Onderzoek

Landbouwtransitie: de bijdrage van neveninkomsten

16 november 2023 8:00 RaboResearch

Landbouwbedrijven halen nu 3,3 procent van hun omzet uit neveninkomsten, oftewel 1,1 miljard euro. Deze omzet groeit naar verwachting naar 3,4 tot 5,1 miljard euro in 2030, terwijl de groei uit landbouwactiviteiten achter blijft. Daarmee verandert het verdienmodel van veel land- en tuinbouwbedrijven.

Boerderijwinkel

Neveninkomsten en het verdienmodel in de land- en tuinbouw

De gemiddelde productiewaarde van de land- en tuinbouw bedroeg de afgelopen jaren gemiddeld 32,8 miljard euro per jaar. De waarde bestond voor 31,7 miljard uit de waarde van land- en tuinbouwproducten en voor 1,1 miljard uit andere producten en diensten (zie figuur 1).

Figuur 1: Productiewaarde land- en tuinbouwbedrijven (sectoromzetten gemiddelde 2020-2022, nevenactiviteiten 2020)

de bijgrage van
Bron: Agrimatie, WUR, Rabobank, 2023

Ongeveer 3 op de 10 landbouwbedrijven levert naast landbouwproducten ook producten en diensten anders dan land- en tuinbouwproducten. De omzet van deze nevenactiviteiten bedraagt zo’n 1,1 miljard euro. Dit komt neer op 3,3 procent van de totale omzet van landbouwbedrijven. De omzet uit nevenactiviteiten is verdeeld over boerderijverkoop (verkoop vanaf de boerderij direct aan de consument), zorglandbouw, energie (elektriciteit uit zon en wind, biogas), recreatie, kinderopvang en natuurbeheer (zie figuur 2). Inkomsten uit een tweede baan vallen buiten deze analyse.

Figuur 2: Verdeling van EUR 1,1 miljard neveninkomsten over categorieën (bedragen in miljoen euro, jaar 2020)

de bijgrage van
Bron: WUR, Agrimatie, Rabobank, 2023

Wat opvalt is dat neveninkomsten uit vele verschillende categorieën bestaan. De inkomsten uit het leveren van groene en blauwe diensten, die onder natuurbeheer vallen, is een relatief kleine categorie.

Per nevenactiviteit en binnen nevenactiviteiten zijn er grote verschillen tussen bedrijfsvormen.

Boerderijverkoop is verspreid over alle sectoren. De omzet per bedrijf varieert enorm van enkele duizenden euro’s per jaar tot een half miljoen. Voor de meeste bedrijven is het een neventak, maar voor sommige een volwaardige hoofdtak.

Ook inkomsten uit energie zijn verspreid over alle sectoren. De inkomsten uit energie variëren van enkele duizenden euro’s tot zo’n gemiddeld 30.000 euro per bedrijf in een enkele sector en zijn daarmee veelal neveninkomsten. De inkomsten uit warmtekrachtkoppelingen (WKK’s) in de glastuinbouw is in deze analyse buiten beschouwing gelaten.

Zorglandbouw en agrarische kinderopvang komen vooral voor op grondgebonden bedrijven (melkvee-, overige graasdieren-, en akkerbouwbedrijven). De gemiddelde omzet uit zorglandbouw bedraagt een kwart miljoen euro (zie ook ‘De kansen van zorglandbouw’) en die uit kinderopvang één miljoen euro. Deze activiteiten vormen daardoor veelal een hoofdtak naast het landbouwbedrijf.

Ook recreatie is een activiteit van hoofdzakelijk grondgebonden bedrijven. De gemiddelde omzet bedraagt zo’n 70.000 euro per bedrijf. Recreatie is dus veelal een nevenactiviteit.

Agrarisch natuurbeheer is bij uitstek een activiteit van grondgebonden bedrijven. De gemiddelde omzet bedraagt 7.000 euro per bedrijf en daarmee is agrarisch natuurbeheer veelal een relatief kleine nevenactiviteit.

Alle markten die ondernemers bedienen met nevenactiviteiten groeien relatief sterk. Veel van de nevenactiviteiten dragen daarnaast bij aan gebiedsdoelen zoals:

    bescherming landschap economische ontwikkeling van het buitengebied bescherming van het woon- en leefklimaat behoud van beeldkwaliteit van erven en bebouwing voorkomen leegstand

Gemeenten faciliteren deze activiteiten daarom doorgaans graag. Nevenactiviteiten die strijdig zijn met gebiedsdoelen maken minder kans, omdat gemeenten die activiteiten willen concentreren op daarvoor bestemde bedrijventerreinen.

Nevenactiviteiten brengen in 2030 5,1 miljard op

De omzet uit nevenactiviteiten groeit snel. Gemiddeld groeide deze in de periode 2010-2020 met 10 procent per jaar. De omzet uit productie van land- en tuinbouwproducten groeide in dezelfde periode met slechts 1,6 procent per jaar. Om een beeld te krijgen van de bijdrage van toekomstige inkomsten uit nevenactiviteiten aan het verdienmodel van de landbouw hebben we gepoogd een inschatting te maken van de inkomsten uit nevenactiviteiten in 2030 (zie tabel 1).

We verwachten op basis van historische trends dat de inkomsten uit nevenactiviteiten in 2030 optellen tot ruwweg 5,1 miljard euro. In een alternatief scenario met de helft minder groei bij boerderijverkoop, zorglandbouw, kinderopvang en recreatie, groeien nevenactiviteiten tot 3,4 miljard euro.

Tabel 1: Verwachte groei inkomen uit nevenactiviteiten in de landbouw

De bijdrage van neveninkomsten: Nieuwe denkrichtingen in het Nederlandse landbouwbeleid
Bron: WUR, Agrimatie, concept landbouwakkoord, Rabobank, 2023 * Voor boerderijverkoop, zorglandbouw, kinderopvang en recreatie hebben we de groei van de periode 2010-2020 doorgetrokken naar de periode 2020-2030. Voor de inkomsten uit recreatie hebben we het effect van corona in het jaar 2020 geëlimineerd. Voor de inkomsten uit energie is een ruwe inschatting dat deze inkomsten verder stijgen van zo’n 200 miljoen euro in 2022 naar zo’n één miljard euro in 2030. Dit bedrag is exclusief de glastuinbouw. Voor de toekomstige inkomsten uit agrarisch natuurbeheer zijn we uitgegaan van de bedragen die waren opgenomen in het conceptlandbouwakkoord onder de noemer ‘structurele jaarlijkse kosten beheer en ecosysteemdiensten’. De bedragen zijn: 252 miljoen euro vergoedingen per jaar voor extra areaal van 180.000 hectare agrarisch natuur en landschapsbeheer (ANLB), 80 miljoen euro per jaar compensatie voor waterpeilverhoging op 80.000 hectare veenweide, 54 miljoen euro per jaar voor beheer nieuwe landschapselementen en 28 miljoen euro per jaar voor vergoedingen buffering Natura2000 gebieden. In totaal komt dat neer op 414 miljoen euro per jaar bovenop de huidige uitgaven aan natuur en landschapsbeheer. Eenmalige vergoedingen voor aanleg van landschapselementen op landbouwgrond zijn hier buiten beschouwing gelaten, omdat deze vergoedingen niet zozeer inkomsten voor ondernemers betreffen, maar vergoedingen voor te verrichten investeringen. Overigens zijn de berekende benodigde bedragen in het Aanvalsplan landschap, het Aanvalsplan grutto en het Actieplan akkervogels nog iets hoger dan hier genoemd.

Verdienmodel verandert

Nevenactiviteiten worden in de toekomst belangrijker en de markt is daarvan de grootste aanjager, niet de overheid.

Verdienmodel verandert door snelgroeiende neveninkomsten

De verwachte omzet uit neveninkomsten in 2030 bedraagt zo’n 11-16 procent van de huidige productiewaarde van de land- en tuinbouw. De groei van de productiewaarde van land- en tuinbouwproducten is naar verwachting beperkt. Nevenactiviteiten worden daarmee een belangrijker onderdeel van het verdienmodel van meerdere agrarische ondernemers.

Het aandeel van nevenactiviteiten verschilt wel per sector. Met name de grondgebonden sectoren – melkveehouderij en akkerbouw – hebben de beste kansen om te profiteren van deze groei, omdat de bedrijfsmiddelen op deze bedrijven beter te combineren zijn met de meeste nevenactiviteiten.

De kansen op neveninkomsten verschillen ook per regio.

    Rondom Natura2000-gebieden en in veenweidegebieden is de kans op inkomsten uit natuurbeheer groter. Rondom steden zijn er meer kansen op inkomsten uit boerderijverkoop, zorglandbouw en kinderopvang. De kans op inkomsten uit recreatie zijn afhankelijk van de aantrekkelijkheid van de regio voor recreanten. De kans op inkomsten uit energie hangt af van het beschikbare dakoppervlak en van beschikbare grond met toestemming voor zonneweides. Ook de mogelijkheden om windmolens te plaatsen of biogas te produceren en lokaal te verwaarden zijn bepalend. Deze mogelijkheden hangen af van zowel fysieke omstandigheden, lokale regelgeving als van de problematiek rondom netcongestie.

De markt is grotere aanjager van neveninkomsten dan overheid

In 2030 zal zo’n 80 tot 90 procent van de neveninkomsten komen uit marktgerichte activiteiten. De inkomsten uit door de overheid gesubsidieerde groene en blauwe diensten – het agrarisch natuurbeheer – stijgen eveneens, maar het aandeel daarvan in neveninkomsten blijft beperkt tot 10-20 procent. Het in het conceptlandbouwakkoord beoogde bedrag van bijna 500 miljoen euro komt overeen met zo’n 5 procent van de productiewaarde van de grondgebonden sectoren, die hier waarschijnlijk het meeste aanspraak op kunnen maken.

Conclusie

De groei van neveninkomsten kan de transitie in de landbouw mede faciliteren. Zoals eerder aangehaald, staat de land- en tuinbouw voor de opgave om het beslag op het milieu fors te verlagen. In sommige situaties moet daarom de omvang van de productie omlaag en in veel gevallen kan de productie op een locatie niet groeien. Als ondernemers de potentie van neveninkomsten weten te benutten, kan tenminste een deel van de ondernemers de teruggang aan omzet uit landbouwproducten compenseren met nevenactiviteiten. Dit geldt met name voor grondgebonden bedrijven, zoals de melkveehouderij en de akkerbouw. Deze bedrijven moeten waarschijnlijk wel meerdere nevenactiviteiten ontwikkelen, omdat één nevenactiviteit slechts beperkt bijdraagt aan de sector als geheel.

Over de serie Landbouwtransitie

De Nederlandse land- en tuinbouw staat voor de opgave om het beslag op het milieu fors verder te verlagen. Diverse maatregelen in zowel nationaal als EU-beleid maken deze concreet. De opgave roept meerdere vragen op voor agrarisch ondernemers. Welke ruimte is er bijvoorbeeld nog voor land- en tuinbouw in Nederland? Welke bedrijfstypen passen bij welke gebieden? Hoe zit het met het verdienvermogen nu en in de toekomst? Wat voor beleid draagt bij aan het realiseren van milieu-ambities én geeft perspectief aan ondernemers? Wie betaalt de extra kosten van de ondernemer? Wat mag verwacht worden van de consument?

Het conceptlandbouwakkoord en het regeerakkoord van het demissionaire kabinet schetsen – ondanks dat beide geen formele status meer hebben – de denkrichtingen van politici en de sector voor antwoorden op deze vragen. In een reeks artikelen verkennen we deze richtingen. De artikelen dienen als input voor vormgeving van toekomstig beleid. Dit is het derde artikel uit de reeks.

Eerder verschenen: