende energieprijzen wat naar voren zijn getrokken. We zien dus ook dat de inflatie weer flink oploopt naarmate de basiseffecten voor energieprijzen uit de cijfers lopen. We verwachten dat een dergelijk patroon zich later dit jaar ook in Nederland zal voordoen in de officiële inflatiestatistieken (zie figuur 2a).
Ondanks de flinke daling van de inflatiecijfers voor september in de meeste eurozonelanden, is de kerninflatie nog flink hoger dan de doelstelling van de Europese Centrale Bank. Op het moment dat de basiseffecten voor energieprijzen uit de cijfers zijn gelopen, hebben we dus alsnog met een forse inflatie te maken. Hoe bemoedigend de cijfers van vandaag ook mogen zijn, het is geen reden voor de ECB om op korte termijn het roer om te gooien.
Energie-inflatie
De prijzen voor aardgas op de Europese groothandelsmarkt TTF schommelden de afgelopen drie maanden tussen de 25 en 45 euro per megawattuur (MWh). Stakingen bij twee Australische vloeibare gas (LNG)-terminals – samen goed voor 7 procent van de wereldwijde LNG-bevoorrading in 2022 – waren een belangrijke reden voor deze sterke volatiliteit (zie ook ons Energierapport). De angst bestond dat Aziatische landen, de belangrijkste afnemers van het Australische vloeibare gas, door het weggevallen aanbod moesten concurreren met Europese landen op LNG uit de VS en Qatar. Het einde van de stakingen zorgde voor een dalende gasprijs op de groothandelsmarkten, maar daaraan kwam snel een eind toen dezelfde dag het nieuws naar buiten kwam dat er leveringsproblemen waren bij de grootste LNG-terminal in de VS. Dit soort gebeurtenissen onderstreept eens te meer hoe kwetsbaar de mondiale LNG-leveringsketen nog steeds is en dat Europa – ondanks bijna volledig gevulde gasvoorraden en steeds mildere winters – voorlopig gevoelig blijft voor volatiliteit in de energieprijzen. Vooral vanaf 2025 ligt naar verwachting zowel de importcapaciteit van LNG als de wereldwijde productiecapaciteit van LNG fors hoger.
Vooruitkijkend verwachten we dat de gasprijs de komende kwartalen naar de herfst en de winter toe oploopt van 40 euro per MWh op dit moment naar iets meer dan 50 euro (zie figuur 4). Daarmee is de gasprijs weliswaar veel lager dan vorig jaar, toen de prijs zelfs boven de 200 euro per MWh uitkwam, maar niettemin een stuk hoger dan wat we vanuit historisch perspectief zijn gewend. Voor de winter van 2024 verwachten nog een prijspiek die boven de 60 euro uitkomt om in de daaropvolgende winters langzaam af te vlakken naar een jaarlijkse prijspiek van net boven de 40 euro.
Diesel en benzine
Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne in februari 2022 liepen de brandstofprijzen hard op (zie figuur 5). Om consumenten te compenseren voor deze prijsstijgingen voerde de overheid op 1 april 2022 een tijdelijke accijnsverlaging in. Afgelopen juli werd deze accijnsverlaging gedeeltelijk teruggedraaid, wat ervoor zorgde dat benzine en diesel ruim 10 cent per liter duurder werden. Het plan was om op 1 januari 2024 de tijdelijke verlaging van accijnzen volledig terug te draaien. Een meerderheid in de Tweede Kamer besloot tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen echter om de accijnzen tot eind 2024 niet te verhogen, omdat onder invloed van de sterk gestegen olieprijzen de brandstofprijzen recent weer hard opliepen (zie figuur 4). Dat betekent niet alleen dat de tijdelijke accijnsverlaging van kracht blijft, maar ook dat de gebruikelijke jaarlijkse indexatie van de accijnzen – voor komend jaar bijna 10 procent – niet toegepast wordt. Hiermee bespaart de consument 21 cent op een liter benzine en 14 cent op een liter diesel. Bijkomend gevolg is dat de inflatieverwachting voor 2024 hierdoor ruim 0,3 procentpunt lager uitvalt dan wanneer de accijnzen per 1 januari wel zouden worden verhoogd.
De accijnzen hadden overigens nog lager kunnen zijn als de toegepaste indexatie niet gebaseerd was geweest op de officiële afgeleide consumentenprijsindex, maar op de alternatieve prijsindex. De zogenaamde tabelcorrectiefactor voor 2023, die wordt gebruikt om onder meer de accijnzen te indexeren en die is toegepast bij de prijsverhoging afgelopen juli, is volgens de officiële CPI vastgesteld op 1,063. Op basis van de alternatieve afgeleide CPI was deze factor 1,043 geweest, waardoor de benzineaccijns 2 cent per liter lager zou uitkomen. Diesel zou 1 cent per liter goedkoper zijn geweest. Dit betekent dat iemand met een benzineauto, die wekelijks 48 liter tankt, op jaarbasis 50 euro duurder uitkomt dan wanneer de accijns verhoogd was met de alternatieve inflatie.
Voor de komende maanden is onze verwachting dat de brandstofprijzen met zo’n 5 tot 10 cent toenemen. En met alsmaar verder stijgende olieprijzen in het vooruitzicht – richting 100 dollar per vat Brent eind 2024 en daarna nog verder oplopend tot boven de 110 dollar – verwachten we, zonder politieke ingrepen, ook de komende jaren geen daling in de brandstofprijzen.
Voedselprijsinflatie zakt net niet onder de 10 procent
Volgens de snelle raming van het CBS waren de boodschappen deze maand 10 procent duurder dan in september 2022. Een kleine tegenvaller, want wij hadden verwacht dat de voedselprijsinflatie deze zomer al onder de 10 procent zou komen. Maar wat in het vat zit, verzuurt niet. De daling in de inflatiecijfers zet in ieder geval door. In februari van dit jaar lag de voedingsprijsinflatie nog boven de 15 procent.
Lagere inflatiecijfers zeggen echter weinig over het absolute prijsniveau. Heel kort door de bocht zijn de boodschappenprijzen de afgelopen maanden amper veranderd. September vormt daarop geen uitzondering. Supermarkten zijn de afgelopen weken ook niet met meer aanbiedingen gekomen. Het aantal producten in de aanbieding en de hoogte van de geadverteerde kortingen waren redelijk vergelijkbaar met de promotionele inspanning van supermarkten in de vakantiemaanden (zie figuur 6).
Het gemiddelde prijspeil in de Nederlandse supermarkten daalde sinds eind augustus met 0,1 procentpunt. Net als in de afgelopen maanden verschilde de prijsontwikkeling in september van productcategorie tot productcategorie. In categorieën zoals toetjes (zonder zuivel), zout en kleinbrood (bolletjes) stegen de schapprijzen met zo’n 1 tot 2 procent. Met dank aan de start van het oogstseizoen stonden daar prijsdalingen van bijvoorbeeld consumptieaardappelen en uien tegenover (zie tabel 3). Ook komkommers en peren werden iets goedkoper in de supermarkt. Bij het merendeel van de productcategorieën bleef de gemiddelde consumentenprijs echter nagenoeg constant ten opzichte van vier weken geleden.
De enige categorie waar er daadwerkelijk sprake is van een jaar-op-jaar prijsdaling is margarine. Dat is opvallend, want een half jaar geleden was dat nog de categorie met de hoogste jaar-op-jaar prijsstijging van rond de 30 procent.
Ook in oktober nog geen dalende prijzen in de supermarkt
Uitzonderingen daargelaten verwachten we in de komende maanden weinig verandering ten opzichte van september. Het prijspeil in de supermarkten zal gemiddeld genomen niet of nauwelijks dalen. De keten – met name food, retail en horeca – is dit jaar druk met het absorberen van hogere personeels-, huur- en rentekosten. Daarnaast zijn in sommige productcategorieën nog altijd niet alle grondstofkostenstijgingen van vorig jaar doorberekend aan de consument en soms zien we grondstofprijzen alweer oplopen, zoals voor zuivel en cacao.
Natuurlijk zullen consumentenprijzen in sommige schappen licht dalen. Dat gebeurt vooral bij niet-samengestelde producten, waar er een materieel en transparant verband is tussen de grondstofprijsontwikkeling en de verkoopprijs, of bij producten die sterk in het oog springen bij de consument.
Vorig jaar stegen de consumentenprijzen in het vierde kwartaal met ruim 5 procent. Zelfs als het prijsniveau in de supermarkt de komende maanden gelijk blijft, zal het inflatiecijfer snel verder dalen naar zo’n 4 tot 5 procent rond de jaarwisseling. We vallen in herhaling, maar gemiddeld genomen verandert er dus naar verwachting weinig de komende maanden: relatief stabiele voedingsprijzen, nuanceverschillen tussen productcategorieën, en een dalende inflatie.
Kerninflatie blijft hoog
De inflatie exclusief voeding en energie (de kerninflatie) is in september met 5,1 procent nog altijd fors, maar wel lager dan de 7,0 procent in augustus en ook lager dan onze verwachting. De opwaartse prijsdruk is iets lager uitgevallen en vooral in de dienstensector is de inflatie lager dan geraamd. De economie blijft echter oververhit. De arbeidsmarkt is nog altijd krap en mede daardoor ligt de productie in de Nederlandse economie boven het productiepotentieel en is er sprake van een positieve output gap. De verwachting is dat dat de komende maanden zo zal blijven. Onze modellen voorspellen dan ook dat de kerninflatie nog langere tijd op het huidige niveau blijft en dat de daling van afgelopen maand niet doorzet. De kerninflatie zal pas in de tweede helft van 2024 onder de 3 procent duiken. Wel stellen we het cijfer over heel 2023 door de lagere dan voorspelde realisatie in september iets naar beneden bij, van 6,9 procent naar 6,7 procent.
Onder de motorkap: bij welke producten en diensten zien we de hoogste prijsdruk?
Om te zien wat de veranderingen in kerninflatie veroorzaakt, moeten we kijken naar de prijsontwikkelingen op productniveau. Het CBS maakt deze voor september pas op een later moment beschikbaar, dus kijken we nu terug op de prijsveranderingen van individuele producten en diensten in augustus (zie figuur 7).
De kosten voor onderwijs zijn na de tijdelijke halvering van het collegegeld in het schooljaar 2021/2022 sinds september 2022 weer terug op hun oude niveau. Omdat de inflatie een jaar-op-jaar ontwikkeling betreft, droeg de verdubbeling van het collegegeld ten opzichte van het voorgaande schooljaar een jaar lang 0,3 procentpunt bij aan het headline inflatiecijfer en 0,5 procent aan de kerninflatie. De start van het nieuwe schooljaar in september drukt de inflatie vanaf deze maand met enkele tienden van procentpunten ten opzichte van voorgaande maanden.
Hoewel tabak formeel onder de voedselprijsinflatie valt, is de bijdrage van tabaksproducten toch noemenswaardig. Per 1 april zijn namelijk accijnsverhogingen doorgevoerd, wat heeft geleid tot een prijsverhoging van bijna 19 procent in augustus 2023 ten opzichte van augustus 2022. Omdat verkopers hun oude voorraden tot 1 juni voor de oude prijs mochten verkopen, zien we de verhoging pas sinds die maand terug in het inflatiecijfer. Sindsdien hebben de hogere accijnzen het inflatiecijfer met zo'n 0,3 procentpunt verhoogd en dat effect zal nog tot mei 2024 doorlopen. Gestegen voedselprijzen werken ook door in diervoeding, waardoor producten voor huisdieren in augustus ook met ruim 13 procent zijn gestegen ten opzichte van augustus 2022. Dit raakt natuurlijk slechts een deel van de bevolking, waardoor het effect op het totale inflatiecijfer relatief klein is.
Als we kijken naar producten met een prijsverlaging dan valt vooral de sterke daling van de prijzen van vliegtickets in augustus op met bijna 24 procent (j-o-j). De prijzen lagen in 2022 op historisch hoog niveau door onder andere hoge kerosineprijzen en de in 2022 ingevoerde vliegbelasting. Ook stakingen en capaciteitsproblemen op de Nederlandse vliegvelden in het voorjaar van 2022 zorgden er in deze periode voor dat consumenten wachtten met het boeken van tickets voor een vakantie in augustus. Gemaakte ticketboekingen dichter op de vertrekdatum vallen doorgaans duurder uit, wat zijn weerslag had op de hoge prijsindex van vliegtickets in augustus 2022. Hoewel de prijs van vliegtickets ten opzichte van vorig jaar niet veel lager is, zorgden onder meer de vroegere boekingsmomenten voor een stevige daling in de vliegticketprijsindex. Het inflatiecijfer van augustus viel hierdoor 0,2 procentpunten lager uit.
Doordat energie sinds maart 2023 negatief bijdraagt aan de inflatie en ook de voedselprijzen sinds die maand gestaag dalen, is de relatieve bijdrage van de kerninflatie aan het totale inflatiecijfer groot. Als we hier verder op inzoomen, zien we dat de bijdrage van de horeca in juli en augustus is gestegen (zie figuur 8). In de zomermaanden hebben horecaondernemers, tegen een achtergrond van doorwerkende prijsschokken in een aanhoudend oververhitte economie, kennelijk de mogelijkheid aangegrepen om hun prijzen sterker te verhogen.
Bijlage: technische toelichting en definities
Inflatie heeft betrekking op de stijging van het gemiddelde prijspeil. Hierbij kan het gaan om allerlei verschillende prijzen. Ondernemers zullen bij inflatie vooral denken aan de kosten voor energieverbruik tijdens het productieproces, invoerprijzen of groothandelsprijzen. In de volksmond heeft inflatie vooral betrekking op een aanhoudende stijging van de consumentenprijzen, en daar kijken we in deze publicatie naar. Om de ontwikkeling van de consumentenprijzen te meten, bestaan twee indices: de Nederlandse consumentenprijsindex (CPI) en de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP), waarmee prijzen in de afzonderlijke EU-landen op een vergelijkbare manier worden gemeten. Deze indices zijn gebaseerd op de gewogen prijsontwikkeling van een mandje van producten en diensten dat betrekking heeft op een gemiddeld uitgavenpatroon.
De eerste index meet uitsluitend de uitgaven van Nederlanders, zowel binnen als buiten onze landsgrenzen. De HICP meet daarentegen de uitgaven van Nederlanders en buitenlanders binnen Nederland, en is ontwikkeld zodat consumentenprijsindices binnen de Europese Unie gemakkelijker met elkaar zijn te vergelijken. Dit omdat de berekeningsmethoden van nationale CPI-cijfers sterk van elkaar verschillen. Verder wijken ook de mandjes van goederen en diensten waarop de HICP en de Nederlandse CPI zijn gebaseerd van elkaar af. Zo valt de toegerekende huur eigen woning buiten de HICP, maar juist binnen de CPI.
In deze publicatie kijken we naar de ontwikkeling van de geharmoniseerde consumentenprijsindex (HICP). Deze definitie sluit aan bij de officiële ramingen van RaboResearch en het is ook de indicator waar de Europese Centrale Bank (ECB) naar kijkt. Een overzicht van het door ons gebruikte systeem om inflatie te verklaren en voorspellen is weergegeven in figuur A.1.
Energieprijzen
De energieprijzen in onze modellen zijn afhankelijk van de prijs van gas, elektriciteit en olie, en van belastingen op energie. De prijzen op de groothandelsmarkten en onze ramingen van de groothandelsprijzen voor energie vormen de grondslag op basis waarvan we berekenen wat consumenten uiteindelijk terugzien op hun energierekening. Om voldoende recht te doen aan de nieuwe meetmethode van het CBS voor de energieprijzen voor consumenten, hebben we het aandeel van verschillende typen energiecontracten (vast, naar loopduur, of variabel) in kaart gebracht, en doen we aannames over de ontwikkeling van het aandeel van ieder contracttype in het totaal aantal energiecontracten en de prijsontwikkeling van ieder contract. Ook bekijken we aan de hand van de raming van de olieprijs (Brent) wat consumenten uiteindelijk kwijt zijn aan de pomp. Tezamen vormen al deze facetten één energie-index.
Kerninflatie
De kerninflatie wordt gedefinieerd als de inflatie minus de voedsel- en energiecomponenten en heeft in 2023 een gewicht van 72 procent in het totale headline inflatiecijfer, waarvan 43 procentpunt is toe te schrijven aan diensten en 29 aan goederen. De ontwikkeling van de kerninflatie is een sterk autoregressief proces, wat betekent dat de kerninflatie hardnekkig lang hoog kan blijven en dat er een sterk verband is tussen de kerninflatie op een bepaald moment en de kerninflatie enkele maanden eerder. Dit komt onder meer doordat de kerninflatie in hoge mate samenhangt met de vertraagde loonontwikkeling. De ontwikkeling van de huren en de impact van beleid (zoals huurbevriezing) op de huurontwikkeling worden apart in kaart gebracht en meegenomen in de raming van de kerninflatie.
Alle verbanden in het schema zijn statistisch significant en hebben vanuit theoretisch perspectief het correcte teken. De modellen per endogene variabele zijn opvraagbaar bij de auteurs. Hieronder bespreken we enkele kernvariabelen van het systeem, alsmede de ‘fit’ van het model.
Productenprijsindex (PPI)
De producentenprijsindex meet de prijzen van industriële goederen die bedrijven zelf betalen of in rekening brengen aan andere bedrijven. De index wordt berekend aan de hand van de inkoop door groothandelsbedrijven. Een oplopende PPI vertaalt zich niet één-op-één door in hogere consumentenprijzen. In hoeverre ondernemers hogere kosten doorprijzen aan de consument hangt onder andere af van de markt waarin de ondernemer opereert en de tijdelijkheid van de hogere kosten. In een sterk concurrerende markt is de ruimte om door te prijzen zonder marktaandeel te verliezen kleiner dan in een oligopolie waarin enkele bedrijven prijszetter zijn (zie ook deze studie van Weber en Wasner, 2023).
Dienstenprijsindex (DPI)
De dienstenprijsindex geeft de ontwikkeling weer van de prijzen van diensten die Nederlandse bedrijven leveren op zowel de binnenlandse als de buitenlandse markt. Hierbij gaat het onder meer om vervoersdiensten, horeca, ICT, financiële diensten, technische, wetenschappelijke en administratieve diensten. Wijzigingen in btw-tarieven zijn via dummyvariabelen separaat opgenomen in het model.
Lonen
De cao-uurlonen reageren met een aanzienlijke vertraging op de ontwikkeling van de inflatie. Dit is in lijn met het belangrijke onderzoek van Blanchard (1986), dat aantoonde dat bij een vraagschok een aanpassingsproces ontstaat waarin lonen en prijzen elkaar opvolgen tot het nieuwe evenwicht is bereikt. Door vervolgens aan te nemen dat lonen en prijzen zich niet tegelijkertijd en/of niet in dezelfde frequentie aanpassen – denk aan de jaarlijkse cao-ronde – liet hij zien dat er ook een langdurig proces van loon- en prijsaanpassingen kan plaatsvinden door de tijd, waarbij het reële loon oscilleert, maar lonen en prijzen voortdurend toenemen. Deze gedachte dat lonen en prijzen elkaar voortdurend onderling beïnvloeden, nemen we expliciet mee in onze modellen. Zie figuur 5 in de hoofdtekst voor de verklaring en voorspelling van de lonen conform ons model. Hiermee wordt ook de impact van inflatieverwachtingen expliciet gemaakt in onze voorspellingen, des te meer omdat lonen ook weer de kerninflatie beïnvloeden. We kiezen er niet voor om inflatieverwachtingen apart te modelleren, zoals Erken en De Groot (2021) hebben gedaan, omdat de schaarse langjarige datareeksen over de inflatieverwachtingen niet goed bruikbaar zijn in de huidige periode van exceptioneel hoge inflatie.
Output gap
De laatste kernvariabele die we hier rapporteren, is de output gap. De output gap meet de daadwerkelijke productie van een economie ten opzichte van de potentiële productie. De potentiële productie is de maximale houdbare productie die een economie aankan, gegeven de productiestructuur, de inzet van productiefactoren (grondstoffen, arbeid, kapitaal) en de stand van de technologie. Een economie kan kortstondig boven het potentiële niveau opereren door mensen te vragen over te werken of door onderhoud van productiemiddelen op te schorten. Als de vraag naar goederen en diensten zo hoog is dat bedrijven bij een normale inzet van hun productiecapaciteit niet aan de vraag kunnen voldoen, vergroot dat hun mogelijkheden om prijzen te verhogen. Een positieve output gap is dus inflatoir, terwijl een negatieve output zorgt voor een neerwaartse druk op prijzen. De output gap wordt in onze modellen bepaald door de stand van de conjunctuur, de verandering van de overheidsinvesteringen en de krapte op de arbeidsmarkt.