Onderzoek

Kostgeld betalen niet ongewoon onder thuiswonende jongvolwassenen

18 april 2025 6:30 RaboResearch
Downloaden

Van de thuiswonende 18- tot en met 30-jarigen betaalt 40% mee aan de huishoudelijke uitgaven, ook wel kostgeld genoemd. Vooral oudere thuiswoners en thuiswoners met een hoger inkomen betalen vaker kostgeld. Ook de woonsituatie van ouders lijkt een rol te spelen: kinderen van huurders betalen vaker kostgeld dan de inwonende kinderen van huiseigenaren.

Moeder en zoon eten staand in de keuken.

Jongvolwassenen wonen langer thuis dan vroeger, blijkt uit cijfers van het CBS (zie figuur 1). In een eerdere publicatie lieten we zien dat de woningnood hierin een rol lijkt te spelen, en dat een deel van de thuiswoners schaamte ervaart over hun woonsituatie. In deze publicatie kijken we naar kostgeld: dragen thuiswoners bij aan de huishoudelijke uitgaven? Daarvoor gebruiken we dezelfde enquête onder 1.602 Nederlanders van 18 tot en met 30 jaar, waarvan 631 respondenten bij hun ouders wonen.

Figuur 1: Aandeel thuiswoners toegenomen

Aandeel thuiswoners toegenomen
Bron: CBS, bewerking RaboResearch 2025

Van de thuiswoners betaalt 23% een vast bedrag aan kostgeld; 17% een wisselend bedrag

In de enquête vroegen we aan thuiswoners of zij meebetalen aan de huishoudelijke uitgaven van hun ouders of verzorgers (ook wel kostgeld genoemd), en of dit een vast of wisselend bedrag is. Van alle thuiswoners betaalt 60% niet mee aan de huishoudelijke uitgaven; 23% zegt elke maand een vast bedrag aan kostgeld te betalen, en 17% draagt elke maand een wisselend bedrag bij (zie figuur 2). In totaal geeft 40% van de thuiswoners dus aan dat zij bijdragen aan de huishoudelijke uitgaven. We hebben niet gevraagd naar de hoogte van het kostgeld. Ook weten we niet bij wie het initiatief voor het betalen van kostgeld ligt: het kan zijn dat ouders dit aan hun inwonende kind vragen, maar het is ook mogelijk dat kinderen het zelf aanbieden.

Figuur 2: Kostgeld komt vaak voor

Kostgeld komt vaak voor
Bron: RaboResearch 2025

Kostgeldbetalers zijn ouder, hebben een hoger inkomen en hun ouders hebben vaker een huurwoning

In figuur 3 is te zien dat het wel of niet betalen van kostgeld sterk samenhangt met een aantal persoonlijke kenmerken. Zo betaalt 65% van de thuiswoners tussen de 25 en 30 jaar kostgeld, tegenover 34% van de 18- tot en met 24-jarigen. Ook is te zien dat thuiswoners die geen opleiding (meer) volgen vaker kostgeld betalen dan thuiswoners die nog in de schoolbanken zitten. En wie weinig inkomen heeft, draagt minder vaak bij aan de huishoudelijke uitgaven dan thuiswoners die meer verdienen.

Veel van deze kenmerken zijn met elkaar verweven: wie al klaar is met een opleiding is meestal ouder, werkt meer uren en heeft vaker een (hoger) inkomen. Dat maakt het lastig om te zeggen of het hun leeftijd is die ervoor zorgt dat oudere thuiswoners vaker kostgeld betalen dan jongere thuiswoners, of dat zij vaker kostgeld betalen omdat ze meer werken en een hoger inkomen hebben. Met statistische analyse kunnen we deze verwevenheid ontwarren. Daardoor kunnen we per kenmerk – bijvoorbeeld leeftijd – zien wat de kans is dat iemand kostgeld betaalt, wanneer de andere persoonlijke kenmerken – zoals inkomen – constant worden gehouden.

Figuur 3: Bijdrage aan de huishoudelijke kosten naar kenmerk

Bijdrage aan de huishoudelijke kosten naar kenmerk
Bron: RaboResearch 2025

Uit deze analyse blijkt dat de verschillen tussen groepen kleiner worden (zie figuur 4). Zo betalen oudere thuiswoners weliswaar nog steeds significant vaker kostgeld dan jongere thuiswoners, maar dat was 1,9 keer zo vaak en wordt – wanneer de andere kenmerken constant blijven – nog maar 1,4 keer zo vaak. Verder zien we dat mannen vaker kostgeld betalen dan vrouwen, dat thuiswoners met een grotere baan vaker bijdragen aan de huishoudelijke uitgaven dan thuiswoners met een kleine baan, en dat ook jongvolwassenen met een hoger inkomen vaker kostgeld betalen dan thuiswoners met een lager inkomen.[1] Thuiswoners die een voltijdopleiding volgen, betalen iets minder vaak kostgeld dan thuiswoners die geen voltijdopleiding volgen, maar dat verschil is niet statistisch significant.

Tot slot is er een sterke en significante relatie met het eigenwoningbezit van de ouders: inwonende kinderen van huurders betalen 1,9 keer zo vaak kostgeld als de inwonende kinderen van huiseigenaren. Uit het Woononderzoek Nederland van het CBS en Ministerie van VRO weten we dat huiseigenaren gemiddeld genomen een hoger inkomen[2], relatief lagere woonlasten en meer spaargeld hebben dan huurders met een vergelijkbare leeftijd en huishoudsamenstelling. Uit eerder enquête-onderzoek weten we bovendien dat huurders meer moeite hebben met rondkomen dan huiseigenaren (hoewel er ook huiseigenaren zijn met minder goede financiën). Daardoor zou kostgeld van inwonende kinderen kunnen bijdragen aan de financiën van de ouders. Bijvoorbeeld in situaties waarbij het inwonen van een volwassen kind ertoe leidt dat ouders worden gekort op uitkeringen of toeslagen, zoals de huurtoeslag.

[1] Al deze verschillen zijn statistisch significant op tenminste 5%.

[2] Dat heeft onder meer te maken met inkomenseisen in de sociale huursector.

Figuur 4: Kostgeld naar kenmerken, waarbij de andere kenmerken constant worden gehouden

Kostgeld naar kenmerken, waarbij de andere kenmerken constant worden gehouden
Noot: het betreft hier gemiddelden gecontroleerd voor verschillen in achtergrondkenmerken (zie lopende tekst en de Onderzoeksverantwoording). De dunne lijnen tonen het 95 procent betrouwbaarheidsinterval. Bron: RaboResearch 2025

Kostgeldbetalers staan er financieel minder goed voor

Kostgeld is een afruil tussen de financiën van het kind en de ouders. Ten opzichte van de situatie zonder kostgeld houdt het kind minder geld over en de ouders meer. In dit onderzoek hebben we thuiswoners gevraagd naar hun eigen financiën. Behalve het eigenwoningbezit hebben we geen informatie over de financiën van de ouders. We kunnen daarom slechts de helft van de afruil inzichtelijk maken, namelijk de relatie tussen kostgeld en de financiën van het thuiswonende kind.

Het valt te verwachten dat thuiswoners die kostgeld betalen minder geld overhouden en daardoor minder goede financiële uitkomsten hebben dan vergelijkbare thuiswoners die geen kostgeld betalen. De resultaten laten inderdaad zien dat de financiën van kostgeldbetalers op veel fronten minder goed zijn. Zo is de kans dat zij financiële stress ervaren groter. De kans dat ze geld overhouden, is juist kleiner. Ook de kans dat ze meer dan 2.500 euro spaargeld hebben, is kleiner, terwijl de kans groter is dat ze een studieschuld hebben. Daarnaast zeggen thuiswoners die kostgeld betalen vaker te maken te hebben gehad met problemen door geldgebrek, zoals rekeningen te laat betalen of niet kunnen pinnen.[3]

We hebben deze analyses gedaan met logistische regressie-analyses waarbij we controleren voor een aantal achtergrondkenmerken van de respondent die net als het betalen van kostgeld van invloed kunnen zijn op de financiën. Uitgebreidere toelichting op deze analyses en alle uitkomsten staan in appendix A. De resultaten laten correlaties zien en het is daardoor niet mogelijk om vast te stellen dat het betalen van kostgeld werkelijk leidt tot slechtere financiën. Het is bijvoorbeeld mogelijk dat een deel van de thuiswoners die kostgeld betalen ook op andere vlakken minder (financiële) steun ontvangt van de ouders.

[3] Al deze verschillen zijn statistisch significant op tenminste 5%.

Figuur 5: Geldzaken van kostgeld-betalers vs. niet-kostgeld-betalers

Geldzaken van kostgeld-betalers vs. niet-kostgeld-betalers
Noot: het betreft hier gemiddelden gecontroleerd voor verschillen in achtergrondkenmerken (zie lopende tekst en de Onderzoeksverantwoording). De dunne lijnen tonen het 95 procent betrouwbaarheidsinterval. Statistische significantieniveaus zijn aangegeven met asterisks: * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001. Bron: RaboResearch 2025

Conclusie en discussie

Nu meer jongvolwassenen bij hun ouders wonen, is het interessant om te peilen welk deel van hen kostgeld betaalt. Onze resultaten laten zien dat het betalen van kostgeld niet ongewoon is, want 40% van de jongvolwassen thuiswoners zegt elke maand een wisselend of vast bedrag bij te dragen aan de huishoudelijke uitgaven van hun ouders of verzorgers. Vooral oudere thuiswoners, thuiswoners met een hoger inkomen en de kinderen van huurders betalen vaker kostgeld.

Het valt te verwachten dat kostgeld invloed kan hebben op de geldzaken. Het betalen van kostgeld is immers een afruil tussen de financiën van de kinderen en de financiën van de ouders: het kind dat kostgeld betaalt, houdt minder geld over. En ouders die kostgeld ontvangen, houden meer geld over dan in een identieke situatie zonder kostgeld.

In dit onderzoek richten we ons op de financiën van de kinderen. Onze resultaten laten zien dat de financiën van thuiswoners die kostgeld betalen op veel vlakken minder goed zijn dan die van thuiswoners die geen kostgeld betalen. Zo ervaren zij vaker financiële schaarste en stress, is de kans kleiner dat ze geld overhouden, hebben ze vaker een studieschuld en is de kans groter dat ze te maken hebben met zaken als roodstand door geldgebrek. Deze resultaten laten correlaties zien, geen causale verbanden.

We kunnen met het onderzoek bovendien niet inzichtelijk maken welke rol kostgeld speelt in de financiën van de ouders. Terwijl het goed denkbaar is dat het kostgeld van thuiswonende kinderen daar een belangrijke bijdrage aan kan leveren. Hoewel we de motieven voor het vragen en betalen van kostgeld niet hebben uitgevraagd, suggereert een zoektocht op online forums dat de financiële situatie van de ouders meespeelt in sommige huishoudens (zie bijvoorbeeld deze post, en deze post). Onze resultaten lijken dit te onderbouwen. Zo weten we uit andere statistieken dat huurders er gemiddeld genomen financieel minder goed voor staan dan huiseigenaren (Woononderzoek Nederland, 2021). En in onze eigen resultaten zien we dat inwonende kinderen van huurders veel vaker kostgeld betalen dan inwonende kinderen van huiseigenaren. Dit sluit aan bij bestaand onderzoek dat aantoont dat de financiën van kinderen samenhangt met die van hun ouders (zie bijvoorbeeld deze CPB-studie).

Andere redenen die worden genoemd op de forums zijn onder meer dat ouders ook kostgeld vragen aan hun kinderen om hen de waarde van geld te leren, financiële verantwoordelijkheid bij te brengen, of om voor hen geld opzij te leggen. Welke motieven voor welke huishoudens spelen, vergt nader onderzoek.

Tot slot hebben we in ons onderzoek naar slechts één type overdracht tussen thuiswonende kinderen en hun ouders gekeken, namelijk kostgeld. Maar tussen ouder en kind zijn meer overdrachten denkbaar die invloed kunnen hebben op de financiën, zowel in natura (denk aan advies) als financieel (zoals meebetalen aan verzekeringen en abonnementen, opleidingskosten, andere schenkingen). Hoe kostgeld zich tot zulke andere overdrachten verhoudt, vergt eveneens nader onderzoek.

Appendix A: Onderzoeksverantwoording

Steekproef

1.602 Nederlanders van 18 tot en met 30 jaar hebben de vragenlijst ingevuld van half november 2023 tot en met begin januari 2024. Van hen wonen 631 respondenten (39%) met ouders, schoonouders, grootouders of verzorgers. De steekproef is representatief op leeftijd en geslacht, en is na weging ook representatief op woonstatus (thuiswonend of zelfstandig wonend) voor Nederlanders tussen de 18 en 30 jaar.

Vragen in de enquête en variabelen

Thuiswonend

Om te bepalen welke jongvolwassenen in onze steekproef thuis wonen, is hen eerst gevraagd: ‘Met hoeveel mensen woon je in je woning, inclusief jezelf? Tel iedereen mee die minimaal vier dagen per week bij je woont’. De antwoordschaal liep hier van ‘1, ik woon alleen’ tot ‘Meer dan 10’. Plus een ‘anders, namelijk’.

Wanneer respondenten aangaven dat zij met tenminste één andere persoon wonen, kregen ze als vervolgvraag ‘Met wie woon je in je woning? Het gaat om iedereen die minimaal vier dagen per week bij je woont’. Ondervraagden konden hier kiezen uit ‘ouders/schoonouders/grootouders/verzorgers’, ‘partner’, ‘broers of zussen’, ‘kinderen van jezelf of van je partner (inclusief adoptie- of pleegkinderen)’, ‘neven of nichten’, ‘huisgenoten, anders dan familie’. Plus een ‘anders, namelijk’. Respondenten konden meer opties aanvinken.

Jongvolwassenen die aangeven dat zij met ouders/schoonouders/grootouders/verzorgers wonen, zijn bestempeld als thuiswonend. Een kleine groep thuiswoners, minder dan 5%, woont met de partner bij (schoon)ouders, grootouders of verzorgers. Ook wonen sommige jongvolwassenen met kinderen van zichzelf of de partner bij hun (schoon)ouders of verzorgers. Dit gaat om minder dan 4% in onze steekproef. Omdat deze groepen in onze steekproef klein zijn, doen wij daar geen nadere uitspraken over.

Kostgeld

Om te bepalen of thuiswoners kostgeld betalen, vroegen hen ‘Betaal je mee aan de huishoudelijke uitgaven van je ouder(s)/verzorger(s) (ook wel kostgeld genoemd)?’. De antwoordopties waren ‘Ja, ik ben hieraan elke maand een vast bedrag kwijt’, ‘Ja, ik ben hieraan elke maand een wisselend bedrag kwijt’ en ‘Nee’.

Financiën

De ervaren financiële schaarste en stress vroegen we uit met de verkorte versie van de meetschaal Psychological Inventory of Financial Scarcity (PIFS). De items die we uitvroegen, waren ‘Ik heb vaak te weinig geld’, ‘Ik maak me vaak zorgen over geld’, ‘Ik ben alleen bezig met wat ik nu moet betalen. De rest zie ik later wel’ en ‘Ik heb het gevoel dat ik weinig controle heb over mijn financiële situatie’. We gebruikten een 5-punts Likertschaal lopend van ‘helemaal mee oneens’ tot ‘helemaal mee eens’ met een optie om niet te antwoorden. Deze schaal hebben we teruggebracht tot een binaire variabele: wel of geen financiële schaarste en stress. De géén-stress-en-schaarste-groep antwoordde op alle vier de vragen ‘(helemaal) oneens’. De Cronbach’s alpha is 0,71.

Om te bepalen of een respondent geld overhoudt, vroegen we ‘Welke omschrijving vind je het beste passen bij jouw financiële situatie in de afgelopen 12 maanden?’ De antwoordcategorieën waren ‘Er wordt veel geld overgehouden’, ‘Er wordt een beetje geld overgehouden’, ‘Er kan precies worden rondgekomen’, ‘Er moet spaargeld worden gebruikt’ en ‘Er worden schulden gemaakt’. Respondenten konden ook er ook voor kiezen om geen antwoord te geven. Hiervan hebben we een binaire variabele gemaakt voor geld overhouden, die bestaat uit de respondenten die aangaven dat zij een beetje of veel geld overhouden.

De omvang van het spaargeld vroegen we uit door respondenten zonder partner te vragen hoeveel spaargeld de respondent heeft, en de respondenten met partner te vragen hoeveel spaargeld de respondent en partner samen hebben. Er waren twaalf antwoordopties variërend van ‘Geen spaargeld’ tot ‘€50.001 of meer’. Ook hier konden respondenten ervoor kiezen om geen antwoord te geven. We hebben respondenten op basis van de mediaan ingedeeld in twee groepen: één groep met minder dan 2.501 euro spaargeld, en een groep met 2.501 euro spaargeld of meer.

De omvang van de studieschuld vroegen we uit door respondenten zonder partner te vragen hoe hoog de studieschuld bij DUO op dit moment is, en de respondenten met partner te vragen hoe hoog de studieschuld bij DUO op dit moment van de respondent en partner samen is. Er waren negen antwoordopties variërend van ‘Geen studieschuld’ tot ‘€40.001 of meer’. Ook hier konden respondenten ervoor kiezen om geen antwoord te geven. Op basis van de mediaan hebben we een binaire variabele gemaakt: wel of geen studieschuld.

We vroegen ook of jongvolwassenen een betaalachterstand, lening of andere schuld (niet studieschuld bij DUO of hypotheek) hebben. Voor degenen met partner ging het opnieuw om schulden van de respondent en partner samen. De antwoordopties waren ‘Ja’ en ‘Nee’, en de respondent kon ervoor kiezen om geen antwoord te geven.

Problemen door geldgebrek vroegen we uit door respondenten te vragen in hoeverre ze de afgelopen twaalf maanden te maken hadden met ‘Rekeningen te laat betaald vanwege geldgebrek’, ‘Rood gestaan vanwege geldgebrek’, ‘Online aankopen achteraf betaald vanwege geldgebrek (bijvoorbeeld met Klarna, AfterPay, Riverty, Pay later, creditcard)’ en ‘Vanwege geldgebrek niet kunnen pinnen/geen geld kunnen opnemen’. Respondenten konden antwoorden ‘Ja, 1 of 2 keer’, ‘Ja, 3 keer of vaker’ en ‘Nee’. En opnieuw konden ze ervoor kiezen om geen antwoord te geven. In de analyses in deze studie hebben we per geldprobleem een binaire variabele gemaakt, namelijk of respondenten er wel of niet mee te maken hebben gehad (ongeacht de frequentie waarmee).

Type huis van de ouders

Om het type huis van de ouders te bepalen, gebruiken we de vraag ‘Woon je in een koopwoning of in een huurwoning?’ Daarop konden respondenten antwoorden: ‘Een koopwoning’, ‘Een huurwoning met een maandelijkse huur van €808 of minder (tel hierbij niet mee je kosten voor gas, water en elektriciteit)’, Een huurwoning met een maandelijkse huur van meer dan €808 per maand (tel hierbij niet mee je kosten voor gas, water en elektriciteit)’ of ‘Een huurwoning, hoogte huur onbekend’.

We nemen in dit onderzoek aan dat het antwoord van thuiswoners betrekking heeft op de woning van de ouders. In de analyses voegen we alle huur-antwoorden samen en gebruiken voor type huis een variabele die uit drie categorieën bestaat: koopwoning, huurwoning, type huis onbekend.

Attitudes

Ook de houding van respondenten ten opzichte van geld sparen en geld uitgeven kan invloed hebben op hun financiële uitkomsten. Daarom nemen we hiervoor twee controlevariabelen mee. De eerste is de houding van respondenten rondom sparen en spaargeld. Daarvoor hebben we vijf items samengevoegd: op een schaal van 0-10, ‘Hoe belangrijk vind je het om geld te sparen?’ en ‘Hoe belangrijk vind je het om spaargeld te hebben?’ En op een schaal van 0-10, hoe goed vind je ‘Geld sparen’, ‘Spaargeld hebben’, en ‘Spaargeld opbouwen’. De Cronbach’s alpha van deze vijf items samen is 0,89.

Voor de tweede attitude-variabele vroegen we respondenten ‘Wat vind je op dit moment in je leven het belangrijkst?’, waarbij ze 100 punten konden verdelen over 4 items: ‘Fijne woonsituatie’, ‘Leuke activiteiten’, ‘Mooie spullen’ en ‘Geld opzij zetten’. De gecombineerde punten van leuke activiteiten en mooie spullen hebben we gebruikt als controlevariabele voor de houding rondom geld uitgeven.

Toelichting bij de statistische analyses

Kenmerken van thuiswoners die wel en geen kostgeld betalen

Om te onderzoeken welke kenmerken van thuiswoners samenhangen met het wel of niet betalen van kostgeld, hebben we een logistische-regressie-analyse gedaan waarbij kostgeld betalen de afhankelijke variabele is. Kostgeld heeft in deze analyse twee categorieën, ja en nee, waarbij de respondenten die aangaven elke maand een vast bedrag of elke maand een wisselend bedrag te betalen zijn samengevoegd tot de categorie ‘ja’. De verklarende variabelen zijn de achtergrondkenmerken van de respondent: leeftijd, geslacht, wel of niet volgen van een voltijdopleiding, aantal gewerkte uren indien de belangrijkste inkomstenbron werk is, netto inkomen per maand en of (schoon)ouders in een huur- of koopwoning wonen.

Relatie tussen kostgeld en financiën van thuiswoners

Om te onderzoeken of thuiswoners die kostgeld betalen andere financiën hebben dan thuiswoners die geen kostgeld betalen, voeren we opnieuw logistische-regressie-analyses uit. Hierbij is de financiële uitkomst telkens de afhankelijke variabele en kostgeld betalen de verklarende variabele waarin we het meest zijn geïnteresseerd. Verder nemen we een aantal achtergrondkenmerken mee van de respondent die net als het betalen van kostgeld van invloed kunnen zijn op de financiën. Dit zijn: leeftijd, geslacht, inkomen, het wel of niet volgen van een voltijdopleiding, opleidingsniveau, of respondenten bij hun (schoon)ouders wonen met hun partner en/of kind, of (schoon)ouders in een huur- of koopwoning wonen en tot slot de houding van de respondent rondom geld sparen en geld uitgeven.

Tabel B1: Uitkomsten van de logistische regressie-analyses

Uitkomsten van de logistische regressie-analyses
Noot: * p < 0,05; ** p < 0,01; *** p < 0,001. Bron: RaboResearch 2025

Appendix B: De relatie tussen de financiën van inwonende kinderen en het eigenwoningbezit van hun ouders

De regressie-uitkomsten van de analyses waarbij we hebben gekeken naar de relatie tussen kostgeld en financiën van thuiswoners staan in tabel B1. In deze appendix bespreken we de samenhang met het type huis van de ouders. Dit achtergrondkenmerk gebruiken we in de analyses als een proxy voor de financiële situatie van de ouders, en blijkt, naast het wel of niet betalen van kostgeld en de attitude van respondenten over sparen, relatief vaak een relatie te hebben met de financiën van de thuiswonende kinderen.

De kans dat thuiswoners van wie de ouders huren geld overhouden, is namelijk kleiner dan voor kinderen van huiseigenaren. Zij hebben ook minder vaak 2.500 euro of meer spaargeld. De kans dat ze andere schulden hebben, is daarnaast groter. Ook zeggen thuiswoners van wie de ouders huren vaker dat ze door geldgebrek rekeningen te laat hebben betaald of rood hebben gestaan. Deze resultaten kunnen erop wijzen dat kinderen van huiseigenaren, naast het feit dat ze vaker kostgeld-vrij bij hun ouders wonen, ook op andere manieren (financiële) steun van hun ouders ontvangen dan kinderen van huurders (zie bijvoorbeeld ook deze CPB-studie ‘Een steuntje in de rug: vermogensmobiliteit van ouder op kind’ uit 2024).

Disclaimer

De op/via deze publicatie door Coöperatieve Rabobank U.A. verstrekte informatie is uitsluitend aan Nederlandse afnemers gericht en is geen beleggingsadvies of enige andere beleggingsdienst in de zin van artikel 1: 1 van de Wet op het financieel toezicht. Lees verder