Update
Inflatiemonitor Nederland 2024Q2: mogelijk tweede termijn Trump zorgt voor opwaartse inflatierisico’s
We verwachten in 2024 een gemiddelde inflatie van 2,6 procent. In een alternatief scenario met importtarieven van Trump komt de inflatie in 2025 en 2026 hoger uit.
In het kort
Over de inflatiemonitor
De hoge inflatie domineerde de afgelopen twee jaar het economische nieuws. Hoge inflatie, oftewel een sterke stijging van het gemiddelde prijspeil, kan de koopkracht van huishoudens uithollen en zorgt voor economische onzekerheid, wat invloed kan hebben op de investeringsbeslissingen van het bedrijfsleven. Vanwege de afgenomen volatiliteit in de inflatie hebben we de frequentie van de inflatiemonitor teruggebracht tot een keer per kwartaal. Voor meer informatie over onze methodologie om de Nederlandse inflatie te voorspellen verwijzen we naar de bijlage bij een eerdere inflatiemonitor.
In deze publicatie bespreken we allereerst het totaalbeeld voor de inflatie in april en de verwachtingen voor de komende periode. Daarna staan we stil bij de mogelijk toenemende handelsspanningen tussen de Verenigde Staten en Europa als risico voor de Nederlandse inflatie in 2025 en 2026. Vervolgens gaan we meer gedetailleerd in op de onderliggende componenten van de inflatie: 1) energie, 2) voedsel en 3) de kerninflatie. We sluiten deze inflatiemonitor af met een korte paragraaf over de (reële) loonontwikkelingen.
Totaalbeeld: flashcijfer voor april en inflatieverwachtingen
Het voorlopige inflatiecijfer van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) voor april 2024 kwam uit op 2,6 procent (zie figuur 1). Dit betekent dat het gemiddelde consumentenprijspeil in april van dit jaar 2,6 procent hoger lag dan in dezelfde maand in 2023. Het cijfer was lager dan onze eigen inflatieverwachting voor april van 2,8 procent (j-o-j). De oplopende prijzen van diensten (met 4,3 procent in april) blijven met 1,9 procentpunt de grootste bijdrage leveren aan het totale inflatiecijfer (zie tabel 1). Dit hangt uiteraard samen met de sterk stijgende loonkosten. Wel was de diensteninflatie een stuk lager dan in maart (5,3 procent). Deels komt dit doordat Pasen dit jaar vroeg viel (zie passage over het Paaseffect verderop in de monitor).
Inflatieverwachtingen
Ondanks een sterke daling van de inflatie in april houden we onze inflatieverwachting voor heel 2024 gelijk op 2,6 procent (zie tabel 2). We hebben de verwachting voor de kerninflatie weliswaar neerwaarts bijgesteld naar 2,5 procent (was 2,8 procent), maar hier staat een opwaartse bijstelling tegenover van de energieprijsinflatie. De belangrijkste reden hiervoor is dat we hogere olie- en gasprijzen verwachten tegen de achtergrond van toegenomen geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten. Ook hebben we de voedselprijsinflatie licht verhoogd naar gemiddeld 3,0 procent voor 2024 (was 2,8 procent) en 2,7 procent in 2025 (was 2,6 procent). Dit heeft te maken met het effect van hogere accijnzen en verbruiksbelastingen op de prijsontwikkeling van de voedselcomponent in het consumentenmandje.
Verder vooruitkijkend zien we een reëel risico dat de inflatie in 2025 en 2026 hoger uitpakt dan waar we momenteel nog van uitgaan (respectievelijk 2,0 en 2,1 procent). Op basis van de huidige opiniepeilingen gaan we er namelijk vooralsnog van uit dat Donald Trump de Amerikaanse presidentsverkiezingen in november wint. In dat scenario moeten Europa en China serieus rekening houden met nieuwe Amerikaanse protectionistische handelsmaatregelen.
Mogelijke tweede termijn Trump zorgt voor opwaartse inflatierisico’s in 2025 en 2026
Onze US-strategist Philip Marey gaat er op basis van de huidige opiniepeilingen vooralsnog van uit dat Donald Trump de Amerikaanse presidentsverkiezingen in november wint. Dat heeft brede beleidsrepercussies die we ook moeten meenemen in onze economische ramingen, waaronder de inflatieramingen. Het handelsbeleid van Trump als 47ste president van de VS zal immers een geheel ander karakter hebben dan wanneer Joe Biden een tweede termijn zeker weet te stellen. Trump heeft vorig jaar al geopperd om een generiek Amerikaans importtarief in te willen stellen van 10 procent op Europese importen. Op Chinese goederen zou hij zelfs nog een veel hoger tarief willen heffen van 60 procent. Hoewel je Trumps dreigementen vaak met een korrel zout moet nemen, moeten we niet vergeten dat hij tijdens zijn eerste termijn vaak wel de daad bij het woord heeft gevoegd en een vrij vergaande protectionistische beleidsagenda heeft geïmplementeerd. Deze is grotendeels nog steeds van kracht (zie dit overzicht van het Peterson Institute for International Economics).
Om een indicatie te krijgen van de effecten van nieuwe Amerikaanse protectionistische maatregelen hebben we een scenario berekend waarin we uitgaan van een generiek Amerikaans importtarief van 5 procent op alle buitenlandse goederen. Canada en Australië zijn hierbij uitgezonderd. We gaan er van uit dat de hogere tarieven ergens halverwege 2025 van kracht worden. Verder nemen we aan dat landen die het Amerikaanse importtarief raakt dit vergelden door een eigen generiek importtarief op Amerikaanse goederen. Daarbij voert de EU – vanwege de importafhankelijkheid van energie uit het buitenland – geen tarieven in op de import van vloeibaar gas (LNG) uit de VS.
Box 1: Modelleren van de economische effecten van protectionistisch beleid met NiGEM
We hebben de impact van een algemeen Amerikaans tarief van 5 procent (plus vergelding door de getroffen landen) doorgerekend met het wereldhandelsmodel NiGEM. Hierin zijn de handelsprijzen belangrijke determinanten van de hoeveelheid export en import van een land. Importtarieven verhogen de importprijzen, en verlagen daarmee de hoeveelheid import. Dit zorgt voor lagere exporten bij handelspartners. Het is mogelijk om in de zogenoemde tariff version van NiGEM voor de VS wederzijdse bilaterale handelstarieven op te leggen. De opbrengst van de importtarieven sluizen overheden terug naar de bevolking via lagere belastingtarieven. Dit kan echter niet voorkomen dat er economische schade resulteert: de welvaartswinst van de internationale handel neemt af, en daarmee de totale economische welvaart. Per saldo worden producten en diensten duurder dan zonder tarieven, ook na terugsluis van de tariefopbrengsten.
De doorrekening van het hierboven geschetste scenario laat zien dat de inflatie in Nederland in dat geval in 2025 uitkomt op gemiddeld 2,4 procent (in plaats van 2,0 procent) en op 2,7 procent in 2026 (in plaats van 2,1 procent). Figuur 2 laat zien dat de inflatie in sommige maanden eind 2025 en begin 2026 zelfs in de richting van de 3 procent (j-o-j) gaat en dat het verschil met het basispad in deze periode rond de 1 procentpunt bedraagt. We benadrukken dat de effecten in dit scenario nu nog geen onderdeel uitmaken van ons officiële basispad voor de Nederlandse inflatie, maar sluiten niet uit dit binnenkort naar boven te moeten bijstellen.
Energieprijzen stijgen weer
Op 13 april vuurde Iran meer dan 300 drones en raketten af op Israël als vergelding voor een eerdere Israëlische aanval op een Iraanse ambassade in Damascus. Israël heeft naar eigen zeggen 99 procent van de projectielen weten te onderscheppen en vervolgens nog enkele beperkte vergeldingsaanvallen uitgevoerd op Iran. Maar van grootschalige militaire operaties is aan beide zijden daarna geen sprake meer geweest. Niettemin blijven de geopolitieke spanningen in het Midden-Oosten bijzonder hoog en is verdere escalatie een reëel risico.
Ook op de groothandelsmarkten voor olie en gas waren de toegenomen geopolitieke spanningen zichtbaar. De TTF-gasprijs steeg van 23 euro per megawattuur op 23 februari naar 33 euro op 16 april. Ook de olieprijs steeg voorafgaand aan de aanval van Iran al boven de 90 dollar per vat, maar ligt daar inmiddels weer iets onder.
Tegen de achtergrond van de opgelopen spanningen hebben we zowel de gas- als de olieprijsvoorspelling verhoogd (zie figuur 3 en 4). Overigens speelt bij de TTF-prijs ook nog mee dat de energiesector in Azië de vraag naar LNG zal opstuwen, wat zorgt voor een verder opwaarts effect op de gasprijs. De hogere olie- en gasprijzen zorgen ervoor dat we in onze ramingen voor Nederland de energieprijsinflatie voor 2024 hebben verhoogd naar gemiddeld 2,6 procent (was eerder 1,3 procent).
Dure benzine is niet duurder dan normaal
De effecten van een hogere olieprijs merken consumenten vooral aan de pomp. De prijs voor een liter benzine is sinds december vorig jaar met 18 cent gestegen naar 2,08 euro per liter. De prijs voor een liter diesel is in diezelfde periode met 8 cent toegenomen naar 1,81 euro. Al sinds begin februari schommelt de diesel rondom dit prijsniveau.
Hoewel de prijs voor een liter benzine weer langzaamaan in de richting van de historische hoge niveaus van begin 2022 klimt, is de benzineprijs in de afgelopen dertien jaar niet veel harder gestegen dan de gemiddelde inflatie. Dit strookt wellicht minder met de gevoelsinflatie die menigeen zal ervaren bij het tanken. Uit figuur 5 blijkt ook dat de reële prijs voor een liter benzine – los van de uitschieter begin 2022 – grofweg tussen de 1,75 euro en 2,40 euro per liter schommelt.
Daarbij moeten we wel zeggen dat de prijs ongeveer 21 cent per liter hoger was geweest als een meerderheid in de Tweede Kamer niet in september vorig jaar had besloten om tot in ieder geval het einde van dit jaar een streep te zetten door de per 1 januari 2024 geplande accijnsverhoging.
Uit de voor inflatie gecorrigeerde dieselprijs zijn vergelijkbare conclusies te trekken als bij de benzineprijs, zoals is te zien in figuur 6. Al zit de dieselprijs inmiddels wel (ruim) boven de gemiddelde reële dieselprijs van 1,73 euro per liter.
Boodschappenprijzen lopen weer op; overheid doet duit in het zakje
Alle reclameslogans van supermarktketens die zeggen dat ‘de prijzen van honderden producten blijvend zijn verlaagd’ ten spijt is de snelle raming van het CBS voor voedingsmiddelen weer opgelopen. De boodschappen zijn afgelopen maand 3,2 procent duurder geworden dan april vorig jaar. In maart bedroeg de inflatie nog 2,8 procent.
Een belangrijk deel van de prijsstijging is toe te rekenen aan de overheid. Eerder zagen we al dat de per 1 januari 2024 verhoogde bijzondere verbruiksbelasting op niet-alcoholische dranken en hogere accijnzen op alcoholische dranken een flinke impact hadden op de consumentenprijzen. Per 1 april van dit jaar zijn daar de hogere accijnzen voor tabak bijgekomen. Grofweg 20-25 procent van de totale voedingsprijsinflatie in april is toe te rekenen aan de overheidsmaatregelen in deze productcategorieën.
Maar ook op andere supermarktschappen zien we prijsstijgingen. Alleen al in de afgelopen vier weken gingen de prijzen van bijvoorbeeld zuivelvervangers, aardappelschijfjes, kip en drop met 1 tot 2 procent omhoog. Er zijn zeker ook prijsdalingen, maar die zijn minder groot en in een beperkter aantal categorieën. Zuivel is in maart (opnieuw) hofleverancier als het op prijsverlagingen aankomt. Kijken we een jaar terug, dan zijn het de zuivelcategorieën die het meest in prijs zijn gedaald. De hogere bijzondere verbruiksbelasting is goed terug te zien in de top-5 van stijgers (zie tabel 3).
Geen redenen om aan te nemen dat voedingsprijsinflatie veel daalt
Voor heel 2024 verwachten we een voedingsprijsinflatie van 3,0 procent. Ook volgend jaar stijgen de boodschappenprijzen naar verwachting met ruwweg dit percentage. Naast de impact van belastingen en accijnzen spelen ook stijgende grondstofprijzen een rol. Zo zijn de wereldmarktprijzen van bijvoorbeeld cacao en koffie in de eerste vier maanden van het jaar flink opgelopen. Door weersomstandigheden en Russische aanvallen op havenstad Odessa heeft de graanprijs de weg omhoog weer gevonden. Minder aanbod van melk in Europa draagt bij aan een voorzichtig herstel van de melkprijs, dus de prijsdruk in de zuivelcategorieën ebt naar verwachting langzaam weg.
Naast hogere grondstofprijzen door factoren als het weer of alle geopolitieke onzekerheden (Oekraïne, Trump, Rode Zee) zullen veel Nederlandse voedingsmiddelenproducenten dit jaar ook de nodige extra kosten voor personeel, energiebelastingen en duurzaamheidsmaatregelen zoals de CSRD-rapportageplicht voor hun kiezen krijgen. Veel ruimte voor prijsverlagingen naar de consument is er dus niet.
Kerninflatie lager dan verwacht
De kerninflatie kwam in april uit op 2,3 procent (j-o-j). Dat is weer aanzienlijk lager dan het percentage van 3,1 in maart, toen er plotseling een einde kwam aan de dalende trend in de kerninflatie (in februari bedroeg deze nog 2,7 procent). Het is ook lager dan de door ons verwachte kerninflatie van 2,7 procent voor april.
Vroeg Pasen stuwde kerninflatie in maart
Voor april is een decompositie van de kerninflatie naar productcategorieën helaas nog niet beschikbaar. Als we kijken naar maart is het opvallend dat liefst 1,2 procentpunt van de kerninflatie in die maand (van 3,1 procent) kan worden toegeschreven aan prijsstijgingen in de horeca. De belangrijkste oorzaak hiervan waren flink duurdere hotelkamers en vakantiehuisjes. Accommodaties waren ruim 15 procent duurder dan in maart 2023. Dit is de sterkste prijsstijging sinds oktober 2022 (zie figuur 8).
De sterke prijsstijging in de horeca kwam vooral doordat het Paasweekend dit jaar grotendeels in maart viel, waar dat vorig jaar april was. Dit betekent dat de hoge prijzen die hotels en vakantieparken tijdens het populaire Paasweekend rekenen in het inflatiecijfer van maart dit jaar zijn vergeleken met de goedkopere maand maart zonder Pasen vorig jaar. Daar staat tegenover dat de prijs voor accommodaties in april van dit jaar naar verwachting niet veel hoger en mogelijk zelfs lager is ten opzichte van de dure Paasmaand april vorig jaar. Dit blijkt ook uit het kerninflatiecijfer voor april, dat met 2,3 procent beduidend lager is dan vorige maand.
Dat Pasen in twee achtereenvolgende jaren deels in een andere maand valt, zorgt voor een extra effect van 0,2 procentpunt op de kerninflatie. Als we het inflatiecijfer voor maart zouden corrigeren voor dit zogenaamde Paaseffect, dus dat Pasen het ene jaar in maart valt en het andere jaar in april, kwam de kerninflatie in maart uit op 2,9 procent. Nog steeds wel iets hoger dan in februari, maar aanzienlijk lager dan het officiële ongecorrigeerde kerninflatiecijfer van 3,1 procent in maart. Voor april geldt juist het omgekeerde. De kerninflatie gecorrigeerd voor het Paaseffect komt deze maand uit op 2,5 procent, hoger dan de officiële kerninflatie in april van 2,3 procent.
Verder vooruitkijkend verwachten we voor heel 2024 een gemiddelde kerninflatie van 2,5 procent. In 2025 en 2026 zwakt deze naar verwachting af naar 2,3 en 2,1 procent. Dit komt ook doordat de loongroei de komende periode langzaam aan kracht zal inboeten.
Lonen blijven achter bij inflatietempo
Ondanks dat de maandelijkse loongroei een stuk hoger ligt dan de inflatie, maskeert dit dat de loonontwikkeling op macroniveau inmiddels weer duidelijk achterblijft bij de prijsontwikkeling. Dat wordt duidelijk wanneer we de cao-lonen en prijzen niet in mutaties, maar in niveaus tegen elkaar afzetten (zie figuur 9). Was de discrepantie tussen de lonen en prijzen in januari 2024 teruggelopen tot -1,9 procent, momenteel zit het verschil waarschijnlijk tussen de -3,5 en -4,0 procent en we verwachten dat dit in mei oploopt naar -4,3 procent.
Om het koopkrachtverlies door de hoge inflatie van de afgelopen tijd op macroniveau goed te maken, zijn er dus nog verdere loonsverhogingen nodig. Belangrijk is het wel om te onderstrepen dat de mate waarin lonen verder kunnen stijgen uiteraard sterk verschilt van bedrijfstak tot bedrijfstak en daarbinnen van bedrijf tot bedrijf.